Veroordeling feitelijk leidinggeven aan belastingfraude: gevangenisstraf en beroepsverbod van 7 jaar

Rechtbank Amsterdam 2 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1607

De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar een ingediende (kwartaal)aangifte omzetbelasting van Naam B.V. 1, omdat er een opvallend verschil te zien was in de opgegeven omzet vergeleken met de voorgaande kwartalen. Vanwege dat opvallende verschil heeft de Belastingdienst de aangifte geblokkeerd en de tien grootste inkoopfacturen opgevraagd. Namens Naam B.V. 1 zijn inkoop- en verkoopfacturen opgestuurd aan de Belastingdienst. Vervolgens is het onderzoek uitgebreid naar Naam B.V. 2.

Het vermoeden is dat door verdachte als feitelijk leidinggever van Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2 opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend (feit 1 en 2), dat verdachte valse facturen en bankafschriften heeft opgemaakt (feit 3) en dat hij als feitelijk leidinggever van Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2 valse stukken ter beschikking heeft gesteld aan de Belastingdienst (feit 4).

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat de feiten bewezen kunnen worden. Uit het dossier blijkt dat de door Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2 geclaimde voorbelasting niet kan worden onderbouwd (feit 1 en 2). Naam B.V. 1 heeft geen inkopen en geen verkoopomzet. Op de bankrekening van Naam B.V. 1 komt geen geld binnen, los van terug ontvangen omzetbelasting, en vanaf de bankrekening worden geen betalingen gedaan. Hetzelfde geldt voor Naam B.V. 2. Bij beide vennootschappen wordt dezelfde werkwijze gehanteerd. Als de Belastingdienst vraagt om de facturen stelt verdachte valse verkoopfacturen en bankafschriften op (feit 3), die hij vervolgens doorstuurt aan de Belastingdienst (feit 4). Uit het dossier blijkt verder dat verdachte als feitelijk leidinggevende van zowel Naam B.V. 1 als Naam B.V. 2 kan worden aangemerkt. Kortom, bewezen kan worden dat verdachte (als feitelijk leidinggever van Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2) opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan (feit 1 en 2), dat verdachte valse facturen heeft opgemaakt (feit 3) en deze stukken ter beschikking heeft gesteld aan de Belastingdienst (feit 4).

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

naam B.V. 1 (feit 1, 3 en 4)

Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) is verdachte middellijk bestuurder van Naam B.V. 1.

Tussen 12 oktober 2015 en 29 januari 2018 zijn de aangiften omzetbelasting van Naam B.V. 1 elektronisch binnengekomen bij de Belastingdienst. Het gaat om aangiften over de volgende tijdvakken:

  • 2015: derde en vierde kwartaal,

  • 2016: vier kwartalen,

  • 2017: vier kwartalen.

In de aangiften is voorbelasting geclaimd. In totaal heeft Naam B.V. 1 over het tweede kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017 €900.633 teruggevraagd van de Belastingdienst.

Uit de gegevens van de bankrekening van Naam B.V. 1 blijkt dat in de periode van 13 augustus 2015 tot 29 juni 2018 geen betalingen of ontvangsten inzake in- of verkoopfacturen hebben plaatsgevonden. Op de bankrekening werd vrijwel alleen geld ontvangen van de Belastingdienst als gevolg van de ingediende aangiften omzetbelasting.

De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat genoemde aangiften omzetbelasting onjuist zijn gedaan.

Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verdachte die aangiften heeft ingediend. Op 13 november 2018 is bij de doorzoeking van de woning op het verblijfsadres van verdachte een Macbook in beslag genomen. In die Macbook zijn ‘eigen kopieën’ aangiften omzetbelasting van Naam B.V. 1 over de betreffende tijdsvakken aangetroffen.

Ook zijn in die Macbook facturen en overzichten van bankafschriften, die identiek zijn aan de bankafschriften die namens Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2 aan de Belastingdienst zijn verzonden, aangetroffen. De auteur van de facturen is in nagenoeg alle gevallen “verdachte”.

De Belastingdienst heeft inkoopfacturen opgevraagd over het derde kwartaal van 2017. Door Naam B.V. 1 zijn drie inkoopfacturen van Naam B.V. 3 B.V. (naam B.V. 3), gedateerd 29 september 2017, aangeleverd aan de Belastingdienst. Ook heeft de Belastingdienst betalingsbewijzen over het vierde kwartaal van 2017 opgevraagd. Naam B.V. 1 heeft drie inkoopfacturen van Naam B.V. 3, gedateerd op 15 december 2017, aangeleverd bij de Belastingdienst. Het bankrekeningnummer dat op de inkoopfacturen van Naam B.V. 3 staat, is geen bankrekeningnummer van Naam B.V. 3. In de debiteurenadministratie van Naam B.V. 3 komt de Naam naam B.V. 1 niet voor en de door Naam B.V. 1 opgestuurde facturen komen ook niet voor in de financiële administratie van Naam B.V. 3. Verder heeft de originele factuur van Naam B.V. 3 geen enkele overeenkomst met de facturen die door Naam B.V. 1 zijn opgestuurd.

