Veroordeling eigenaar uitzendbureau voor feitelijk leidinggeven aan strafbare gedragingen van uitzendbureau

Rechtbank Den Haag 11 december 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:15887

De verdachte heeft als eigenaar feitelijk leiding gegeven aan de strafbare gedragingen van zijn uitzendbureau. Dit uitzendbureau heeft samen met anderen opzettelijk kasbewijzen vervalst en in haar administratie opgenomen. Hiermee zijn ten onrechte geldbedragen in de administratie verantwoord. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat instanties in de juistheid van bepaalde geschriften en documenten moeten kunnen stellen, maar ook van zijn verantwoordelijkheid als werkgever van uitzendkrachten.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging is, omdat sprake is van schending van het una via-beginsel, een variant op het ne bis in idem beginsel. Aan de verdachte is ter zake van feiten en omstandigheden die ook aan de onderhavige vervolging ten grondslag liggen een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd. De verdachte heeft daartegen bezwaar gemaakt. De verdediging wijst in dit verband op de boetebesluiten van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna te noemen: ISZW) van 13 april 2016 aan het Uitzendbureau medeverdachte, aan verdachte en aan medeverdachte, en de brief van de ISZW van 15 april 2016 betreffende een last onder dwangsom voor Uitzendbureau medeverdachte ter zake van nabetalingen.

Het ne bis in idem-beginsel of het verbod van dubbele vervolging, zoals dat onder meer is neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: Sr), houdt in dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Het zogenoemde una via-beginsel vindt zijn grondslag in artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) en strekt ter voorkoming van de cumulatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctionering voor hetzelfde feit.

De rechtbank stelt vast dat de bestuurlijk boete en de last onder dwangsom die de ISZW aan de verdachte heeft opgelegd zien op het overtreden van de artikelen 7 en 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna te noemen: Wml) in de periode van 2010 tot en met 2012. Het aan de verdachte in deze strafzaak tenlastegelegde feit (gebaseerd op artikel 225, eerste lid, Sr) ziet op het valselijk opmaken van kasbewijzen in de loon- en bedrijfsadministratie van het uitzendbureau in diezelfde periode.

De rechtbank is van oordeel dat overtreding van de Wml een ander feit met in de kern genomen andere gedragingen betreft, namelijk het niet of onvoldoende uitbetalen van loon aan werknemers, dan de aan verdachte verweten vorm van valsheid in geschrift in de vorm van het valselijk opmaken van kasbewijzen die in een bedrijfs- en loonadministratie zijn opgenomen. Ook de rechtens te beschermen belangen, te weten de rechten van werknemers en het vertrouwen dat het maatschappelijk verkeer moet kunnen hechten aan de betrouwbaarheid van schriftelijke stukken en bedrijfsadministraties, verschillen naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de bestuursrechtelijke handhaving en de strafvervolging in dit geval geen betrekking hebben op hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 Sr. Als gevolg daarvan is de strafrechtelijke vervolging van de verdachte niet in strijd met het bepaalde in artikel 243, tweede lid, Sv. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

Bewijsoverwegingen

Naar aanleiding van meldingen van onderbetaling van uitzendkrachten van Uitzendbureau medeverdachte die werkzaam zouden zijn bij bedrijf in Almere en bedrijf in Luttelgeest is de ISZW een bestuursrechtelijk onderzoek gestart. De resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek.

Wat betreft de structuur van en de werkzaamheden binnen het Uitzendbureau medeverdachte stelt de rechtbank - op grond van de verklaringen van verschillende betrokkenen - het volgende vast voor wat betreft de tenlastegelegde periode:

  • Bestuurder en enig aandeelhouder van Uitzendbureau medeverdachte is verdachte. Bestuurder en enig aandeelhouder van verdachte. is verdachte.

