Verdachte heeft bij de export van afvalstoffen van Nederland naar Hong Kong de EVOA overtreden
/Rechtbank Oost-Brabant 3 juni 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:7423
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 28 oktober 2013 heeft de raadsman op de in zijn pleitnota genoemde gronden geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte gelet op het buitenproportionele onderzoek, in combinatie met de evidente schending van de redelijke termijn en de nadelige gevolgen daarvan voor verdachte.
Ter terechtzitting van 20 mei 2014 heeft de raadsman gesteld dat door het openbaar ministerie aan verdachte verkeerde informatie over bedrijf 2 is voorgehouden, omdat aan verdachte werd verteld dat dit bedrijf een handelaar was en geen recovery facility, terwijl uit het nadere onderzoek is gebleken dat bij bedrijf 2 wel degelijk recycling van kunststof plaatsvindt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Daaraan doet de omvang en de duur van het opsporingsonderzoek in deze zaak niet af, noch de omstandigheid dat aan verdachte op grond van de tot dan toe bekende informatie gegevens werden voorgehouden, die achteraf na hernieuwd onderzoek niet geheel juist blijken te zijn geweest.
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM waarbinnen de officier van justitie tot vervolging had moeten overgaan, is overschreden. Deze omstandigheid kan echter niet de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie tot gevolg hebben. Met deze termijnoverschrijding zal de rechtbank rekening houden bij het opleggen van de straf aan verdachte.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het door verdachte gedane beroep op niet- ontvankelijkheid van de officier van justitie. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn verder geen feiten of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Oordeel rechtbank
Op grond van het nadere onderzoek is vast komen te staan dat het bedrijf 2 in Hong Kong niet het bedrijf is dat de hoeveelheden afvalplastic heeft verwerkt die staan vermeld op de formulieren waarin bedrijf 2 wordt aangeduid als de “recovery facility”.
De getuige 1 heeft verklaard dat hij de enige persoon is binnen het bedrijf die externe contacten onderhoudt. Hij is directeur sinds 2001. Hij kent de bedrijven bedrijf 3 en bedrijf 1 niet, en verklaart dat verdachten in de administratie van bedrijf 2 niet voorkomen. Door hem is verder aangegeven dat het bedrijf nooit plastic afval inkoopt dat niet geheel schoon is.. Getuige zegt verder dat door bedrijf 2 nooit materiaal is ingekocht uit Europa. Op pagina 008 van de bijlagen bij het verhoor van getuige 1 op 8 mei 2014, bevindt zich een mailbericht waaruit blijkt dat bedrijf 2 materiaal wil inkopen “without lamination or sticker”. De door verdachten in de formulieren genoemde tussenhandelaar, bedrijf 4, is geheel onbekend bij de getuige 1.
De rechtbank acht de verklaring van getuige 1 geloofwaardig. Zij betrekt bij dit oordeel het proces-verbaal van bevindingen waarin de bedrijfsactiviteiten worden omschreven en de eigen waarneming van het beeldmateriaal dat ter zitting is bekeken. Het bedrijf is een onderneming met een verwerkingscapaciteit van 80 tot 100 ton per maand, gesitueerd op een verdieping van een hoog gebouw. De gebruikte machines bij het productieproces waren volgens getuige 1 in 2007 nagenoeg gelijk aan de situatie op de beelden uit 2014. In een paar ruimten werkten vijf medewerkers. Op de beelden is verder te zien dat er binnen het bedrijf geen voorziening is om plasticafval soortgelijk aan dat van verdachte te reinigen en/of anderszins te ontdoen van (bij voorbeeld) stickers/etiketten en/of restant(en) inhoud. Verder tonen de beelden dat binnen het bedrijfje van hoeveelheden schoon restant plastic(materiaal) een soort plastic op een rol wordt gemaakt. Tenslotte gaat het bij de vervoerstroom in de dagvaarding om vervoer van zeer grote hoeveelheden plasticafval die zouden zijn verwerkt door bedrijf 2. Het totaal aan verscheept plasticafval gaat ver uit boven de genoemde verwerkingscapaciteit van het bedrijf 2.De rechtbank acht bewezen dat bedrijf 2 niet de verwerker was van de aangegeven partijen plasticafval en dat bedrijf 2 bovendien niet beschikte over een recovery facility voor deze partijen plastic afval. Hieruit volgt dat verdachten niet hebben gecontroleerd of de in de formulieren vermelde verwerker, bedrijf 2, ook daadwerkelijk de partijen plasticafval op een EVOA-conforme wijze bewerkte en daarmee de inrichting voor nuttige toepassing was.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank verder gebleken dat bedrijf 1 in de ten laste gelegde periode de afvalstoffen heeft ingezameld, gesorteerd, eventueel bewerkt en daarna in opdracht van bedrijf 3 heeft doorgestuurd. Kras verzorgde het transport van de afvalstoffen naar de verwerker. Bedrijf 1 en bedrijf 3 behoren beide tot de bedrijf 5 en beide rechtspersonen hebben dezelfde natuurlijke personen als bestuurders. Beide bedrijven zijn dus zeer nauw met elkaar verweven, en kennis van zaken die aanwezig is bij de ene rechtspersoon is in deze zaak daarmee ook bekend bij de andere rechtspersoon.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat bedrijf 1 en bedrijf 3 het hierna bewezen verklaarde feit tezamen en in vereniging hebben begaan.
Bewezenverklaring
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60 tweede lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Geldboete van € 40.000. De boete is met 20% gekort gelet op de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen deze strafzaak had moeten worden afgedaan.
In het nadeel van verdachte weegt het volgende mee. Op een groot aantal van die formulieren heeft verdachte niet de juiste recovery facility ingevuld waar zij de afvalstoffen naar toe zond. Door aldus te handelen heeft verdachte een situatie gecreëerd waardoor ten aanzien van die partijen plastic afval niet meer te achterhalen viel waar de door haar geëxporteerde afvalstoffen zich bevonden en evenmin of en zo ja op welke wijze die afvalstoffen werden verwerkt en of die wijze van verwerking schade voor het milieu met zich heeft gebracht. Gelet op het aantal transporten is de rechtbank van oordeel dat verdachte op systematische wijze op grote schaal gedurende langere tijd de regels waarmee de export van afvalstoffen was omgeven, heeft geschonden. Verdachte heeft in dit hele proces een ondersteunende rol gespeeld.
Lees hier de volledige uitspraak.
Rechtbank Oost-Brabant 3 juni 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:7422
De medeverdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 80.000.
Gelet op het aantal transporten is de rechtbank van oordeel dat verdachte op systematische wijze op grote schaal gedurende langere tijd de regels waarmee de export van afvalstoffen was omgeven, heeft geschonden. Verdachte heeft in dit hele proces een bepalende rol gespeeld.
Lees hier de uitspraak.