Verdachte heeft zich voorgedaan als (klinisch) psycholoog en psychotherapeut. Door narcistische persoonlijkheidsstoornis zijn feiten in verminderde mate toe te rekenen zijn.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 maart 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1382

Verdachte heeft zich herhaaldelijk en gedurende lange tijd voorgedaan als bevoegd (klinisch) psycholoog en/of psychotherapeut en is in die hoedanigheid bij verschillende zorginstanties aan de slag gegaan. Hij heeft daartoe een doctoraal diploma in de psychologie en brieven van instanties vervalst en een curriculum vitae opgemaakt, waarin hij loog over de door hem genoten opleidingen en werkervaring. Verdachte heeft hiermee het vertrouwen van die zorginstanties en hun cliënten ernstig beschaamd, nog los van de gezondheidsschade die verdachte zeer waarschijnlijk heeft veroorzaakt.

Het standpunt van de officier van justitie

Feit 1

De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich jegens Naam 1 in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als (klinisch) psycholoog en psychotherapeut en dat Naam 1 daardoor is bewogen tot afgifte van salaris, een iPhone en een laptop. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van Naam 1, de aangifte van de Naam 4 (hierna: de Naam 4), de uitkomsten van het onderzoek door Naam 4 en de verhoren van verdachte bij de politie op 27 maart 2019 en 8 april 2019.

Feit 2

De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich jegens Naam 2 in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als (klinisch) psycholoog en dat Naam 2 daardoor is bewogen tot afgifte van salaris. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van de Naam 4, het proces-verbaal van bevindingen inspectierapport Naam 2, de getuigenverklaring van getuige 1 en het verhoor van verdachte bij de politie op 8 april 2019.

Feit 3

Voorts is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich tegenover Naam 3 valselijk heeft voorgedaan als (ervaren) psycholoog die daarvoor in het bezit was van de vereiste opleidingen/diploma’s en hierdoor Naam 3 heeft bewogen tot afgifte van salaris. De officier van justitie baseert zich hierbij op de getuigenverklaringen van getuige 2 en getuige 3, de uitkomsten van het onderzoek door de Naam 4 en de verhoren van verdachte bij de politie op 8 april 2019 en 29 april 2019.

Feit 4

De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de viert tenlastegelegde valse/vervalste geschriften, zij het dat bij het Naam 6 enkel het doctoraal diploma psychologie is gebruikt. Voor het bestandsdeel “een of meer andere werkgever(s)” kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, omdat er slechts sprake is van meldingen door andere werkgevers dan de in de tenlastelegging met Naam genoemde werkgevers en geen aangiften. De officier van justitie baseert zich voor wat volgens hem bewezenverklaard kan worden op de aangifte van de Naam 4, de aangifte namens de Naam 5, het proces-verbaal van verhoor aangever Naam 5, de processen-verbaal onderzoek van in beslag genomen goed, waaruit blijkt dat verdachte stukken vals heeft opgemaakt en originele geschriften heeft vervalst, de getuigenverklaring van getuige 4 (adjunct-directeur van het Naam 6) en de verklaring van verdachte bij de politie op 29 april 2019.

Feit 5

Ook dit feit kan wettig en overtuigend bewezen worden volgens de officier van justitie. Doordat verdachte niet beschikte over de juiste papieren om te werken als (klinisch) psycholoog/psychotherapeut was hij niet bevoegd om handelingen te verrichten. Uit het onderzoek van de Naam 4 is gebleken dat de behandelingen die verdachte bij Naam 1 heeft verricht niet de kwaliteit hadden die je mag verwachten van een zorgverlener met dergelijke kwalificaties. Voorts heeft het onderzoek van de Naam 4 uitgewezen dat verdachte ver buiten de grenzen van deskundigheid handelde en zijn handelen een risico voor cliëntveiligheid vormde. De officier van justitie baseert zich bij de bewezenverklaring op het inspectieonderzoek van de Naam 4 van maart 2018.