  • verdachte is directeur en eigenaar van het uitzendbureau. Hij stuurt het kantoorpersoneel aan en neemt uiteindelijk ook de belangrijke beslissingen. Hij is bevoegd de uitzendovereenkomst aan te gaan en te ondertekenen. Hij doet de loonadministratie van het uitzendbureau, voert samen met andere medewerkers de uren van de uitzendkrachten in het loonadministratiesysteem in en maakt de loonstroken. Hij haalt het geld dat contant moet worden uitbetaald van de bank, rekent uit hoeveel er betaald moet worden per uitzendkracht, maakt de kasbewijzen op en stopt het geldbedrag met een kasbewijs in een envelop. Soms helpen stagiaires bij het opmaken van de kasbewijzen, maar alles vindt plaats onder zijn controle. Wanneer de kasbewijzen weer terug zijn, verwerkt hij de kasbewijzen in de kasadministratie. De kasbetalingen worden ook door hemzelf op kantoor gedaan.

  • medeverdachte is de ‘general manager’van het uitzendbureau. Hij werft klanten, heeft contact met de inleners, draagt zorg voor de belastingadministratie en zoekt de relevante wet- en regelgeving uit. Hij is verantwoordelijk voor de aangiftes van de loonbelasting, de BTW en de omzet. Hij spreekt met de planners om een plan van aanpak te maken. Hij brengt soms de enveloppen en de kasbewijzen naar Luttelgeest en overhandigt deze aan medeverdachte zodat die de uitzendkrachten van het uitzendbureau hun geld kan overhandigen.

  • medeverdachte is locatiemanager bij bedrijf in Luttelgeest, een van de inleners. Hij stuurt daar de uitzendkrachten aan en heeft in Luttelgeest uitzendkrachten van het uitzendbureau kasbewijzen laten tekenen voor het overhandigen van hun geld. Hij controleert de werktijden van de werknemers en geeft deze door aan het uitzendbureau zodat deze in de systemen kunnen worden verwerkt.

  • medeverdachte is allround medewerker bij het uitzendbureau en projectmanager bij bedrijf in Almere. Hij neemt nieuw personeel aan, voert gesprekken met hen ten aanzien van de functie en de werkzaamheden en maakt de planning van het werk voor de uitzendkrachten. Hij heeft als projectmanager in Den Haag uitzendkrachten hun geld overhandigd na het ondertekenen van een kasbewijs.

In de kern wordt de verdachte (hierna ook: verdachte) verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de navolgende gedraging:

  • het door Uitzendbureau medeverdachte (hierna te noemen: (medeverdachte) en/of verdachte., al dan niet samen met anderen, in de periode van 26 april 2010 tot 29 juni 2012 vals opmaken/vervalsen van acht kasbewijzen in de kas- en bedrijfsadministratie met het oogmerk deze kasbewijzen als echt en onvervalst te gebruiken.

Van vier kasbewijzen (zaak 2, 3, 6 en 9) is het verwijt dat de handtekening daarop niet door de betrokken uitzendkrachten is geplaatst en dat de daarop vermelde betaling niet heeft plaatsgevonden. Van de andere vier kasbewijzen (zaak 15, 17, 19 en 21) is het verwijt dat de betrokken uitzendkrachten hun handtekening hebben geplaatst op een blanco kasbewijs en dat vervolgens daarop een bedrag is vermeld dat niet is uitbetaald.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, zoals verwoord in een uitgebreide pleitnota, uitvoerig verweer gevoerd ten aanzien van alle onderdelen van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. De rechtbank begrijpt dat de verdediging zich daarmee op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Waar nodig zal de rechtbank op de gevoerde verweren responderen.

De beoordeling van de tenlastelegging

De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de tenlastegelegde kasbewijzen vals zijn opgemaakt of zijn vervalst. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij vervolgens moeten vaststellen of deze gedragingen aan medeverdachte kunnen worden toegerekend. Indien de rechtbank ook deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij moeten vaststellen of de verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Zijn de ten laste gelegde kasbewijzen vals opgemaakt?

In de administratie van medeverdachte bevonden zich vele kasbewijzen

Ten aanzien van de zaken 2, 3, 6 en 9

naam, naam, Naam en Naam hebben allen verklaard dat de handtekeningen op de hiervoor genoemde en op hun Naam gestelde kasbewijzen niet van hen zijn en dat zij de daarop vermelde bedragen niet hebben ontvangen.