De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de door Naam B.V. 1 bij de Belastingdienst aangeleverde inkoopfacturen ten name van Naam B.V. 3 vals zijn.

Naam B.V. 1 heeft een ING bankschrift, gedateerd 9 maart 2018, aangeleverd bij de Belastingdienst. Op het aangeleverde bankafschrift staan drie mutaties met betrekking tot Naam B.V. 3 die niet voorkomen in het Excelbestand dat de Belastingdienst van de ING Bank heeft ontvangen. Naam B.V. 1 heeft op 9 maart 2018 nog een ING bankschrift, gedateerd 9 maart 2018, per mail aangeleverd bij de Belastingdienst. De betalingen aan Naam B.V. 3 komen niet voor in het van de ING Bank ontvangen Excelbestand. Het bankrekeningnummer waar de betalingen naar overgemaakt zouden zijn, is ook geen bankrekeningnummer van Naam B.V. 3.

De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat genoemde door Naam B.V. 1 bij de Belastingdienst aangeleverde bankafschriften, waar mutaties met betrekking tot Naam B.V. 3 op staan vermeld, vals zijn en dat verdachte die valse bankafschriften heeft opgemaakt.

Naam B.V. 2 (feit 2, 3 en 4)

Verdachte is middellijk bestuurder van Naam B.V. 2.

Op 12 juli 2018 is de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018 van Naam B.V. 2 binnengekomen bij de Belastingdienst. In de aangifte is voorbelasting aangegeven en teruggave omzetbelasting gevraagd. Naam B.V. 2 heeft in de aangifte €14.763 teruggevraagd van de Belastingdienst. Bij doorzoeking van de verblijfplaats van verdachte werd een Macbook aangetroffen met daarop onder meer een eigen kopie van deze aangifte.

De rechtbank stelt op grond van voorgaande vast dat verdachte degene is die de aangifte heeft ingediend.

Uit de gegevens van de bankrekening waar Naam B.V. 2 gebruik van maakt, blijkt dat in de periode van 7 januari 2016 tot 14 februari 2018 geen betalingen of ontvangsten inzake in- of verkoopfacturen zijn geweest.

De Belastingdienst heeft informatie opgevraagd over de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018. Op 16 augustus 2018 heeft de Belastingdienst een brief ontvangen met diverse in- en verkoopfacturen van Naam B.V. 2, bankafschriften en een specificatie van de voorbelasting over het 2e kwartaal van 2018. De aangeleverde facturen betreffen onder meer drie inkoopfacturen van Naam B.V. 3. Het bankrekeningnummer dat op de facturen staat is geen bankrekeningnummer van Naam B.V. 3. Naam B.V. 3 is niet bekend met firma’s van Naam B.V. 2 of de Naam van verdachte. Naam B.V. 2 heeft op 16 augustus 2018 een ING bankschrift, gedateerd 7 augustus 2018, aangeleverd bij de Belastingdienst. Het bankrekeningnummer wat op het afschrift staat, is niet van Naam B.V. 3. De betalingen aan Naam B.V. 3 komen niet voor in het van de ING-Bank ontvangen Excelbestand met mutaties op de bankrekening waar Naam B.V. 2 gebruik van maakte.

naam B.V. 2 heeft op 16 augustus 2018 twee stukken aan de Belastingdienst verstrekt: Een factuur gericht aan Naam B.V. 4., met een betalingstermijn van 45 dagen en een afschrift van de ING bankrekening van Naam B.V. 2, met daarop: "Bijschrijvingen: Naam B.V. 4 ", omschrijving " Naam B.V. 4.” Naam medewerker, werkzaam bij Naam B.V. 4., heeft verklaard dat facturen gericht moeten worden aan één van de negen verkoopbedrijven, niet aan Naam B.V. 4. Daarnaast hanteert Naam B.V. 4 een betaaltermijn van 30 dagen en zegt de Naam verdachte hem niets. In het door ING aangeleverde Excelbestand van de bankrekening die Naam B.V. 2 gebruikt, staat geen ontvangst van Naam B.V. 4.

