Verduistering gelden derdengeldrekening door notaris & boekhouder. Onder valse naam notariële werkzaamheden verrichten na ontzetting uit ambt aanleiding voor strafrechtelijk beroepsverbod.

Rechtbank Amsterdam 18 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1933

Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van notaris samen met de boekhouder van het notariskantoor in een periode van circa 4,5 jaar grote geldbedragen verduisterd van de derdengeldenrekening van het notariskantoor.

Aangifte en financieel onderzoek

Op 7 februari 2013 doet naam namens maatschap naam bedrijf, gevestigd te Amsterdam, aangifte van fraude dan wel verduistering tegen de voormalige boekhouder van het notariskantoor, verdachte naam medeverdachte. naam vermoedt dat de fraude is begonnen in 2009 en is gestopt ten tijde van het ontslag van naam medeverdachte op 8 december 2012.

Naam medeverdachte is in dienst van het notariskantoor sinds 1981 en als boekhouder verantwoordelijk voor de gehele financiële boekhoudkundige verwerking van de notariële praktijk. In de periode van september tot december 2012 is in opdracht van de (voormalige) maatschap door naam bedrijf 2 onderzoek verricht naar de naleving door naam medeverdachte van de aan hem gegeven gebruiksaanwijzing met betrekking tot de per 1 januari 2010 ingevoerde financiële software in relatie tot de financiële administratie en het factureringsysteem en het functioneren van de boekhouding. Uit dit onderzoek is volgens naam gebleken dat naam medeverdachte de ING derdenrekening van het notariskantoor heeft gebruikt voor het doen stallen of doorsluizen van privégelden en het doen van betalingen die een privébestemming hebben en die geen enkel aanknopingspunt hebben met het notariskantoor. Hij heeft bedragen van het notariskantoor naar zichzelf overgemaakt zonder enig recht of titel, terwijl de bedragen afkomstig zijn en eigendom zijn van cliënten van het notariskantoor. Deze feiten en omstandigheden zijn voor naam aanleiding aangifte te doen.

Naar aanleiding van de uitkomsten van voornoemd onderzoek doet naam op 2 januari 2013 een melding op grond van artikel 25a Wet op het Notarisambt bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT). De melding is gebaseerd op het vermoeden van fraude. Het BFT stelt een onderzoek in bij de maatschap naam bedrijf. Dat onderzoek richt zich met name op de uitbetaling van derdengelden aan anderen dan de rechthebbenden.

De rapporten van naam bedrijf 2 en BFT zijn aanleiding voor de Dienst Regionale Recherche om nader onderzoek te doen naar frauduleuze transacties die in de rapporten naar voren komen en ook naar transacties die naar voren komen in een civiele procedure aangespannen door naam tegen naam medeverdachte. De verbalisanten hebben hierbij gebruik gemaakt van voornoemde rapporten met onderliggende bescheiden en van het dossier met betrekking tot de civiele procedure. Voorts zijn er aanvullende onderzoekshandelingen verricht. De verbalisanten richten zich op de daadwerkelijke uitbetalingen van gelden afkomstig van de kwaliteitsrekening of kantoorrekening van notariskantoor naam bedrijf.

De maatschap

In de periode van 1 oktober 2007 tot 8 december 2012 bestond de maatschap uit de vennoten naam b.v., een vennootschap van naam, en naam b.v. 2., een vennootschap van verdachte naam verdachte. In de periode van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 werd de maatschap gevormd door naam in privé en naam b.v. 2. Verdachte naam verdachte heeft per 1 oktober 2000 middels zijn vennootschap naam b.v. 2. het protocol van naam overgenomen en vormde vanaf toen een maatschap met naam 2. Dat duurde tot 1 januari 2007 toen aangever naam het protocol van naam 2 overnam en een maatschap vormde met naam verdachte. Per 31 december 2009 waren er meerdere rekeningen actief voor het notariskantoor, waaronder de derdengeldenrekening ING rekeningnummer en de kantoorrekening Postbank rekeningnummer 2.

De betalingen vanaf de rekeningen van de maatschap werden klaargezet door boekhouder naam medeverdachte en meestal gefiatteerd door verdachte naam verdachte. Naam medeverdachte zette de betalingen online klaar, waarna ze door verdachte werden geautoriseerd en vervolgens door naam medeverdachte definitief werden doorgeboekt.

Verdachte heeft niet betwist dat de tenlastegelegde bedragen ten gunste van hem en medeverdachte naam medeverdachte zijn overgemaakt. Verdachte fiatteerde dagelijks betalingen. Hij is er nagenoeg zeker van ook de vier bedragen die aan hem zijn overgemaakt goedgekeurd te hebben.

