Verdachte wordt vrijgesproken van feitelijk leiding geven aan/opdracht geven tot het opnemen van valse facturen in de administratie van zijn bedrijf
/
Rechtbank Oost-Brabant 10 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1304
Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding geven zou hebben gegeven aan dan wel opdracht zou hebben gegeven tot het opnemen van valse facturen in de administratie van zijn bedrijf (bedrijf 1).
Het gaat om verkoopfacturen afkomstig van de bedrijf 1, (telkens) gericht aan bedrijf 2 (D-041, D-048, D-051, D-054, D-057, D-060, D-075 en D-082), telkens terzake verkoop en/of levering aan bedrijf 2 terzake (een) op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) tegen (een) op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs. Dit terwijl een verkoop en/of levering door de bedrijf 1 van (een) goed(eren) zoals op die factu(u)r(en) vermeld in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, in elk geval (telkens) niet heeft plaatsgevonden tegen (een) op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks (telkens) met het oogmerk om voormeld(e) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig en acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie eist een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Vrijspraak
De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of de tenlastegelegde facturen vals zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De tenlastegelegde facturen zijn qua lay-out anders dan de gebruikelijke door bedrijf 1 opgemaakte facturen. Uit het onderzoek van de FIOD is verder niet gebleken dat bedrijf 2 heeft betaald voor de beweerdelijk door hen afgenomen auto’s, waarbij in een aantal gevallen naast die beweerdelijke verkoop aan bedrijf 2 sprake is van een tweede verkoop door bedrijf 1aan een ander (bijvoorbeeld ten aanzien van de auto vermeld op document D-051). Voor enkele transacties geldt dat ten aanzien van de verkochte auto geen inkoopfactuur met betrekking tot die auto is aangetroffen, te weten wat betreft de auto’s vermeld op de documenten D-041 en D-054. In sommige gevallen zou de auto met verlies zijn doorverkocht. Een auto wordt beweerdelijk op 16 maart 2009 verkocht aan bedrijf 2 voor € 62.500 (zonder dat bij bedrijf 1 een voorafgaande corresponderende inkoopfactuur is aangetroffen), en wordt vervolgens op 27 maart 2009 door bedrijf 1 voor een bedrag van € 102.185 (weer) van hen in-/ teruggekocht, terwijl bedrijf 1de dag daarvoor, 26 maart 2009, volgens een pro forma factuur de auto reeds had verkocht aan bedrijf 3, waarvoor op 24 april 2009 per bank een bedrag van € 75.000 werd ontvangen (betreft auto vermeld op document D-075). Wat betreft de auto’s met betrekking tot de documenten D-051, D-060 en D-075 is het zo dat - volgens de facturen in de administratie van bedrijf 1 - deze auto’s op een tijdstip door bedrijf 1zijn ingekocht dat ligt na het tijdstip dat deze auto’s door hen zijn verkocht. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de tenlastegelegde facturen vals zijn.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als degene die opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de verweten gedragingen. De rechtbank overweegt in dit verband dat zij de verklaring van verdachte, dat hij - kort gezegd - weliswaar op papier als feitelijk leidinggevende te boek stond, doch in werkelijkheid vanwege bedreigingen geen zeggenschap had over de bedrijf 1geloofwaardig.
De rechtbank acht daarbij van belang dat sprake is van een consistente verklaring, dat de personen die verdachte in dit verband noemt, waaronder persoon 1, bestaande personen betreffen, dat in de verklaring van getuige 1 bevestiging kan worden gevonden voor het feit dat diens neef persoon 1 daadwerkelijk op het bedrijf is geweest, dat de facturen een andere dan de gebruikelijke lay-out hebben en dat het bedrijfseconomisch gezien niet aannemelijk is dat verdachte op deze wijze zijn bedrijf inricht, nu dit vrijwel zeker verliezen oplevert. De rechtbank wijst er voor wat betreft dit laatste op dat bijvoorbeeld een geboekte verkoopopbrengst zonder corresponderende geboekte kostprijs zou lijden tot een belastingheffing over de integrale verkoopopbrengst zonder dat de kosten van de inkoop daarvan in aftrek kunnen worden gebracht.
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Lees hier de volledige uitspraak.