Veroordeling fiscalist en oud-advocaat voor doen plegen van omzetbelastingfraude
/Rechtbank Amsterdam 8 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3311
Een fiscalist en oud-advocaat wordt na een onderzoek naar omzetbelastingfraude veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor valsheid in geschrift en het niet voeren van een deugdelijke administratie voor het juridisch advieskantoor dat op naam stond van zijn vrouw.
De rechtbank houdt in verzwarende zin rekening met de fiscale kennis van verdachte. Juist van een ervaren fiscalist en ondernemer als verdachte mag worden verlangd dat hij toeziet op het goed aanleveren van de juiste informatie aan de fiscus en het controleren van de administratie en aangiften. Verdachte is hierin buitengewoon gemakzuchtig geweest en lijkt zich vooral te hebben laten leiden door leniging van de financiële zorgen van hem en zijn gezin, zonder oog te hebben voor de (fiscale) verantwoordelijkheden van de onderneming.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet geheel worden vrijgesproken.
Verdachte moet van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat niet is voldaan aan het voor het doen plegen vereiste van dubbel opzet. Er kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld of dat hij naam levenspartner tot het ten laste gelegde feit heeft bewogen. Verdachte heeft geen opzet gehad op het gronddelict en ook niet op het doen plegen daarvan en daarom kan niet worden gesproken van doen plegen. Ook kan niet worden bewezen dat elk van de tenlastegelegde aangiften onjuist of volledig is. Bij de gekozen deelnemingsvorm ‘doen plegen’ geldt dat naam levenspartner straffeloos moet hebben gehandeld, maar in het FIOD-dossier wordt zij als pleger beschouwd en daarmee staat de inhoud van de tenlastelegging haaks op de inhoud van het strafdossier. Verdachte heeft door zijn belastende privéomstandigheden zijn aandacht er niet bij gehad. Hij heeft zich ten onrechte vastgeklampt aan zijn voormalige boekhouder en is daardoor nalatig geweest, maar hij heeft niet opzettelijk gehandeld. Hij had ook geen opzet op het valselijk opmaken of vervalsen van geschriften.
Het hiervoor gestelde met betrekking tot het eerste deel van het onder 1 ten laste gelegde geldt ook voor het onder 2 ten laste gelegde. Er kan niet worden bewezen dat verdachte naam levenspartner heeft bewogen tot het niet voeren van een deugdelijke administratie. Het procesdossier bevat onvoldoende informatie om te beoordelen of naam levenspartner wel of niet strafrechtelijk aansprakelijk is. Om tot doen plegen te komen, is straffeloosheid van naam levenspartner vereist. Nu die conclusie op basis van het procesdossier niet kan worden getrokken, kan niet worden gesproken van doen plegen.
Indien de rechtbank daar niet in mee gaat, moet verdachte in ieder geval worden vrijgesproken van het deel in de tenlastelegging dat ziet op de periode van 16 december 2014 tot en met 15 mei 2015, omdat de eenmanszaak toen niet meer bestond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In juli 2014 werd door de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij het kantoor Juristenkantoor verdachte (hierna: het juristenkantoor) van naam levenspartner, de levenspartner van verdachte, omdat twijfel was ontstaan over wie bij deze onderneming als ondernemer kon worden gezien. Bij het inleidend gesprek heeft naam levenspartner verklaard dat zij de onderneming niet zelf heeft geëxploiteerd, omdat zij daar de kennis niet voor heeft. Zij heeft als ondernemer nooit daadwerkelijk werkzaamheden verricht in de onderneming. De werkzaamheden van verdachte bestonden uit het beheren van de onderneming. De Belastingdienst concludeert dan ook dat de inschrijving van naam levenspartner als ondernemer niet aansluit bij de feitelijke situatie. naam levenspartner was wel onderneemster op papier, maar verdachte is de persoon die als werkelijke ondernemer moet worden gezien. Bij haar verhoor heeft naam levenspartner ook verklaard dat zij nooit iets heeft gedaan voor het bedrijf. Haar man leidde de onderneming. Het was een juridisch kantoor en hij was de jurist, niet zij. Zij heeft het bedrijf alleen in naam gehad en is nooit inhoudelijk betrokken geweest. Zij heeft verklaard dat het bedrijf werd gerund door haar man en dat de boekhoudkundige zaken en administratieve zaken werden afgehandeld door de adviseur, naam adviseur. Naam adviseur heeft over naam levenspartner verklaard dat het hem nooit is gebleken dat zij enige feitelijke werkzaamheden voor het bedrijf heeft verricht. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat naam levenspartner nooit betrokken is geweest bij het juristenkantoor. Zij heeft het kantoor helemaal aan hem overgelaten en zij deed niets binnen het bedrijf. Vervolgens is het boekenonderzoek uitgebreid naar onderzoek naar de aangiften omzetbelasting.