De gerechtelijk deskundige voor handschriftonderzoek W. de Jong van Niehoff & De Jong Forensisch Schriftonderzoek heeft forensisch handschriftonderzoek gedaan naar de echtheid van de handtekeningen op voornoemde kasbewijzen. De deskundige concludeert in het door hem opgestelde deskundigenrapport dat de handtekening op het kasbewijs in zaak 2 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de betrokken uitzendkracht op het betwiste kasbewijs is geplaatst en dat de handtekeningen in de zaken 3, 6 en 9 met zeer hoge waarschijnlijkheid niet door de betrokken uitzendkracht op het betwiste kasbewijs zijn geplaatst.

De verklaring van de verdachte

De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tegenover de verbalisanten van de ISZW verklaard dat de betrokken uitzendkrachten zelf de handtekening moeten hebben geplaatst en dat zij het op het kasbewijs vermelde geldbedrag ook hebben ontvangen.

De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de conclusie van de deskundige.

Ten aanzien van de zaken 14, 17, 19 en 21

De verklaringen van de uitzendkrachten

Naam, naam, Naam en Naam hebben allen verklaard dat de handtekeningen op de hiervoor genoemde en op hun Naam gestelde kasbewijzen weliswaar van hen zijn, maar dat zij de daarop vermelde bedragen niet hebben ontvangen. Zij hebben blanco kasbewijzen moeten ondertekenen.

Naam heeft verder onder meer verklaard dat zij in 2010 bij bedrijf in Luttelgeest heeft gewerkt en dat haar baas Naam was. Zij kreeg van hem een envelop met haar Naam erop en daarbij zat een kwitantie/kasbewijs. In de envelop zat geld en een briefje waarop stond vermeld hoeveel geld in de envelop zat. Na het geld gecontroleerd te hebben, tekende zij het kasbewijs. Op het kasbewijs stond geen bedrag ingevuld.

Naam heeft verder onder meer verklaard dat zij vanaf december 2010 tot medio mei 2011 heeft gewerkt voor medeverdachte Zij kreeg contant betaald en kreeg meestal van medeverdachte een envelop. Het contante geld zat daarin, met daarbij een briefje waarop het aantal gewerkte uren stond vermeld en het bedrag dat in de envelop zat. Zij controleerde haar salaris en tekende het kasbewijs. medeverdachte liet haar altijd tekenen. De kasbewijzen waren altijd leeg.

Naam heeft verder onder meer verklaard dat hij vanaf mei 2011 voor medeverdachte in Almere werkte en per bank werd betaald. Hij is een aantal keer contant uitbetaald. Dit betrof steeds hooguit 100 euro. Hij moest voor de uitbetaling naar het kantoor van medeverdachte Hij kreeg van hem een kleine envelop met geld en een stukje papier met daarop vermeld het bedrag dat hij nog moest ontvangen. Ook moest hij een kasbewijs tekenen. Daar stond behalve zijn Naam verder helemaal niets op.

Naam heeft verder onder meer verklaard dat zij in 2011 en 2012 wekelijks per bank werd betaald door medeverdachte en soms contant een dagloon, hooguit 60 euro, betaald kreeg. Zij heeft blanco kwitanties getekend op kantoor. Ze moest haar handtekening plaatsen op een verder niet ingevuld kasbewijs. Zij belde met medeverdachte zei dat als zij niet tekende, zij dan niet uitbetaald zou krijgen.

De verklaring van de verdachte

De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tegenover de verbalisanten van de ISZW verklaard dat de betrokken uitzendkrachten hun handtekening niet op een blanco maar op een reeds ingevuld kasbewijs hebben geplaatst en dat zij het op dat kasbewijs vermelde geldbedrag hebben ontvangen.

Tussenconclusie

Uit het voorgaande blijkt dat op een viertal kasbewijzen (zaken 2, 3, 6 en 9) handtekeningen stonden die afkomstig leken te zijn van de daarop vermelde personen, maar waarvan de betreffende personen hebben verklaard dat zij die kasbewijzen niet hebben ondertekend en dat zij de op de kasbewijzen vermelde geldbedragen niet hebben ontvangen.

Uit het voorgaande blijkt verder dat op een viertal kasbewijzen (zaken 14, 17, 19 en 21) weliswaar handtekeningen stonden die afkomstig waren van de daarop vermelde personen, maar waarvan de betreffende personen hebben verklaard dat zij blanco kasbewijzen hebben ondertekend en dat zij de op de kasbewijzen vermelde geldbedragen niet hebben ontvangen.