De derdengeldenrekening

Een notaris is op grond van artikel 25 Wna verplicht - ook ten tijde van het ten laste gelegde - een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam en met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt. Deze rekeningen zijn zogenaamde derdengeldenrekeningen, ook wel derdenrekeningen of kwaliteitsrekeningen genoemd. Gelden die aan de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op een dergelijke rekening worden gestort. Alleen de notaris kan beschikken over een derdengeldenrekening. Hij kan aan een onder zijn verantwoordelijkheid werkzame persoon volmacht verlenen. Ten laste van deze rekening mag de notaris slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende.

Op grond van artikel 24 Wna is een notaris verplicht een zodanig deugdelijke administratie te voeren, ten aanzien van zowel zijn kantoorvermogen als voor de gelden die op de derdengeldrekening worden gestort, dat te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

In de Administratieverordening gebaseerd op artikel 24 lid 3 Wna zijn voorschriften gesteld ten aanzien van de wijze waarop de administratie moet worden ingericht, bijgehouden en bewaard. Op grond van artikel 1 van deze verordening dient een notaris zorg te dragen voor het instellen van een toereikende administratieve organisatie en een stelsel van interne controlemaatregelen waardoor alle opdrachten direct worden vastgelegd en met de vereiste zorgvuldigheid worden uitgevoerd en alle financiële rechten en verplichtingen volledig, juist en tijdig worden vastgelegd en intern verantwoord.

Uit de toelichting op het artikel volgt dat de notaris, in verband met de rechten van degenen die gelden op de bijzondere rekening(en) hebben gestort, ervoor zorg dient te dragen dat te allen tijde kan worden vastgesteld tot welk bedrag de rechthebbende gerechtigd is.

De ten laste gelegde transacties

De Dienst Regionale Recherche komt ten aanzien van de ten laste gelegde transacties tot de volgende bevindingen.

Van de rekening ING rekeningnummer is op 12 oktober 2007 (de rechtbank begrijpt: 11 oktober 2007) €23.300 overgemaakt aan naam bedrijf 3 onder omschrijving van spoedopdracht nummer waarborg adres Het betreft een waarborgsom ten behoeve van de aankoop van een woning door naam medeverdachte en zijn echtgenote.

Op 7 januari 2009 is een bedrag van €83.832,90 overgemaakt van rekening ING rekeningnummer aan naam medeverdachte. De overboeking heeft als omschrijving: Lelystad spoedopdracht nummer 1 depot.

Op 7 januari 2009 is van de rekening ING rekeningnummer een bedrag van €114.216,18 overgemaakt op de privérekening van naam verdachte met nummer rekeningnummer 3, met omschrijving: Hoofddorp spoedopdracht nummer 2 depot.

Op 10 maart 2009 is van de rekening ING rekeningnummer een bedrag overgemaakt van €45.000 aan naam b.v. 3 met omschrijving: spoedbetaling nummer 3 saldo depot. naam b.v. 3 is een houdstermaatschappij waarvan naam verdachte bestuurder is.

Op 10 maart 2009 is van de kwaliteitsrekening rekeningnummer een bedrag overgemaakt van €45.000 aan Postgiro rekeningnummer 4 ten name van naam medeverdachte, met omschrijving: Lelystad spoedbetaling nummer 4 saldo depot.

Op 7 juli 2011 is een geldbedrag van €16.362,24 overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer rekeningnummer aan een rekening ten name van naam verdachte, met omschrijving: spoedbetaling nummer 5 saldo aankoop. Dit is de privérekening van naam verdachte.

Op 7 juli 2011 is voorts een geldbedrag van €14.352,83 overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer rekeningnummer aan een creditcardrekening van naam bedrijf 5 met omschrijving: spoedbetaling nummer 6 t.g.v. nummer 7. Dit betreft een creditcard van naam medeverdachte.

Op 28 juli 2011 is een geldbedrag van €22.000 overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer rekeningnummer op de rekening van naam bedrijf 4 met omschrijving: Reservation contract naam medeverdachte. Dit bedrag betreft een waarborgsom voor het huis van naam medeverdachte in Spanje.

Op 24 november 2011 is een geldbedrag van €4.548,76 overgemaakt van de kwaliteitsrekening met nummer rekeningnummer op de creditcardrekening van naam medeverdachte, met omschrijving: spoedbetaling nummer 8 t.g.v. nummer 9.