Aangetroffen administratie
De administratie van het juristenkantoor werd volgens verdachte verzameld en één tot twee keer per week met de post naar naam adviseur gestuurd, die de administratie vervolgens verwerkte. De hele administratie werd bij het administratiekantoor van naam adviseur bewaard. Alle administratie kwam dus bij naam adviseur terecht. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij wel fiscaal jurist is, maar geen boekhouder. Hij zorgde ervoor dat alles in mappen kwam en had verder geen tijd om daar iets mee te doen.
De bij naam adviseur aangetroffen administratie bestaat uit het volgende:
een incomplete grootboekuitdraai van de boekhouding;
enkele aan de adviseur gefaxte kopieën van kostenfacturen;
mappen met originele kostenfacturen;
bankafschriften van de jaren 2011 tot en met 2013.
De Belastingdienst heeft geen digitale administratie ontvangen. naam adviseur heeft verklaard dat deze in ieder geval niet door hem is opgezet of bijgehouden. Ook zijn aantekeningen van naam adviseur aangetroffen met teksten als: “Hoe privé aanwending kasgeld te betalen?” en: “Geen registratie door verdachte.”
Uit het strafrechtelijk onderzoek is vervolgens gebleken dat de administratie dusdanige gebreken bevat dat deze niet voldoet aan de aan een bedrijfsadministratie te stellen eisen. Uit de gebrekkige administratie blijkt niet wat de rechten en verplichtingen van het juristenkantoor zijn. De administratie is daardoor niet binnen een redelijke termijn te controleren. Volgens de Belastingdienst kan deze administratie daarom niet als enige grondslag dienen voor de beoordeling van de volledigheid en de juistheid van de aangegeven omzet, waardoor de Belastingdienst deze op basis van de beschikbare informatie heeft moeten berekenen. Getuige naam getuige, controleur bij de Belastingdienst, heeft verklaard dat hij niets met de overgelegde administratie kon.
De FIOD heeft over deze administratie opgemerkt dat:
geen papieren administratie met betrekking tot de omzet is aangetroffen;
over de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2012 wel een envelop met een aantal omzetfacturen is aangetroffen;
een aantal kaskwitantieboekjes is aangetroffen, die door elkaar heen zijn gebruikt;
privé- en zakelijke kosten, rekeningen en aanmaningen door elkaar in mappen zitten;
verschillende jaren in één map zitten;
kostenrekeningen van het juristenkantoor en naam juristenkantoor, een voormalige vennootschap van verdachte, in dezelfde map zitten;
geen mappenscheiding van de verschillende soorten kostenrekeningen heeft plaatsgevonden.
