Veroordeling functioneel dader gewoontewitwassen alsmede opzettelijke overtredingen van de Wet op het financieel toezicht en van de Wet inzake de geldtransactiekantoren

Rechtbank Rotterdam 21 december 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9508 Verdachte heeft een viertal mannen (medewerkers van hem) aangestuurd binnen zijn activiteiten op het vlak van het zogenoemde Hawala-bankieren. De rechtbank overweegt dat verdachte als functioneel dader wordt gezien wat betreft de hem ten laste gelegde feiten - gewoontewitwassen, alsmede opzettelijke overtredingen van de Wet op het financieel toezicht en van de Wet inzake de geldtransactiekantoren.

De rechtbank verwerpt het terzake het gewoontewitwassen gevoerde verweer dat de verdachte niet wist en evenmin had moeten vermoeden dat de medeverdachten zich met crimineel gedrag bezig hielden en dat het geld de uit dat crimineel gedrag afkomstige opbrengst was.

Terzake voormelde overtreding van de Wet inzake de geldtransactiekantoren geldt dat dit feit gedurende een deel van de bewezen verklaarde periode niet meer strafbaar was. Verdachte wordt derhalve partieel ontslagen van rechtsvervolging.

Standpunt verdediging 

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde (gewoonte)witwassen. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat het bestanddeel “uit misdrijf afkomstig” niet kan worden bewezen. Het onderzoek in de zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor het van enig misdrijf afkomstig zijn van het geld. Het feit dat de verdachte optrad als informele bankier – een zogenoemde “Hawala-bankier” – is onvoldoende om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat de verdachte zich bezig hield met (gewoonte)witwassen, aldus de raadsman.

Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat het bewijs voor de wetenschap van de verdachte ontbreekt. Het dossier bevat onvoldoende concrete aanwijzingen dat de verdachte wist of door de omstandigheden had moeten vermoeden dat de medeverdachten zich met crimineel gedrag bezig hielden en dat het geld de uit dat crimineel gedrag afkomstige opbrengst was. Het versluierd spreken over personen, geldbedragen en plaatsnamen is niet slechts kenmerkend voor crimineel gedrag in het algemeen, maar ook voor het ondergronds bankieren, en daarom kan niet zonder meer worden gesteld dat zodanig gedrag er op duidt dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geld, aldus de raadsman.

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.

De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde enkel op basis van de in de tenlastelegging concreet genoemde zaaksdossiers dient te worden beoordeeld.

In de onder 2 genoemde zaaksdossiers medeverdachte 1 en medeverdachte 2 en de onder 3 genoemde zaaksdossiers medeverdachte 3 en medeverdachte 4 zijn onvoldoende redengevende feiten en omstandigheden gebleken om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen.

Het zaaksdossier medeverdachte 5 bevat op zich voldoende redengevende feiten en omstandigheden maar onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het “bedrijfsmatig handelen” zoals onder 2 is tenlastegelegd, aldus de raadsman.

Beoordeling rechtbank

Functioneel daderschap

De rechtbank beoordeelt het bewijs als volgt en komt tot bewezenverklaring van de drie ten laste gelegde feiten. Deze drie feiten zullen hierna besproken worden. Allereerst volgen overwegingen over de toerekening van de feiten aan verdachte en zijn (functioneel) daderschap.

In de periode van 14 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012 heeft verdachte duurzaam deelgenomen aan het economische verkeer met een organisatie van kapitaal en arbeid met als kennelijke doel winst te behalen. Binnen dit samenwerkingsverband kon verdachte beschikken over de gedragingen die binnen het samenwerkingsverband plaatsvonden, en placht hij die gedragingen ook te aanvaarden.

Verdachte heeft een viertal mannen aangestuurd als zijn medewerkers binnen zijn activiteiten op het vlak van het zogenoemde Hawala-bankieren.

Alle vier de mannen zijn veroordeeld wegens de aan hen ten laste gelegde gedragingen die aansluiten of overeen komen met respectievelijk het eerste en de laatste twee aan verdachte ten laste gelegde feiten.

Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte twee mannen (vader en zoon medeverdachte 6 en 7) als koeriers veelvuldig geld heeft laten ophalen in Duitsland en Frankrijk en dit naar Nederland heeft laten transporteren waarbij beide andere mannen de vervoerde gelden telkens in ontvangst namen. De aansturing van beide mannen als medewerkers in zijn onderneming blijkt uit de aanvulling op het basisdocument berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierin is een aantal opgenomen en afgeluisterde gesprekken opgenomen in een chronologisch schema. De gesprekken behelzen aanwijzingen omtrent uit te voeren ritten als geldkoerier en terugkoppelingen over die ritten. Daarnaast gaat het om gesprekken over de gebruikte wagens, het onderhoud en de kosten daarvan. In het onderzoek Fischer is beschreven dat verdachte de kosten van de wagens die beide koeriers gebruikten, voor zijn rekening nam en beslissingen nam over onderhoud en verzekering van de wagens.