Het standpunt van de verdediging

Feiten 1, 2 en 3

De verdediging stelt allereerst dat verdachte bij Naam 1 (feit 1) en Naam 2 (feit 2) geen valse Naam heeft aangenomen. In geval van Naam 3 (feit 3) is verdachte kennelijk werkzaam geweest onder de Naam “verdachte”, doch uit niets kan blijken dat Naam 3 door het aannemen van die Naam is bewogen tot de afgifte van geldbedragen/salaris. Verdachte dient van dit bestandsdeel in alle drie de feiten te worden vrijgesproken.

Vervolgens heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor de bij feit 1 en feit 2 achter de eerste twee gedachtestreepjes opgenomen feitelijke handelingen van verdachte. Naam 1 en Naam 2 zijn daardoor niet bewogen tot afgifte van salaris. Door zijn sollicitatie en het daarbij door hem overhandigde curriculum vitae hebben Naam 1 en Naam 2 een arbeidsovereenkomst met verdachte gesloten. Door zijn mededelingen over zijn herregistratie in het BIG-register hebben ze die arbeidsovereenkomst mogelijk langer voortgezet. Maar de loonbetalingsverplichting van een werkgever is onlosmakelijk verbonden aan het verrichten van arbeid en dus niet het gevolg van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Het salaris dat verdachte van de betreffende werkgevers heeft gekregen is daarom verbonden aan de werkzaamheden die hij voor de betreffende werkgevers heeft verricht en niet aan de omstandigheid dat ze een arbeidsovereenkomst met verdachte zijn aangegaan. Naam 1 is door de mededelingen van verdachte ook niet bewogen tot de afgifte van een laptop en IPhone. Die zijn aan verdachte ter beschikking gesteld voor de uitvoering van zijn werkzaamheden.

Voor feit 3 heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit. Naam 3 heeft volgens de verdediging enkel loon aan verdachte betaald, omdat zij een (detacherings)vergoeding ontving van haar opdrachtgever (Naam 27 voor het werk dat verdachte bij die opdrachtgever uitvoerde. Naam 3 is dus niet door de inzet van een oplichtingsmiddel bewogen tot afgifte van geld. Bovendien is niet gebleken dat Naam 3 geen vergoeding van haar opdrachtgever heeft ontvangen of verlangd, terwijl evenmin sprake is van wederrechtelijke bevoordeling nu verdachte gewoon werkzaamheden heeft verricht voor het loon dat aan hem is betaald.

Tot slot is volgens de verdediging ook bij Naam 1 en Naam 2 van wederrechtelijke bevoordeling geen sprake. Er is loon betaald omdat er arbeid is verricht.

Feit 4

De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het doctoraal diploma in de psychologie van de Naam 7 en van de brief van de Naam 8.

Bij de valse of vervalste brief van het Naam 6 stelt de verdediging zich op het standpunt dat uit niets kan blijken dat verdachte deze brief heeft gebruikt. Tot slot is een curriculum vitae (hierna: CV) volgens de verdediging niet bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.

Feit 5

Volgens de verdediging heeft verdachte in dienst van Naam 1 vooral werkzaamheden verricht op beleidsmatig en organisatorisch vlak en niet of nauwelijks op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Daarnaast hebben Naam 1 en Naam 2 verdachte niet (zonder supervisie van een hoofdbehandelaar) laten werken met individuele cliënten of patiënten. De conclusie dat er een (aanmerkelijke) kans is ontstaan op schade aan de gezondheid van anderen is alleen gebaseerd op het oordeel van de Naam 4. Zonder enig inzicht in de aard en ernst van de problematiek van de cliënten/patiënten waarmee verdachte contact heeft gehad, kan niet zomaar geconcludeerd worden dat er een aanmerkelijke kans was op schade aan de gezondheid van een ander, laat staan dat verdachte dat wist.