Naam adviseur heeft verklaard dat hij per 1 juli 2007 de boekhouding niet meer voor verdachte heeft bijgehouden, maar wel extracomptabele werkzaamheden (werkzaamheden buiten de boekhouding om) heeft gedaan, zoals aangiften omzetbelasting. naam adviseur heeft er bij verdachte vaak op aangedrongen een administratiekantoor in te huren voor de administratie, maar verdachte gaf steeds aan dit niet te kunnen betalen. Naam adviseur voerde wel betalingsopdrachten uit en werkte door verdachte gedicteerde financieel gerelateerde brieven uit. Die brieven gingen meestal over aanmaningen en incasso- en betalingsregelingen. In opdracht van verdachte moest naam adviseur ook dagelijks via internetbankieren controleren of debiteuren via de bank het voorschot betaald hadden. Elke dag werd hier telefonisch contact over gevoerd. naam adviseur kreeg de opdracht om, in het geval van een batig saldo, diezelfde dag dat bedrag te pinnen bij een geldautomaat. Ook kreeg hij opdracht om inkoopfacturen giraal over te maken. Om zijn werkzaamheden uit te kunnen voeren, heeft naam adviseur de inloggegevens en betaalcodes van verdachte ontvangen. Betaalopdrachten werden dagelijks door verdachte via een fax naar naam adviseur gestuurd. Daarnaast was de gang van zaken dat indien de Belastingdienst aangiftebiljetten stuurde, er vervolgens om uitstel werd gevraagd en dat als de Belastingdienst uiteindelijk geen uitstel meer gaf, verdachte naam adviseur om vijf voor twaalf vroeg om alsnog een aangifte te doen of een jaarrekening op te stellen. Naam adviseur heeft nooit grootboeken gemaakt over de ten laste gelegde periode. Wel heeft hij geprobeerd een grootboek te maken over het jaar 2010/2011, omdat de Belastingdienst geen uitstel meer wilde geven en verdachte hem dit vroeg, maar dit is niet gelukt omdat hij niet uit de bankbetalingen kwam en deze dus niet kon boeken. Tot en met 2011 heeft naam adviseur de aangiften omzetbelasting samengesteld aan de hand van prints van de bankontvangsten, waaronder stortingen van contant ontvangen kasgeld. De voorbelasting werd door naam adviseur geschat. Vanaf 2012 heeft naam adviseur de omzet gebaseerd op de telefonische of per mail gedane opgave van verdachte. Ook toen werd de voorbelasting door naam adviseur geschat. Zelfs nadat naam adviseur met pensioen is gegaan, heeft verdachte hem zover gekregen om toch nog de kwartaalaangiften te doen op basis van zijn opgave van de omzet. Dit was een half uur werk voor naam adviseur.
Vereiste administratie
De administratie van het juristenkantoor voldoet, gelet op het voorgaande, op geen enkele wijze aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 68 lid 1 onder d en 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en de geconstateerde gebreken strekken ertoe dat er te weinig belasting is geheven. De rechtbank komt tot dit oordeel, omdat de ondeugdelijke administratie ertoe heeft geleid dat deze geen grondslag heeft kunnen vormen voor het bepalen van de omzet van het juristenkantoor en daarmee ook niet als basis heeft kunnen dienen voor het doen van aangiften omzetbelasting. De FIOD heeft meerdere pogingen gedaan om op basis van de wel aanwezige stukken en nadere informatie van verdachte en naam adviseur achteraf te reconstrueren wat de omzet en de verschuldigde omzetbelasting zou zijn geweest. Uit die berekeningen is in ieder geval te concluderen dat er te weinig omzetbelasting is afgedragen. Daarmee is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van verdachte is geweest bij het voeren van die gebrekkige administratie. De eis tot het voeren van een administratie overeenkomstig de bij de belastingwet gestelde eisen, richt zich tot diegene die daartoe op grond van de belastingwet verplicht is.
De rechtbank betrekt hierbij de uitspraak van de Hoge Raad van 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:121, waarin de Hoge Raad heeft beslist dat artikel 69 lid 2 Awr, dat is gericht tot degene die een ‘bij de belastingwet voorziene aangifte’ onjuist of onvolledig doet, een kwaliteitsdelict is, zodat alleen degene die tot het doen van aangifte is gehouden, als pleger kan worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat, zoals ook blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Awr, de artikelen 47 tot en met 51 van het Wetboek van Strafrecht diverse mogelijkheden bieden om degene die anders dan als pleger betrokken is bij het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor die betrokkenheid.
De rechtbank is van oordeel dat ook het in artikel 68 lid 1 onder d jo. 69 Awr strafbaar gestelde niet voeren van een vereiste administratie als kwaliteitsdelict heeft te gelden. Ook deze strafbaarstelling richt zich immers tot degene die op grond van de belastingwet verplicht is tot het voeren van de vereiste administratie en dat is in het onderhavige geval alleen naam levenspartner, handelend onder de naam Juristenkantoor verdachte. Verdachte kan niet als pleger worden aangemerkt, omdat hij niet op grond van de Awr verplicht is tot het voeren van die administratie.