De andere twee mannen (medeverdachte 8 en medeverdachte 9) waren belast met het voeren van de administratie, het in ontvangst nemen en bewaren van de gelden, het omwisselen van gelden en het weer afgeven van gelden. In het basisdocument berekening wederrechtelijk verkregen voordeel wordt de aansturing van deze twee mannen door verdachte chronologisch aan de hand van opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken beschreven. Verdachte geeft aanwijzingen aan beide mannen ter zake van het voeren van de administratie, het geven van opdrachten aan beide koeriers, het tellen van de gelden, het omrekenen van de (valuta)koers en de ontvangst van gelden.

In het basisdocument berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en in de aanvulling op het basisdocument berekening wederrechtelijk verkregen voordeel zijn de kosten beschreven die verwerkt zijn in de administratie die in het pand (adres 1) te Amsterdam is aangetroffen. Dit is het pand waar in het laatste deel van de ten laste gelegde periode twee van de vier mannen voortdurend verbleven en waar de koeriers verzamelden en de vervoerde gelden afgaven. Uit die administratie blijkt dat kosten werden vergoed, salarissen werden uitbetaald en kosten van de auto’s die gebruikt werden voor de koerierswerkzaamheden, in de administratie werden verantwoord.

Dat het verdachte is voor wiens rekening en risico de activiteiten werden uitgevoerd, blijkt niet alleen uit de hierboven beschreven gezagsrelatie, het betalen van vergoedingen voor verrichte arbeid (in geld en in natura, waaronder huisvesting) en het betalen van onkostenvergoedingen, maar ook uit de administratie die op de feitelijke verblijfplaats van verdachte op adres 2 te Amsterdam is aangetroffen. In de aanvulling op het basisdocument berekening wederrechtelijk verkregen voordeel zijn de overeenkomsten tussen de aangetroffen administraties beschreven. In het bijzonder komt een aantal rekeningnummers, namen en bedragen in de administratie, alsmede aantekeningen die gevonden zijn op de feitelijke verblijfplaats van verdachte aan adres 2, overeen met die in de administratie aangetroffen in adres 1. Deze overeenkomsten bevestigen naar het oordeel van de rechtbank dat de beide mannen op het adres aan adres 1 de administratie van rekeningen voor het verlenen van betaaldiensten op aanwijzing van verdachte voerden en dat verdachte de werkzaamheden nauwlettend controleerde.

Wetenschap feit 1

In de periode van 14 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012 hebben beide koeriers (vader en zoon medeverdachte 6 en 7) een groot aantal transporten van contante gelden uitgevoerd. Het aantal transporten van Frankrijk en Duitsland naar Nederland wordt geschat op 67. Voor 43 transporten zijn aanknopingspunten te vinden in de aangetroffen administratie en het totaal van die vervoerde bedragen wordt geschat op ongeveer drie miljoen euro. Eén van beide koeriers is op 30 januari 2012 aangehouden met ongeveer 2 ton aan contanten. Zoals hierboven beschreven kunnen deze gedragingen aan verdachte worden toegerekend. Aldus heeft hij telkens grote bedragen verworven en voorhanden gehad.

De rechtbank is het met de raadsman eens dat Hawala-bankieren niet hetzelfde is als witwassen. Als informeel systeem om geld over te boeken vervult Hawala-bankieren traditioneel binnen bepaalde etnische groepen een functie. Bij het eerste feit gaat het echter niet om het overboeken van geld maar om het vervoeren van geld. Verder haalden beide koeriers deze gelden telkens op bij kledingwinkels in Frankrijk en Duitsland die beheerd werden door etnische Chinezen. Verdachte zelf is net als zijn twee medewerkers in adres 1 van Indiase origine en behoort daarmee tot een geheel andere etnische groep.

Er is geen enkele redelijke verklaring voor het gegeven dat kledingwinkels in Frankrijk en Duitsland grote bedragen in contanten telkens toevertrouwden aan verdachte en zijn koeriers, gelet op het Europese bancaire systeem dat veilig en kostenefficiënt is. De rechtbank merkt op dat de transporten grote kosten en risico’s met zich hebben gebracht. Aldus is er een redelijke vermoeden ontstaan van witwassen door verdachte.