De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de betreffende getuigen. De valsheid van de handtekeningen vindt daarnaast steun in het deskundigenrapport. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van het forensisch handschriftonderzoek met betrekking tot de echtheid van de handtekeningen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing en volgt de deskundige in zijn conclusie. De verklaringen ondersteunen elkaar bovendien op essentiële onderdelen. Alle getuigen hebben meerdere verklaringen afgelegd en verklaren consistent over de wijze van uitbetaling, de hoogte van de contant uitbetaalde bedragen en het ondertekenen van blanco kasbewijzen.

De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat:

  • de kasbewijzen in de zaken 2, 3, 6 en 9 vals zijn opgemaakt, nu de op deze kasbewijzen geplaatste handtekeningen niet zijn geplaatst door de daarop genoemde personen en de daarop vermelde geldbedragen niet zijn betaald;

  • de kasbewijzen in de zaken 14, 17, 19 en 21 vals zijn opgemaakt, nu de daarop vermelde geldbedragen niet zijn betaald.

    Kunnen deze gedragingen aan medeverdachte worden toegerekend?

De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van deze vraag veelal gaat om gedragingen van een fysieke dader die (vervolgens) worden toegerekend aan een rechtspersoon als functionele dader.

Voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, is het van belang vast te stellen of deze gedragingen zijn verricht ‘in de sfeer van’die rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.

De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de bovengenoemde kasbewijzen vals zijn opgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld welke werkzaamheden verdachte, medeverdachte, medeverdachte en medeverdachte hebben verricht binnen en voor medeverdachte Op grond hiervan en op grond van de verklaringen van de getuigen, stelt de rechtbank vast dat zij allen betrokkenheid hebben gehad bij de handelingen met betrekking tot de kasbewijzen:

  • verdachte maakte de kasbewijzen op;

  • medeverdachte en medeverdachte brachten kasbewijzen naar Luttelgeest;

  • verdachte, medeverdachte, medeverdachte en medeverdachte hebben kasbewijzen laten ondertekenen bij het overhandigen van de enveloppen met geld;

  • verdachte verwerkte de kasbewijzen in de kas- en bedrijfsadministratie.

Tussenconclusie

De valse kasbewijzen stonden op Naam van medeverdachte en zijn vervolgens opgenomen in de kas- en bedrijfsadministratie van medeverdachte Het voeren van administratie is onderdeel van de normale bedrijfsvoering, de gedragingen zijn gepleegd door personen die werkzaam waren ten behoeve van medeverdachte en zijn medeverdachte dienstig geweest. Het vals opmaken van de kasbewijzen en het opnemen in de administratie zijn daarmee verricht ‘in de sfeer van’die rechtspersoon en kan daarom aan medeverdachte worden toegerekend.

De rechtbank is bovendien van oordeel dat medeverdachte zo bewust en nauw heeft samengewerkt met de personen die werkzaam waren ten behoeve van medeverdachte dat dit medeplegen oplevert.

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte. hierbij geen actieve rol heeft gespeeld.

Heeft de verdachte feitelijk leiding gegeven aan de strafbare gedragingen?

Nu is vastgesteld dat medeverdachte in de periode van 26 april 2010 tot 29 juni 2012 een strafbaar feit heeft begaan, dient zich de vraag aan of verdachte kan worden aangemerkt als leidinggevende en in die hoedanigheid strafrechtelijk aansprakelijk is voor dat handelen.

De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank heeft onder 4.1 vastgesteld welke werkzaamheden verdachte heeft verricht binnen en voor medeverdachte Daarnaast is verdachte, via verdachte., bestuurder en enig aandeelhouder van medeverdachte Hieruit kan worden afgeleid dat de feitelijke positie van verdachte binnen medeverdachte van dien aard was dat hij in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als feitelijk leidinggevende van die rechtspersoon. Dat betekent dat hij als feitelijk leidinggever voor de door deze rechtspersoon gepleegde strafbare feiten verantwoordelijk te houden is.

Conclusie

Het voorgaande betekent dat de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewezenverklaring

  • Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Strafoplegging

  • Taakstraf 100 uur, waarvan 50 voorwaardelijk.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^