Doen plegen
De vraag die zich vervolgens voordoet is of verdachte – indachtig de opmerking van de Hoge Raad dat andere deelnemingsvormen soelaas kunnen bieden – kan worden aangemerkt als doen pleger.
Van doen plegen is sprake wanneer iemand een ander een delict laat uitvoeren waarvoor die ander niet zelf kan worden gestraft. In de visie van de wetgever diende de feitelijke uitvoerder als werktuig te zijn gebruikt en daarbij zonder ‘opzet, schuld of toerekenbaarheid’ te hebben gehandeld.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat naam levenspartner op grond van het hiervoor overwogene, zonder opzet, schuld of toerekenbaarheid heeft gehandeld. Naam levenspartner is met andere woorden straffeloos en er kan haar geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt ten aanzien van het ten laste gelegde misdrijf. Naam levenspartner heeft nooit enige feitelijke werkzaamheden voor de onderneming verricht. De onderneming stond weliswaar op haar naam, maar zij liet het voeren van de onderneming volledig over aan verdachte. Zij is ingevolge de Awr verplicht tot het voeren van de vereiste administratie, maar heeft ook die taak aan verdachte overgelaten. Zij heeft zelf geen enkele rol gehad in het voeren van die administratie. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van naam adviseur en van verdachte. Alle feitelijke handelingen werden verricht door verdachte. Naam levenspartner kan daarom als ‘willoos werktuig’ worden aangemerkt, temeer omdat zij in geheel geen kennis had van de werkzaamheden van de onderneming en zij ook geen enkele bemoeienis had met die onderneming. Naam levenspartner mocht er op vertrouwen dat verdachte, met zijn kennis en ervaring, alles goed zou afhandelen.
Om te bepalen of verdachte als doen pleger strafbaar kan worden gesteld, moet – naast het vereiste van straffeloosheid van naam levenspartner – sprake zijn van opzet bij verdachte. Verdachte moet in dit geval opzet hebben gehad op het bewegen van naam levenspartner tot het plegen van het strafbare feit. Ook moet verdachte opzet hebben gehad op het grondfeit, het niet voeren of niet laten voeren van de vereiste administratie. Er is daarom sprake van een dubbel opzetvereiste.
De verdediging heeft in dat kader opgemerkt dat de vereiste opzet ontbreekt, omdat verdachte de administratie heeft uitbesteed aan naam adviseur. Verdachte is fiscalist en als hij daadwerkelijk de intentie zou hebben gehad om belasting te ontduiken, zou hij dit juist gelet op zijn kennis goed hebben aangepakt. Verdachte is altijd uitgegaan van de vertrouwensrelatie met naam adviseur en heeft nooit eerder redenen gehad om te twijfelen aan diens werkzaamheden. Verdachte heeft geen opzet gehad op het niet voeren van een juiste administratie en ook niet op het bewegen van naam levenspartner tot het plegen van het feit, aldus de verdediging.
De rechtbank gaat hier echter niet in mee. Gelet op zijn handelwijze heeft verdachte er niet op mogen vertrouwen dat naam adviseur de aangiften omzetbelasting en de administratie naar behoren zou kunnen verzorgen of naar juistheid zou kunnen invullen. naam adviseur kreeg ten behoeve van de aangiften geen facturen van verdachte en moest afgaan op de bankontvangsten en stortingen van contant ontvangen kasgeld of kreeg van verdachte telefonisch bedragen door waardoor hij de voorbelasting moest schatten. Het komt voor verdachtes rekening dat naam adviseur geen volledig en adequaat beeld van de omzet heeft gehad, dat benodigd was voor het kunnen doen van juiste aangiften. Door bovendien geen enkele controle uit te oefenen op de – zeer beperkte – werkzaamheden van naam adviseur en hem niet de benodigde informatie te verschaffen, heeft verdachte, als al uitgegaan zou worden van zijn stelling dat naam adviseur de administratie zou voeren, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de administratie niet in overeenstemming met de wettelijke eisen zou zijn. Gelet op de beperkte stukken die hem werden verstrekt, acht de rechtbank het onmogelijk dat naam adviseur in staat was om correcte aangiften te doen. Het spreekt voor zich dat een administratie die zo ondeugdelijk is dat er geen omzet kan worden bepaald, tot gevolg heeft dat er geen correcte aangiften omzetbelasting kunnen worden gedaan. Ook verdachte moet dit hebben geweten.