Het oordeel van de rechtbank

Feiten 1, 2 en 3 Oplichting Naam 1, Naam 2 en Naam 3

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 13 november 2016 – middels brief en CV – gesolliciteerd heeft naar de functie van psychotherapeut. Naam 1 was zo onder de indruk van het CV van verdachte dat hem werd gevraagd te solliciteren naar de functie van directeur zorg bij Naam 1. Dat heeft verdachte op 15 november 2016 gedaan. Hij is in die functie aangesteld en in de periode van 9 januari 2017 tot en met 2 juni 2017, voor 32 uur per week, werkzaam geweest bij Naam 1. Hij heeft vanaf februari 2017 ook - in totaal - tien cliënten behandeld. Om zijn werkzaamheden uit te kunnen voeren, heeft Naam 1 verdachte voorzien van een laptop en IPhone en verdachte is meermalen salaris betaald.

Op 29 mei 2017 heeft verdachte gesolliciteerd op de vacature van klinisch psycholoog bij Naam 2, locaties locaties. Vanaf 14 augustus 2017 is verdachte aangesteld in deze functie en werkzaam geweest voor Naam 2. Op 22 september 2017 is verdachte per direct geschorst. In die periode heeft verdachte ook contacten met cliënten gehad. Verdachte is meermalen salaris betaald.

In september 2018 heeft verdachte een open sollicitatie met CV toegezonden aan Naam 3. Op basis daarvan is hij bij Naam 3 aangesteld als beleidsadviseur in het sociaal domein. Naam 3 heeft verdachte meermalen salaris betaald.

De rechtbank stelt verder vast dat verdachte ook op zitting de bij de feiten 1, 2 en 3 omschreven feitelijke (oplichtings)handelingen heeft bekend.

De rechtbank volgt de verdediging niet in het doorsnijden van het strafrechtelijk causaal verband tussen het aangaan van de arbeidsovereenkomst met verdachte door Naam 1 en Naam 2 en de afgifte van salaris door deze werkgevers. In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst tussen genoemde werkgevers en verdachte de grondslag is geweest om tot uitbetaling van salaris aan verdachte over te gaan en niet het verrichten van arbeid in het kader van die arbeidsovereenkomsten. Zonder die door oplichting aangegane arbeidsovereenkomst had verdachte geen werkzaamheden bij deze werkgevers kunnen verrichten en had hij geen salaris ontvangen.

Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook meteen de wederrechtelijkheid van de bevoordeling gegeven. Dat het oogmerk van verdachte bij de door hem erkende oplichtingshandelingen wellicht in de eerste plaats was gericht op het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst voor een functie waarvan hij wist dat hij niet aan de vereisten voldeed, maakt dat ook niet anders. Verdachte wist dat daaraan een bij de functie passende salarisbetaling aan gekoppeld was en – bij Naam 1 – dat ook de verstrekking van een laptop en telefoon tot de arbeidsvoorwaarden behoorde, zodat zijn opzet mede daarop gericht was.

Dat verdachte tijdens zijn dienstverbanden bij Naam 1 en Naam 2 wellicht nog enig zinvol werk heeft gedaan voor de betreffende werkgevers doet aan de wederrechtelijkheid van de bevoordeling niet af. Bovendien is daadwerkelijke – financiële – benadeling niet vereist, het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling volstaat.

Bij Naam 3 is dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank wijst in dit verband nog op de verklaring van getuige getuige 2. Vanaf het moment dat Naam 3 een arbeidsovereenkomst aangaat, wordt de betreffende medewerker betaald door Naam 3. Het hoeft nog niet zo te zijn dat er dan een specifieke opdrachtgever voor die persoon is.

Feit 4 Valsheid in geschrifte

Gebruikmaking stukken bij Naam 9

Anders dan de verdediging stelt, blijkt uit de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte dat hij alle ad 1 tot en met ad 4 genoemde stukken, inclusief de brief van Naam 6, heeft toegezonden aan Naam 9 teneinde daar in dienst genomen te worden.

Gebruikmaking stukken bij Naam 6

Uit de bewijsmiddelen blijkt alleen dat verdachte naar het Naam 6 het valse doctoraal diploma in de psychologie heeft verzonden. Van het gebruik bij het Naam 6 van de overige tenlastegelegde geschriften zal verdachte worden vrijgesproken.