Voorts is op die dag van voornoemde kwaliteitsrekening met nummer rekeningnummer een geldbedrag van €12.270,39 overgemaakt naar de privérekening van naam verdachte met omschrijving: Hoofddorp spoedbetaling nummer 10 bekend.

Ten aanzien van de overboekingen van de derdengeldenrekening die ten gunste van naam verdachte zijn gedaan, is gebleken dat deze bedragen niet zijn geregistreerd in de kapitaaloverzichten van 2007 tot en met 2012 van naam verdachte (en ook niet in die van naam ), hetgeen wel had moeten gebeuren indien sprake zou zijn geweest van winstuitkeringen.

Uit het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht volgt dat het verzamelsaldo uit 44 langlopende dossiers administratief is overgeboekt naar een verzameldossier en het saldo van €228.432 vervolgens voor de helft aan naam verdachte en voor de helft aan naam medeverdachte is overgemaakt. Onderzoek van naam naar de 44 dossiers wijst uit dat dit met name achtergelaten delen van koopsommen betrof die op enig moment of naar de koper of naar de verkopen hadden moeten worden uitgekeerd, gelden die hadden moeten worden uitgekeerd aan de bij de verkoop betrokken makelaar, aan de cliënt toekomende rentebedragen of overdrachtsbelasting die of naar de cliënt dan wel naar de fiscus had moeten worden uitgekeerd.

Voorts is uit onderzoek gebleken dat er een bedrag van €85.387 aan afletteringsverschillen administratief wordt weggeboekt en vervolgens een aantal weken later een gelijk bedrag in delen wordt uitgekeerd aan naam verdachte en naam medeverdachte. Afletteren heeft betrekking op verschillen die zijn ontstaan doordat er teveel of te weinig aan omzetbelasting is afgedragen. In het eerste geval komt het verschil aan de cliënt toe, in het tweede geval aan de fiscus. Ook is geconstateerd in dit rapport dat tegoeden op de derdenrekening die betrekking hadden op dossiers die door oud notaris naam 3 waren behandeld en op enig moment zijn overgegaan op de maatschap, van in totaal €28.705,66 uit de zakenadministratie zijn geboekt en op dezelfde dag ongeveer de helft van dat bedrag zowel aan naam verdachte als aan naam medeverdachte is overgeboekt.

De beoordeling van het ten laste gelegde

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde medeplegen van verduistering kan worden bewezen.

De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn in onderling overleg ten gunste van verdachten overgeboekt, waarbij zowel verdachte naam medeverdachte als verdachte naam verdachte een cruciale rol heeft gespeeld. Verdachte naam medeverdachte heeft de betalingen boekhoudkundig mogelijk gemaakt en overgeboekt en verdachte naam verdachte heeft de betalingen goedgekeurd en gefiatteerd.

De officier van justitie heeft in zijn schriftelijk requisitoir uiteengezet waarvan de verduisterde geldbedragen afkomstig zijn en aan wie zij toebehoorden. De gelden zijn achtergehouden in de periode dat naam verdachte werkzaam was als notaris. Hiermee komt het verweer te vervallen dat naam verdachte ervan mocht uitgaan dat het kantooropbrengsten waren die in de periode van notaris naam 4 waren opgebouwd. Uit het dossier blijkt dat de geldbedragen grotendeels aan derden toebehoorden. Maar zelfs indien dat niet het geval was, maken verdachten zich schuldig aan verduistering, aangezien de gelden buiten medeweten en ten koste van de compagnon van naam verdachte zijn onttrokken aan de kantoorrekening en dus aan de maatschap. Dit blijkt ook uit een aanvullend proces-verbaal waarin staat dat de bedragen die aan verdachte naam verdachte zijn overgemaakt. niet zijn geregistreerd op zijn kapitaalrekening en dus geen aan hem toekomende winstuitkeringen betreffen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde periode – 1 oktober 2007 tot 8 december 2012 – niet kan worden bewezen, aangezien de eerste overboeking op 1 oktober 2007 (de rechtbank begrijpt: 11 oktober 2007) en de laatste overboeking op 24 november 2011 zou zijn gedaan.

De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd, en in haar schriftelijke aantekeningen uiteengezet, dat de tenlastegelegde verduistering niet kan worden bewezen.

