Veroordeling aannemingsbedrijf na vervalsen van metingen na uitbaggeren
/Rechtbank Overijssel 10 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1609
Een directeur van een aannemingsbedrijf is veroordeeld tot 180 uur taakstraf voor het vervalsen van metingen na het uitbaggeren van een vaart in Friesland. In de vervalste metingen, die als verantwoording werden gebruikt naar de opdrachtgever (provincie Friesland), was de vaart op de goede diepte uitgebaggerd, in het echt niet.
Verdenking
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van een vervalste dwarsprofieltekening waarop verkeerde baggerdieptes waren aangegeven;
Feit 2: opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van een document met daarin valse meetgegevens.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd, summier samengevat, dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Medeverdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde verklaard dat hij op verzoek van verdachte de tekening van bedrijf heeft aangepast. Dat medeverdachte dat heeft gedaan op verzoek van verdachte volgt tevens uit het e-mailbericht van 13 december 2015 van medeverdachte aan verdachte en de eerdere, daaraan voorafgegane mailwisseling tussen medeverdachte en verdachte. Ten aanzien van feit 2 geldt dat verdachte het bestand met meetgegevens heeft opgevraagd en het vervolgens ook, in aangepaste vorm, naar de provincie heeft gestuurd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak voor beide ten laste gelegde feiten bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd, summier samengevat, dat verdachte niet wist dat de dwarsprofieltekening en het bestand genaamd ‘document txt’ vals waren toen zij deze indiende bij de provincie. Verdachte heeft door het indienen van die tekening en dat bestand evenmin bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een vervalst geschrift(en) zou gebruiken. Het is medeverdachte die de dwarsprofieltekening en het controlebestand van bedrijf heeft aangepast. Van een opdracht van verdacht bedrijf B.V. aan medeverdachte daartoe is geen sprake geweest. Er bestond voor verdachte ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat medeverdachte die tekening en dat bestand van bedrijf zou aanpassen. Erop vertrouwend dat medeverdachte zijn werkzaamheden goed had gedaan, heeft verdachte na ontvangst van de stukken van medeverdachte deze één op één ingediend bij de provincie. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van valse geschriften. Verdachte had ook geen belang bij het gebruiken van valse documenten, omdat verdacht bedrijf de onderaannemer had kunnen aanspreken, indien de werkzaamheden niet goed of voldoende waren verricht.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De provincie Friesland heeft in 2015 een aanbesteding gedaan voor het uitbaggeren van de provinciale vaarweg A20 ‘Heafeart’. De aanbesteding is gegund aan verdacht bedrijf. De werkzaamheden hielden in dat een deel van de vaarweg op -2.02 meter onder Normaal Amsterdams Peil (NAP) gebaggerd moest worden en een ander deel op NAP -2.42 meter. Verdachte, middellijk directeur van verdacht bedrijf, was leidinggevende van dit project. Verdacht bedrijf heeft medeverdachte, die een technisch tekenbureau exploiteert, opgedragen om tijdens de werkzaamheden dieptemetingen te verrichten en tekeningen te maken. Volgens het meetprotocol dat deel uitmaakt van het tussen de provincie Friesland en verdacht bedrijf gesloten aannemingscontract van 3 juli 2015 dient na afloop van de baggerwerkzaamheden de opdrachtnemer een meting ter controle van de uitmeting van het werk te laten uitvoeren door een andere persoon dan welke de eerdere eindmeting heeft uitgevoerd. Deze controlemeting is door verdacht bedrijf opgedragen aan het bedrijf bedrijf B.V. Die controlemeting is uitgevoerd op 9 december 2015. De resultaten hiervan zijn als bijlagen bij een e-mail van 11 december 2015 door bedrijf aan verdacht bedrijf gestuurd. Die resultaten betreffen een dwarsprofieltekening met negen dwarsprofielen. Vervolgens is door verdachte, namens verdacht bedrijf, op 14 januari 2016 het opleverdossier bij de provincie ingediend. Van de tekening die toen, als onderdeel van dat dossier, werd ingediend als zijnde de voornoemde dwarsprofieltekening van bedrijf, is nadien gebleken dat deze niet gelijk is aan de dwarsprofieltekening, die door bedrijf op 11 december 2015 aan verdacht bedrijf was toegestuurd. Kort gezegd, staat op de bij de provincie door verdachte namens verdacht bedrijf ingediende tekening de bodem van de ‘Haefeart’ op 46 plaatsen dieper ingetekend dan op de originele tekening, die bedrijf op 11 december 2015 aan verdacht bedrijf heeft gestuurd. Door deze aanpassingen in de diepte voldeed verdacht bedrijf op papier aan het contract met de provincie.
Medeverdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard, kort gezegd, dat hij de op 11 december 2015 aan verdacht bedrijf gestuurde dwarsprofieltekening van bedrijf in opdracht van verdachte heeft bijgesteld. Verdachte heeft betwist dat hij die opdracht aan medeverdachte heeft gegeven. Volgens hem wist hij niet dat de tekening van bedrijf, toen hij die bij de provincie indiende op 14 januari 2016, aangepast was. Hierin wordt verdachte echter niet gevolgd door de rechtbank. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voormelde verklaring van medeverdachte; met name, omdat het e-mailbericht van 13 december 2015 van medeverdachte aan verdachte de juistheid van zijn verklaring bevestigt. Daarin bericht hij, kort samengevat, dat hij de aangepaste tekening via Wetransfer aan verdachte heeft toegestuurd en dat hij in opdracht van verdacht bedrijf alle metingen zowel van hemzelf als van bedrijf heeft bijgesteld. Verdachte heeft bij de politie weliswaar verklaard dat hij die e-mail van 13 december 2015 nooit gezien heeft en dat, als hij die e-mail gelezen zou hebben, hij medeverdachte daar zeker op aangesproken zou hebben, maar die verklaring overtuigt geenszins. Niet alleen is de verklaring van verdachte dat hij het e-mailbericht nooit gezien heeft op zichzelf al weinig geloofwaardig, bovendien is ter terechtzitting genoegzaam komen vast te staan dat verdachte op het litigieuze e-mailbericht van 13 december 2015 wél heeft gereageerd, te weten bij zijn (door medeverdachte bij gelegenheid van die zitting overgelegde) e-mailbericht van 18 december 2015 aan medeverdachte. Dat dit e-mailbericht op iets anders zou zien dan hetgeen medeverdachte aan verdachte bij zijn e-mailbericht van 13 december 2015 had bericht en toegestuurd, gelijk namens verdacht bedrijf en verdachte is bepleit, is de rechtbank onvoldoende gebleken. Bij dit alles komt nog dat niet valt in te zien wat het belang van medeverdachte zou zijn geweest om de tekening te vervalsen, terwijl verdacht bedrijf en verdachte daarentegen een evident belang hadden om de tekening van bedrijf bij te stellen. Door die tekening bij te stellen, zou verdacht bedrijf, waarvan genoegzaam is komen vast te staan dat zij begin december 2015 in nood verkeerde om het werk op tijd (uiterlijk op 4 december 2015) af te krijgen, bij gebreke waarvan zij boetes zou gaan verbeuren, het werk alsnog op tijd en deugdelijk kunnen opleveren, op papier althans.
De rechtbank heeft temeer geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de voormelde verklaring van medeverdachte en zijn, die verklaring bevestigend e-mailbericht van 13 december 2015, nu medeverdachte heeft verklaard dat hij ook zijn eigen tekeningen heeft moeten aanpassen in opdracht van verdacht bedrijf en dit ook blijkt uit de door de officier van justitie in zijn schriftelijke requisitoir op pagina 12 vermelde e-mailcorrespondentie tussen verdachte en medeverdachte. Dat medeverdachte die tekeningen steeds heeft moeten aanpassen, omdat verdacht bedrijf opnieuw had gebaggerd, zoals door verdacht bedrijf en verdachte is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. Van dergelijke nieuwe baggerwerkzaamheden wordt in die correspondentie geen gewag gemaakt en is ook overigens niets gebleken.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wist dat de tekening was vervalst op het moment dat hij deze naar de provincie stuurde en er aldus gebruik van maakte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 2
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij e-mail van 3 februari 2016 heeft bedrijf aan verdacht bedrijf, op verzoek van verdachte, toegestuurd twee identieke ‘txt’-bestanden met, kort gezegd, controlemeetgegevens behorende bij de door bedrijf op 11 december 2015 aan verdacht bedrijf gestuurde dwarsprofieltekening. Op 5 februari 2016 is door verdacht bedrijf bij de provincie het bestand ‘document txt’ ingediend als zijnde de voormelde controlemeetgegevens van bedrijf. Nadien is gebleken dat de controle meetgegevens uit dit bestand ‘ document txt’ afwijken van de door bedrijf op 3 februari 2016 aan verdachte toegestuurde meetgegevens. In het bestand ‘document txt’ wijken 46 dieptewaardes af van de dieptewaardes van controlemeetgegevens, die bedrijf op 11 december 2015 aan verdacht bedrijf heeft gestuurd. Door de aanpassingen van die dieptewaardes uit de controlemeetgegevens lijkt het dat de bodem van de ‘Haerfeart’dieper is uitgebaggerd dan in werkelijkheid het geval is.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven hoe het kan dat de door hem namens verdacht bedrijf op 5 februari 2016 bij de provincie ingediende controlemeetgegevens afwijken van de originele controlemeetgegevens, die verdacht bedrijf op 3 februari 2016 door bedrijf zijn toegestuurd. Ook hiervan lijkt hij (duidelijk hierin is hij niet) medeverdachte de schuld in de schoenen te willen schuiven. Dat medeverdachte debet is geweest aan die aanpassing is echter niet aannemelijk geworden. Dat blijkt uit niets. Nu voorts verdachte zelf de originele meetgegevens opvroeg bij bedrijf en daarop ook ontving, en hij ook degene was die vervolgens het bestand met de aangepaste meetgegevens instuurde naar de provincie, moet verdachte zich op zijn minst bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat de door hem ingediende gegevens niet strookten met de werkelijkheid en dus vervalst waren, een kans die hij op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
Feit 1 en feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
Het aannemingsbedrijf zelf is voor de vervalsingen veroordeeld tot een boete van 25.000 euro. Een medewerker van het bedrijf is vrijgesproken. De rechtbank oordeelt dat niet is bewezen dat hij het oogmerk had om de vervalste stukken te gebruiken of door anderen te laten gebruiken.
Lees hier de volledige uitspraak.