Curriculum vitae (CV)

Een bestemming om tot bewijs van enig feit te dienen is aanwezig als er sprake is van een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit toekomt. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat wel degelijk geldt voor een CV. Een CV is een document waarin een overzicht wordt gegeven van de gevolgde opleidingen, werkervaringen en nevenactiviteiten van iemand. Bij sollicitaties wordt het CV meegezonden om daarmee aan te tonen dat men voldoet aan de functievereisten die gesteld worden aan de betreffende vacature. Een werkgever mag erop vertrouwen dat de opgave van opleiding, kennis en ervaring door een sollicitant correct is. Met het vervalsen van zijn CV heeft verdachte aan de zorginstanties waarbij hij solliciteerde willen bewijzen dat hij, zowel qua opleidingen als werkervaring, voldeed aan de gestelde vereisten voor betreffende vacatures en dat hij een geschikte kandidaat was voor die functies. In die context heeft het (valse) CV van verdachte wel degelijk tot bewijs gediend.

CV naar een of meer andere werkgever(s)

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ook een vals CV heeft gestuurd naar andere (potentiële) werkgevers dan de met Naam genoemde. Dat Naam 10 (november 2017), Naam 11 (november 2016) en Naam 12 (november 2017) geen aangifte maar alleen melding hebben gedaan, staat daar niet aan in de weg. Valsheid in geschrifte is geen klachtdelict. Bovendien zitten de door verdachte aan deze drie werkgevers gestuurde sollicitatiebrieven en valse CV’s in het dossier en heeft hij op zitting verklaard dat het goed zou kunnen dat hij het valse CV ook naar andere werkgevers heeft gestuurd.

Feit 5 Veroorzaken kans op gezondheidsschade

naam 1 (Naam 1)

Verdachte heeft op zitting erkend dat hij niet was opgeleid (bevoegd) om de cliënten van (onder andere) Naam 1 te behandelen, dat hij daartoe ook niet bekwaam was en dat patiënten bij hem niet in goede handen waren. De bevindingen van de Naam 4 dat verdachte van zijn contacten met cliënten nauwelijks iets heeft gedocumenteerd en dat hij geen diagnostiek en behandelplannen heeft vastgelegd, heeft hij op zitting eveneens bevestigd. De Naam 4 heeft de dossiers van de tien cliënten van verdachte bij Naam 1 ingezien. In samenhang met de aangehaalde verklaring van verdachte zelf is dat voldoende om te concluderen dat er een aanmerkelijke kans op gezondheidsschade was en dat verdachte dat wist. Inzicht in de precieze aard en ernst van de problematiek van de cliënten van verdachte is voor het trekken van die conclusie niet vereist. Dat verdachte – in ieder geval formeel – onder supervisie werkte, maakt dat niet anders.

Naam 2

De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het veroorzaken van een aanmerkelijke kans op gezondheidsschade aan cliënten van Naam 2 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft slechts zes weken bij Naam 2 gewerkt. De Naam 4 heeft daar enkel vastgesteld dat verdachte in de opbouw van zijn caseload 25 uur in het bijzijn van cliënten heeft besteed. Daarbij is echter vermeld dat dit directe en indirecte tijd betreft en – anders dan bij Naam 1 – heeft nader dossieronderzoek niet plaatsgevonden.

Bewezenverklaring

  • feit 1: oplichting, meermalen gepleegd;

  • feit 2: oplichting, meermalen gepleegd;

  • feit 3: oplichting, meermalen gepleegd;

  • feit 4: valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd;

  • feit 5: het als degene die, niet ingeschreven staande in een register als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.

De rechtbank acht een (lange) gevangenisstraf passend en geboden. Niet alleen als bestraffing, maar ook om te voorkomen dat verdachte in de toekomst nog andere slachtoffers maakt en ter voorkoming dat anderen het slechte voorbeeld van verdachte volgen en in de zorg gaan werken, terwijl ze de kennis en kunde missen om cliënten en/of patiënten de juiste zorg te geven. Een deel van die gevangenisstraf legt de rechtbank voorwaardelijk op om een behandeling van de stoornis van verdachte mogelijk te maken onder toezicht van de Reclassering met een langere proeftijd.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^