Ten eerste is in het dossier niet aangetoond dat de gelden die zijn overgeboekt toebehoorden aan derden. Van belang hierbij is dat de bewaringspositie van de maatschap hoger was dan de uitstaande verplichtingen aan derden. Er kon dus aan de verplichting tot uitbetaling van gelden aan rechthebbenden worden voldaan, waardoor geen sprake kan zijn van verduistering. Het surplus aan gelden dat is betaald aan verdachte en medeverdachte naam medeverdachte stond ten onrechte nog op de kwaliteitsrekening en had aan het resultaat moeten worden toegevoegd als opgebouwde rente die toekwam aan het kantoor. De wettelijke regeling van een kwaliteitsrekening in de Wna bestaat pas sinds 1999.

De raadsvrouw heeft ten tweede aangevoerd dat de opzet op verduistering ontbreekt bij verdachte. Verdachte kon niet weten dat medeverdachte naam medeverdachte geld uit andere dossiers sleepte. Verdachte ging ervan uit dat de gelden ‘oude potjes’ betroffen, zijnde gelden die voorheen toekwamen aan voormalige maten naam en naam 2 en bij overname van het protocol van naam op verdachte waren overgegaan en aan naam medeverdachte toekwamen op basis van met naam 2 gemaakte afspraken. Dat hij niet nader heeft geïnformeerd naar de herkomst van het geld is wellicht aan te merken als domheid, maar niet als opzet.

De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verduistering in vereniging is gepleegd. Verdachte heeft niet met medeverdachte naam medeverdachte samengewerkt. Een aanwijzing hiervoor is dat naam medeverdachte veel meer bedragen naar zichzelf heeft overgemaakt en dat er dus geen sprake was van een gelijke verdeling. Uit het dossier blijkt niet dat verdachten afspraken met elkaar hebben gemaakt over de betalingen. Verdachte heeft geen toestemming gegeven voor de betalingen. Hij heeft slechts lijsten met betalingen geaccordeerd en dit kan niet worden aangemerkt als het zich toe-eigenen van gelden.

Het oordeel van de rechtbank

Uit de in rubriek 4 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat grote geldbedragen van de derdengeldenrekening van de maatschap naam bedrijf zijn overgemaakt ten gunste van verdachte en medeverdachte naam medeverdachte. De rechtbank volgt de verbalisanten in hun bevindingen ten aanzien van de tenlastegelegde transacties. Hiertegen is ook geen inhoudelijk verweer gevoerd.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte naam medeverdachte de betalingen klaarzette, verdachte de betalingen goedkeurde en medeverdachte naam medeverdachte de betalingen vervolgens overboekte. De betalingen werden gedaan ten gunste van verdachte of medeverdachte naam medeverdachte. Verdachten hebben elkaar nodig gehad om de betalingen te verrichten en ze hebben zichzelf daarmee bevoordeeld. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat deze handelingen wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking waarmee het medeplegen is bewezen.

De rechtbank stelt vast dat de kwaliteitsrekening die in de tenlastelegging is genoemd een bijzondere rekening betreft als bedoeld in artikel 25 eerste lid Wna. Toepassing van dit wetsartikel betekent dat de gelden die van deze rekening zijn overgemaakt toebehoorden aan een ander dan aan de maatschap die de rekening aanhoudt, te weten aan derden. Dat de betalingen die door verdachte en zijn medeverdachte zijn verricht ook grotendeels afkomstig zijn uit ten behoeve van derden aangehouden tegoeden op de derdenrekening, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit het rapport van het Bureau Financieel Toezicht in combinatie met het door naam verrichte onderzoek naar de langlopende dossiers waar het geld uit is geboekt. De rechthebbenden hebben echter geen opdracht gegeven om over hun geld te beschikken zoals verdachte en medeverdachte naam medeverdachte hebben gedaan. Reeds hiermee is komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte naam medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan verduistering. Verdachte en medeverdachte naam medeverdachte zijn zonder hiertoe gerechtigd te zijn als heer en meester over de gelden die aan derden toebehoorden gaan beschikken door de gelden over te boeken ten gunste van zichzelf. Dat aan alle verplichtingen jegens derden door de maatschap kon worden voldaan vanwege een positieve bewaringspositie maakt dit niet anders. Het verweer van de raadsvrouw dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat niet is aangetoond dat de gelden toebehoren aan derden, wordt hiermee verworpen.