Verdachte heeft gehandeld op naam van naam levenspartner, namens haar juristenkantoor. Dit handelen namens haar heeft zij hem toevertrouwd. naam levenspartner heeft geen enkele rol binnen de onderneming vervuld, maar met zijn goedvinden alles aan verdachte overgelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, gelet op wat hij had moeten weten omtrent de (on)deugdelijkheid van de gevoerde administratie, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bewegen van naam levenspartner tot het te plegen feit en op het grondfeit zelf. Dat zij daarbij in feite haar handelingsbevoegdheid heeft overgedragen aan verdachte, staat niet aan het voorgaande in de weg. Dit benadrukt temeer dat naam levenspartner als willoos werktuig is gebruikt.
De stelling van verdachte dat hij wel fiscaal jurist is, maar geen boekhouder, brengt geen verandering in dit oordeel. Juist gelet op het feit dat verdachte fiscaal jurist is, met jarenlange ervaring als ondernemer, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bekend moet zijn geweest met de administratieve en fiscale eisen die aan een onderneming worden gesteld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde doen plegen van het niet voeren van een deugdelijke administratie kan worden bewezen. Wel vindt de rechtbank dat de tenlastegelegde periode moet worden verkort van 1 januari 2011 tot en met 16 december 2014, omdat het juristenkantoor op die laatste datum failliet is verklaard.
Onjuiste aangiften omzetbelasting
Ook de rechtbank houdt het er, net als de FIOD, voor dat als de boekhouding van een onderneming zo onvolledig en rommelig is, het bijna onmogelijk is om te weten wat het resultaat van de onderneming is en wat de juiste bedragen hadden moeten zijn voor de aangiften omzetbelasting. Dit blijkt ook uit de verschillende opstellingen door de Belastingdienst en de FIOD van het berekende fiscale nadeel. Het niet voeren van een deugdelijke administratie heeft per definitie tot gevolg dat er ook geen juiste aangiften kunnen worden gedaan. Gevolg van het niet voeren van een deugdelijke administratie is echter ook dat niet voor iedere afzonderlijke aangifte kan worden beoordeeld of er een benadelingsbedrag is geweest en hoe hoog dit bedrag dan is geweest. Dit staat aan bewezenverklaring van het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr in de weg, zodat ten aanzien van de aangiften niet alle vereiste bestanddelen van het ten laste gelegde bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 eerste deel ten laste gelegde doen plegen van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
Valsheid in geschrift
Door het niet voeren van de vereiste administratie is het onmogelijk geweest om de omzet te bepalen en daarmee juiste bedragen in te vullen in de aangiften omzetbelasting. De ingediende aangiften zijn, omdat zij zijn gebaseerd op deze ondeugdelijke administratie, dan ook per definitie gebaseerd op onjuiste bedragen aan omzet en daarmee vals. Gelet hierop en verwijzend naar de voorwaardelijk opzetredenering zoals weergegeven bij de bespreking van het onder 2 ten laste gelegde, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het valselijk laten opmaken van aangiften op naam van het juristenkantoor van naam levenspartner, door onjuiste bedragen omzet in te laten vullen. Verdachte heeft naam adviseur op basis van ontoereikende informatie de aangiften laten opstellen en laten indienen. Naam adviseur heeft de aangiften zonder deugdelijke boekhouding op moeten stellen aan de hand van prints van de bankontvangsten en later op basis van wat verdachte hem telefonisch of per mail doorgaf. Naam adviseur heeft wegens gebrek aan informatie steeds de voorbelasting moeten schatten. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van de ondeugdelijke administratie de aangiften op onjuiste bedragen omzet zouden zijn gebaseerd en daarmee dus vals. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde plegen van valsheid in geschrift kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
Feit 1: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 2: doen plegen van het door iemand die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, opzettelijk niet voeren van een zodanige administratie, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Strafoplegging
Taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden
Lees hier de volledige uitspraak.