Verdachte heeft op geen enkel moment een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geboden voor zijn activiteiten waaronder de uitgevoerde geldtransporten. Hij was zich wel degelijk bewust van de risico’s en de kosten die de geldtransporten met zich brachten. Aan de beide koeriers keerde hij arbeidsbeloningen uit, hij vergoedde onkosten en hij betaalde de auto’s. In de auto’s waren geheime bergplaatsen voor de transporten aangebracht. Als ondernemer had verdachte de verplichting om een administratie te voeren betreffende de vermogenstoestand van zijn onderneming en de rechten en verplichtingen die met die onderneming verband hielden, en deze ingevolge de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in voorkomende gevallen ter beschikking te stellen van de overheid voor controledoeleinden. Als betaaldienstverlener of uitvoerder van betalingsdiensten had verdachte de verplichting om een vergunning aan te vragen bij de Nederlandsche Bank. Door zo te handelen heeft verdachte minst genomen zijn opdrachtgevers en de begunstigden van zijn opdrachtgevers geholpen de geldstromen te onttrekken aan het toezicht van de overheden in de betrokken landen en zo stelselmatige belastingfraude van directe en indirecte belastingen gefaciliteerd. Nu de identiteit van zijn opdrachtgevers en de begunstigden van zijn opdrachtgevers niet kon worden vastgesteld is verder onderzoek naar de herkomst van de geldstromen onmogelijk gebleken. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte door zijn koeriers gelden heeft verworven en voorhanden gehad die geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf.

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Feiten 2 en 3

Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten het gehele strafdossier in ogenschouw dient te worden genomen en niet alleen de specifieke zaaksdossiers.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en heeft hierbij de volgende overwegingen ten aanzien van de termen “begunstigde(n)/betaler(s)” en“betaaldienstverlener” in acht genomen:

De rechtbank overweegt dat de in feit 2 genoemde personen medeverdachte 1 en medeverdachte 5 aangemerkt dienen te worden als “koeriers” en de in feit 3 genoemde personen medeverdachte 3 en medeverdachte 4 aangemerkt dienen te worden als “geldwisselaars”, en derhalve niet als “begunstigde(n)/betaler(s)”.

De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde bewezen kan worden voor zover het ziet op (het aanhouden van) betaalrekeningen. De rechtbank overweegt hiertoe dat in de administratie die in de woning aan adres 1 in Amsterdam is aangetroffen lijsten met namen (veelal niet volledige namen of bijnamen) met daarbij viercijferige nummers zijn opgenomen. In een telefoongesprek op 22 november 2011 wordt over een dergelijke naam gesproken en wordt het daarmee corresponderende viercijferige nummer geduid als bankrekeningnummer. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de in die lijsten opgenomen nummers als betaalrekeningnummers zijn te duiden en dat het verlenen van betaaldiensten, zoals ten laste gelegd, eveneens het leveren van diensten met betrekking tot betaalrekeningen omvat, een en ander in overeenstemming met artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, onderdelen ‘betaaldienst’, ‘betaaldienstverlener’ en ‘richtlijn betaaldiensten’, in samenhang met de bijlage betalingsdiensten bij Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt.

Bewezenverklaring

Feit 1: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Feit 2: een overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan.

Feit 3: een overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, opzettelijk begaan.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren was het verboden om als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn. Dit was tot 1 januari 2012 strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid, juncto artikel 1, onder 2° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED).

Per 1 januari 2012 is artikel V van de Wijzigingswet financiële markten 2012 in werking getreden (Staatsblad 2011, nrs. 610 en 611). Hiermee is de zinsnede met betrekking tot de Wet inzake de geldtransactiekantoren in artikel 1, onder 2° WED komen te vervallen. Hierdoor is de strafbaarstelling van een overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren op dat moment vervallen. Weliswaar is met de Wijzigingswet financiële markten 2012 overtreding van artikel 2:54i van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) als economisch delict strafbaar gesteld in artikel 1, onder 2° WED en heeft dit Wft-artikel, getuige de Memorie van Toelichting van die wijzigingswet, te gelden als vervanging van het verbod om als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn, maar dit artikel is pas per 1 juli 2012 in werking getreden (Besluit van 22 december 20111, Stb 2011, 671).

De rechtbank concludeert aldus dat in de ten laste gelegde periode van 1 tot en met 30 januari 2012 het optreden als geldtransactiekantoor niet meer strafbaar gesteld was in de WED en dat het vervangende artikel 2:54i Wft nog niet in werking was getreden.

De rechtbank zal de verdachte daarom, voor wat betreft de periode van 1 tot en met 30 januari 2012, ontslaan van alle rechtsvervolging.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 34 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^