Op de eerdergenoemde, in de woning/verblijfplaats van verdachte bij doorzoeking aangetroffen, Macbook staan onder meer facturen en overzichten van bankafschriften die identiek zijn aan die die namens Naam B.V. 2 aan de Belastingdienst zijn verzonden. De auteur van de facturen is in nagenoeg alle gevallen “verdachte”.

Bij de doorzoeking van de woning is ook een witte ordner met opschrift Naam B.V. 2. aangetroffen. In de map zat een uitdraai van ING met datum 07-08-2018. Op de uitdraai staat een mutatie met datum 08-06-2018 en onder de omschrijving staat: Naam B.V. 4. Deze uitdraai is identiek aan het ING bankafschrift welke door Naam B.V. 2 is verzonden aan de Belastingdienst. In de map zat ook factuur van Naam B.V. 2 aan Naam B.V. 4., gedateerd 24-04-2018. Deze factuur is identiek aan de factuur die door Naam B.V. 2 is verzonden aan de Belastingdienst.

De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de genoemde facturen van Naam B.V. 3 en Naam B.V. 4 vals zijn en dat deze valse facturen zijn opgemaakt door verdachte.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de facturen van Naam B.V. 3 en Naam B.V. 4. en ING-bankafschriften vals heeft opgemaakt (feit 3).

Aangezien deze facturen en bankafschriften aan de Belastingdienst zijn verstuurd, is ook bewezen dat valse stukken aan de Belastingdienst ter beschikking zijn gesteld (feit 4).

Op basis van het voorgaande kan ook bewezen worden dat de kwartaalaangiften omzetbelasting van Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2 onjuist zijn ingediend (feit 1 en 2). Uit de bankrekeningen van beide vennootschappen blijkt dat er geen geld binnenkomt of uitgaat wat betrekking heeft op de betaling van inkoopfacturen of ontvangsten van verkoopfacturen. Niet is gebleken van enige bedrijvigheid in de vennootschappen.

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het door de vennootschappen doen van onjuiste aangiften en ter beschikking stellen van valse stukken aan de Belastingdienst. De vraag is daarom of deze feiten aan de rechtspersonen Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2 kunnen worden toegerekend en of verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Strafbaarheid van de rechtspersonen

Een rechtspersoon kan een strafbaar feit begaan als de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.

Het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het ter beschikking stellen van valse facturen en bankafschriften aan de Belastingdienst kan worden toegerekend aan de rechtspersonen Naam B.V. 1 en Naam B.V. 2, omdat deze gedragingen in de sfeer van de rechtspersonen gebeurden en ze bij passen in de normale bedrijfsvoering van de B.V.’s. De rechtbank vindt dus bewezen dat de verboden handelingen opzettelijk door de genoemde vennootschappen zijn gepleegd.

Verdachte heeft daaraan feitelijk leiding gegeven, omdat hij middellijk bestuurder van de vennootschappen was. Uit het dossier zijn geen andere personen naar voren gekomen die enige zeggenschap zouden hebben over wat er in / met de vennootschappen gebeurde. Verdachte was dus eindverantwoordelijke, hij heeft feitelijk de onjuiste aangiften ingediend en hij is degene die de valse facturen heeft opgemaakt en naar de Belastingdienst heeft verstuurd.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 en 2: Telkens feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

  • Feit 3: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

  • Feit 4: Ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 24 maanden.

Ontzetting van de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder of feitelijk bestuurder of aandeelhouder van enige rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 7 jaar.

Strafverzwarend weegt mee dat sprake is geweest van meerdere wilsbesluiten. Verdachte heeft elke keer opnieuw besloten een onjuiste aangifte in te dienen en besloten toen er vragen over kwamen deze te onderbouwen met valse bankafschriften en valse facturen. Hij heeft bovendien de Naam van zijn toenmalige vriendin gebruikt bij het indienen van de valse aangiften en het opsturen van de valse facturen en bankafschriften, kennelijk om zichzelf buiten schot te houden.

Verdachte heeft als middellijk aandeelhouder en bestuurder van twee B.V.’s belastingfraude gepleegd en valsheid in geschrift gepleegd, terwijl hij al eerder voor fraudedelicten was veroordeeld. De rechtbank ziet daarin reden om verdachte te ontzetten van het recht het beroep van bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon uit te oefenen. De wet bepaalt dat de ontzetting minimaal 2 en maximaal 5 jaar langer duurt dan de hoofdstraf. De duur van de ontzetting is dus maximaal 5 jaar en 24 maanden. De rechtbank vindt een beroepsverbod van zeven jaar passend. Het vonnis moet worden geregistreerd bij de KvK.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^