De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat geen sprake is van opzet omdat verdachte ervan uitging dat hij recht had op het geld en hij niet wist dat het geld in werkelijkheid niet afkomstig was uit aan een aan hem toekomend deel uit de “rentepotjes” maar uit tegoeden die voor derden werden aangehouden op de kwaliteitsrekening. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte uit de correspondentie tussen oud-notaris naam 4 en naam medeverdachte heeft mogen afleiden dat hij en naam medeverdachte kennelijk gerechtigd waren tot de tonnen die zij aan zichzelf hebben uitbetaald. Dit is niet te rijmen met de toon van de correspondentie waaruit blijkt dat naam 2 niet wilde meegaan in de verzoeken van naam medeverdachte om hem een hogere beloning toe te kennen. Dat het daarin genoemde aandeel in de “potjes” dat hij dan wel aan naam medeverdachte wilde toekennen dan een veelvoud van de aan naam medeverdachte geweigerde verhoging van zijn arbeidsvoorwaarden zou omvatten, is onaannemelijk. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat het aandeel in de potjes dat hij stelt gedacht te hebben ontvangen, geen onderwerp van gesprek is geweest bij de overname van het protocol van naam en waarvoor verdachte ook geen vergoeding heeft betaald. Dat verdachte daadwerkelijk dacht dat hij van zijn voorganger een cadeautje had ontvangen van €380.000 is niet geloofwaardig. Er is in het dossier ook geen enkel stuk voorhanden waaruit zou moeten blijken verdachte en medeverdachten aanspraak mochten maken op de onttrokken bedragen. Door desalniettemin betalingen in die omvang van de kwaliteitsrekening aan zichzelf en aan zijn medeverdachte te (doen) verrichten, heeft hij tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die gelden niet uit ooit aan het kantoor ten goede gekomen rentebaten afkomstig zouden zijn maar uit gelden die door het notariskantoor ten behoeve van derden worden gehouden althans geld dat aan de maatschap toekomt. Bovendien geldt dat als er al gelden zouden zijn overgeboekt die niet aan derden maar aan de maatschap toebehoorden, dit terug te zien moet zijn geweest in de administratie van het kantoor, zoals in de kapitaaloverzichten of een renteadministratie, hetgeen niet het geval is. De gelden zijn niet ten gunste gekomen aan het kantoor, maar door verdachte en medeverdachte naam medeverdachte zonder medeweten van naam aan het kantoor onttrokken, waardoor ook in dat geval sprake is van verduistering.

De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de ten laste gelegd periode kan worden bewezen, aangezien de geldbedragen zijn overgeboekt tussen 1 oktober 2007 en 8 december 2012.

Bewezenverklaring

  • medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd

Strafoplegging

  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden alsmede een strafrechtelijk beroepsverbod voor de duur van vijf jaar

De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS en in matigende zin meegewogen dat de feiten dateren uit de periode 2007 tot 2012 en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging kon worden ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 2 juni 2015. Dit is de dag waarop verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord. Nu sinds die dag tot aan de dag waarop de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis meer dan twee jaren zijn verstreken, namelijk ongeveer drie jaar en negen maanden, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met één jaar en negen maanden. De rechtbank is van oordeel dat de omvang en complexiteit van de zaak niet zodanig zijn dat een extra vertraging gerechtvaardigd was. De rechtbank zal in strafmatigende zin dan ook rekening houden met een langere overschrijding van de redelijke termijn dan waarmee de officier van justitie heeft gerekend.

In de omstandigheid dat verdachte ondanks de ontzetting uit het ambt van notaris onder een valse naam notariële werkzaamheden is gaan verrichten bij een ander notariskantoor en daarvoor de verantwoordelijkheid buiten zichzelf heeft gelegd, heeft de officier van justitie aanleiding gezien een strafrechtelijk beroepsverbod te eisen.

Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij – onder een andere naam – voor een notariskantoor werkzaamheden heeft verricht in de periode waarin hij als notaris al uit zijn ambt was gezet. Hij gaf te kennen daarin zelf geen problemen te zien. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte het laakbare handelen hiervan niet inziet De rechtbank acht het van belang dat verdachte voorlopig geen notariswerkzaamheden zal verrichten en zal hem dan ook verbieden nog notariële werkzaamheden uit te oefenen. Voor zover de officier van justitie met zijn vordering heeft bedoeld verdachte uit zijn ambt te ontzetten zal de rechtbank hem daarin niet volgen. Artikel 28, tweede lid, Wetboek van Strafrecht laat hiervoor geen ruimte, zodat de rechtbank dit verbod niet zal opleggen. Ontzetting uit het ambt van notaris kan namelijk enkel en alleen door de tuchtrechter (​artikel 103 lid 1​ Wet op het notarisambt).

De rechtbank legt alles overwegende aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van tien maanden alsmede een strafrechtelijk beroepsverbod voor de duur van vijf jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^