Veroordeelde terugzenden na onherroepelijk vonnis in EAB uitvaardigende lidstaat
/HvJ EU 11 maart 2020, de zaak C-314/18 SF
Een veroordeelde moet worden teruggezonden naar de tenuitvoerleggingslidstaat vanaf het moment dat de beslissing waarbij een sanctie werd opgelegd onherroepelijk is geworden. Maar indien een veroordeelde ook nog wordt vervolgd voor een bijkomende straf of maatregel moet de rechter op grond van een belangenafweging beoordelen of de veroordeelde moet worden teruggezonden. Dat is het antwoord van het Hof van Justitie EU op vragen van een Nederlandse rechter.
Een Britse rechter heeft in maart 2017 een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen SF met het oog op strafvervolging voor de invoer van heroïne en cocaïne. In deze zaak zijn het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: Kaderbesluit EAB) en Kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafvonnissen (hierna: Kaderbesluit vonnissen) van belang.
Artikel 5, punt 3 Kaderbesluit EAB bepaalt dat de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel afhankelijk kan worden gesteld van de garantie dat de betrokkene na berechting wordt teruggezonden naar de tenuitvoerleggingslidstaat.
Artikel 25 Kaderbesluit vonnissen bepaalt dat de bepalingen uit het Kaderbesluit vonnissen van overeenkomstige toepassing zijn op enkele bepalingen van het Kaderbesluit EAB, waaronder artikel 5 punt 3.
Artikel 8 Kaderbesluit vonnissen bepaalt dat de tenuitvoerleggingslidstaat de duur van de uit te voeren sanctie kan aanpassen indien de duur onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingslidstaat. De aanpassing kan alleen leiden tot een sanctie die zwaarder is dan de maximumsanctie welke naar het recht van die staat op vergelijkbare feiten is gesteld. De aangepaste sanctie mag niet lager zijn dan de maximumsanctie die krachtens het recht van de tenuitvoerleggingslidstaat voor vergelijkbare strafbare feiten geldt. Tenslotte bepaalt het artikel dat de aanpassing niet mag leiden tot een verzwaring van de in de beslissingslidstaat opgelegde sanctie.
De officier van justitie in Nederland heeft de Britse autoriteiten verzocht een garantie te geven dat de betrokkene op grond van artikel 5, punt 3 Kaderbesluit EAB wordt teruggezonden na berechting in de beslissingslidstaat. Het Britse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft deze garantie gegeven onder de voorwaarde dat de strafprocedure is beëindigd en elke andere procedure met betrekking tot het strafbare feit is afgerond. Tevens waren de Britse autoriteiten van mening dat Nederlandse autoriteiten de in het VK opgelegde sanctie niet kunnen aanpassen op grond van een voor de inwerkingtreding van het Kaderbesluit gevoerd beleid. Zulke aanpassingen zouden in strijd zijn met artikel 8, lid 2 Kaderbesluit vonnissen.
SF stelt dat deze garantie niet voldoet aan artikel 5, punt 3 Kaderbesluit EAB. De rechter wil ten eerste weten of de beslissingslidstaat pas gehouden is tot terugzending op het tijdstip dat niet alleen de eventuele veroordeling van de betrokkene onherroepelijk is geworden, maar ook elke andere procedure is afgerond. Tevens wil de rechter antwoord op de vraag of de tenuitvoerleggingslidstaat een sanctie van de beslissingslidstaat verdergaand mag aanpassen dan wat op grond van artikel 8, lid 2 Kaderbesluit vonnissen is toegestaan.
EU-Hof
Met betrekking tot de eerste vraag overweegt het EU-Hof dat artikel 5, punt 3 Kaderbesluit EAB niet preciseert op welk tijdstip de persoon, tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en waarvan de tenuitvoerlegging afhankelijk is gesteld van een garantie, moet worden teruggezonden. Om een uitleg te kunnen geven moet worden gekeken naar de context en de doelstellingen van het kaderbesluit. Het EU-Hof overweegt dat het Kaderbesluit vonnissen van overeenkomstige toepassing is op de tenuitvoerlegging van vonnissen in het geval dat een lidstaat zich op grond van het Kaderbesluit EAB heeft verbonden een vonnis ten uitvoer te leggen. Dit geldt ook wanneer de voorwaarde is gesteld dat betrokkene na berechting wordt teruggezonden. Uit artikel 1, onder a Kaderbesluit vonnissen volgt dat een vonnis een onherroepelijke uitspraak is waarbij een sanctie wordt opgelegd. Het EU-Hof oordeelt in deze context dat een betrokken persoon kan worden teruggestuurd vanaf het moment dat de beslissing onherroepelijk is geworden.
Het EU-Hof overweegt echter dat zelfs na het onherroepelijk worden van een opgelegde sanctie de betrokkene onder omstandigheden alsnog in die lidstaat moet blijven. Het moet in zo’n geval gaan om de vaststelling van een bijkomende straf of maatregel betreffende het strafbare feit dat aan het Europese aanhoudingsbevel ten grondslag lag. Het doel om de reclassering van de veroordeelde te vergemakkelijken moet worden afgewogen tegen zowel de doeltreffendheid van de strafrechtelijke vervolging als tegen de eerbiediging van de rechten van verdediging van betrokkene. Met name het recht op een eerlijk proces staat centraal. Het staat aan de nationale rechter om deze afweging te maken. De rechter mag niet stelselmatig en automatisch overgaan tot uitstel van de terugzending en moet bij zijn afweging rekening houden met andere EU-mechanismen voor samenwerking en wederzijdse bijstand op EU-niveau. Deze andere EU-mechanismen kunnen de beslissingslidstaat op een andere wijze verzekeren dat het tot een tenuitvoerlegging van de sanctie komt.
In antwoord op de tweede vraag overweegt het EU-Hof dat de duur van de sanctie alleen kan worden aangepast onder de strikte voorwaarden van artikel 8, lid 2 Kaderbesluit vonnissen. Buiten de in dit artikel genoemde gevallen kan de sanctie niet worden aangepast. Het Nederlandse beleid dat is ontstaan voor de inwerkingtreding van het Kaderbesluit vonnissen moet worden getoetst aan artikel 8, lid 2 Kaderbesluit vonnissen. Indien het beleid niet voldoet aan één van de strikte voorwaarden van dit artikel, kan dit beleid niet langer worden toegepast.
Lees hier de volledige uitspraak.