Veroordeling fiscalist voor belastingfraude - vanwege ernstig gevaar voor vlucht wordt gevangenneming bevolen

Rechtbank Rotterdam 3 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7663

Een fiscalist is door de rechtbank Rotterdam wegens btw-fraude veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Vanwege ernstig vluchtgevaar beveelt de rechtbank onmiddellijke gevangenneming van de man. De accountant van de fiscalist verklaarde dat hij gezien heeft dat de verdachte hogere voorschotten van Deloitte heeft ontvangen dan in zijn btw-aangiften zijn opgenomen.

Verdenking

Onder feit 1 is de verdachte ten laste gelegd dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk nalaten verplichte suppletieaangiften in te dienen door naam Bedrijf verdachte.

Onder feit 2 wordt hem op dezelfde voet verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste, onvolledige en/of valse aangiften omzetbelasting. Aangezien beide feiten zien op hetzelfde feitencomplex zullen ze tegelijkertijd besproken worden.

De Belastingdienst heeft onderzoek verricht naar de aangiften over 2010 tot en met 2013 en hij heeft geconstateerd dat er onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend en er te weinig omzetbelasting is afgedragen.

Deze constatering wordt bevestigd door de getuige naam getuige 1, accountant van de verdachte tussen 2011 en 2015. Hij heeft verklaard dat hij gezien heeft dat de verdachte hogere voorschotten van Deloitte heeft ontvangen dan in de aangiften zijn opgenomen. De samenwerking is opgezegd omdat er discussie bleef bestaan over de uitstaande BTW-schuld. Hij heeft de verdachte er toen nog op gewezen dat hij als bestuurder van de vennootschap de verantwoordelijkheid droeg voor het suppleren van deze verschillen.

Ook de getuige naam getuige 2, fiscaal adviseur van de verdachte vanaf 2015, heeft verklaard dat zij niet tevreden was over de inhoud van de terugkoppeling op haar vragen. Zij heeft verklaard dat de verdachte stelde de omzetbelastingschuld eerder te hebben betaald. Zij heeft hem te kennen gegeven dat hij dat aan de Belastingdienst moet kunnen laten zien, maar de verdachte heeft – ondanks diverse verzoeken daartoe – niets aangeleverd ter onderbouwing van zijn stelling. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de omzetbelastingschuld niet eerder is voldaan.

De verklaringen van de getuigen en de constateringen van de Belastingdienst zijn consistent, duidelijk en op wezenlijke punten met elkaar in overeenstemming. De rechtbank acht bewezen dat naam Bedrijf verdachte. over de in de bewezenverklaring genoemde kwartalen steeds onjuiste aangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan en dat tevens opzettelijk niet is voldaan aan de op naam Bedrijf verdachte. rustende verplichting tot het doen van een suppletieaangifte ter zake van de omzetbelasting.

Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de aan naam Bedrijf verdachte verweten handelingen. Van feitelijke leiding geven aan verboden gedragingen kan onder omstandigheden sprake zijn indien de desbetreffende functionaris, terwijl deze daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, maatregelen ter voorkoming van deze gedragingen achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedragingen zich zullen voordoen. In deze situatie wordt de functionaris geacht opzettelijk de verboden gedragingen te bevorderen.

De verdachte is door de hiervoor genoemde getuigen meermalen gewezen op de groeiende omzetbelastingschuld, de onjuiste aangiften omzetbelasting en het gegeven dat hij daarom suppletieaangiften moest indienen. De verdachte heeft dit echter op zijn beloop gelaten.

Dat de verdachte met zijn onderneming, die zich richt op het uitoefenen van de belastingadviespraktijk, ondanks daar meermalen op gewezen te zijn telkenmale geen aangifte deed van de volledige omzet, voorbelasting in mindering bracht zonder onderliggende stukken en naliet om suppletieaangiften te doen, maakt dat de verdachte opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften en niet-doen van suppletieaangiften door naam Bedrijf verdachte. en dus feitelijke leiding heeft gegeven aan deze strafbare gedragingen.

Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van een aantal van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde tijdvakken, te weten het eerste kwartaal 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2013, omdat wettig en overtuigend bewijs voor deze tijdvakken ontbreekt.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk niet verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

  • Feit 2: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank mee dat juist van de verdachte met zijn opleiding en een vennootschap die nota bene als activiteiten vermeldt ‘het uitoefenen of doen uitoefenen van de belastingadviespraktijk’ verwacht mag worden dat hij zich niet schuldig maakt aan belastingfraude.

Gelet op het feit dat de verdachte ondanks meermalen daartoe de gelegenheid geboden te hebben gekregen zich niet heeft gemeld, nadien tot tweemaal toe niet ter terechtzitting verschenen is en de verdachte bovendien regelmatig wisselt van verblijfplaats (en land), ziet de rechtbank een ernstig gevaar voor vlucht. Reden waarom de rechtbank de gevangenneming van de verdachte bij de uitspraak van het vonnis zal bevelen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^