Verdachte heeft gelden van cliënten aan de derdengeldenrekening(en) onttrokken en het zich wederrechtelijk toegeëigend. Sprake van undue delay.
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2699 Verdachte heeft zich in de hoedanigheid van inkomens- of budgetbeheerder gedurende de periode van 7 oktober 2004 tot en met 26 juni 2009 schuldig gemaakt aan verduistering door geld van zijn cliënten te besteden alsof het zijn eigen geld was, zonder dat hij daartoe bevoegd was. Verdachte heeft gelden, toebehorende aan zijn cliënten, onttrokken aan de derdengeldenrekeningen en zich deze wederrechtelijk toegeëigend.
Achtergrond
Verdachte heeft op 16 augustus 2004 de "[stichting]" opgericht. Naast bewindvoerder treedt verdachte ook als inkomensbeheerder op. Volgens verdachte is de hoofdactiviteit van voornoemde Stichting het beheren van gelden voor zijn cliënten. De Stichting maakt binnen de tenlastegelegde periode gebruik van twee derdengeldenrekeningen. Ten aanzien van het doel van deze derdengeldenrekeningen heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de inbreng op deze derdengeldenrekeningen niet bestemd was voor zichzelf of zijn bedrijf, maar enkel en alleen diende voor betalingen ten behoeve van zijn cliënten.
Door en namens verdachte is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep naar voren gebracht dat er weliswaar gelden zijn overgemaakt door verdachte van de twee derdengeldenrekeningen naar onder andere eigen bankrekeningen of bankrekeningen van derden voor privédoeleinden, maar dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening van die geldbedragen door verdachte. Voor zover verdachte ten laste van deze derdengeldenrekeningen bedragen van cliënten heeft aangewend voor privédoeleinden, zijn deze gelden op een later moment steeds teruggeboekt door verdachte en is er derhalve geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening, aldus de verdediging.
Opzet?
Voor beantwoording op de vraag of verdachte zich het tenlastegelegde bedrag van € 43.052,75 opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend sluit het hof zich aan bij de bewijsoverweging van de rechtbank zoals opgenomen op pagina vier van het vonnis d.d. 13 maart 2012, inhoudende:
"De enkele vaststelling dat verdachte als beheerder van gelden van zijn cliënten zonder toestemming van deze cliënten verschillende malen deze gelden heeft aangewend voor privédoeleinden, brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verdachte (aldus) het betreffende geldbedrag zich opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat verdachte in sommige gevallen op een later tijdstip (privé)geld heeft teruggeboekt naar de derdengeldenrekening, zodat verdachte in zijn visie slechts geld van zijn cliënten (tijdelijk) heeft geleend, maakt dit oordeel niet anders nu ook tijdelijk zich de heerschappij over andermans gelden verschaffen wederrechtelijke toe-eigening oplevert. Verdachte heeft zich derhalve gedurende de tenlastegelegde periode schuldig gemaakt aan verduistering van voornoemd geldbedrag toebehorende aan cliënten van de Stichting. De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid van artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde is nu verdachte voor de Stichting (ook) als inkomens- of budgetbeheerder is opgetreden, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in een hoedanigheid valt onder artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht voornoemd geldbedrag heeft verduisterd. In zoverre zal verdachte dan ook worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde."
Het hof voegt hier voor alle duidelijkheid aan toe dat verdachte per saldo minder heeft teruggestort dan hij heeft opgenomen, ook rekening gehouden met de in zijn ogen aan hem toekomende gelden.
Namens verdachte is voorts aangevoerd dat op de derdengeldrekeningen ook wel bedragen zijn gestort door of namens cliënten, die voor hem, verdachte, waren bestemd. Dit verweer brengt het hof niet tot een ander oordeel. Uit het Excel-overzicht van betalingen en stortingen en de achterliggende bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zonder rechtmatige titel en zonder enige administratie bij te houden geld van de rekeningen haalde en daarover beschikte alsof het zijn eigen vermogen was. Verdachte heeft ter terechtzitting ook met zoveel woorden gezegd dat hij dat niet verkeerd vond omdat er óók enig geld bestemd voor hem op die rekeningen werd gestort. Dat kan echter geen geldige titel opleveren om vervolgens als heer en meester voor eigen doel te beschikken over de gelden op de derdenrekeningen van de stichting.
Bewezenverklaring
Verduistering
Undue delay & strafoplegging
Vast is komen te staan dat sprake is van 'undue delay' in de zin van artikel 6 EVRM. Na het instellen van het hoger beroep op 22 maart 2013 tot aan de uitspraak van het hof zijn ruim twee jaren zijn verstreken. Gelet op de ernst en de omvang van het feit, de omstandigheden waaronder de feiten werden gepleegd en de persoon en houding van verdachte, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Het hof ziet evenwel in het vastgestelde 'undue delay' aanleiding om af te zien hiervan. Het hof zal daarom, overeenkomstig de straf in eerste aanleg en de vordering van de advocaat-generaal, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis aan verdachte opleggen. Het hof ziet in voornoemde strafmodaliteit het 'undue delay' voldoende gecompenseerd.
Lees hier de volledige uitspraak.