Veroordeling geldkoerier voor gewoontewitwassen: geen toepassing LOVS oriëntatiepunten fraude gezien relatief beperkte rol van verdachte
/Rechtbank Amsterdam 24 december 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:9892
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door het ontvangen, voorhanden hebben en overdragen van grote geldbedragen, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Naar moet worden aangenomen heeft verdachte daarbij financieel geprofiteerd van zijn handelwijze, aangezien hij volgens zijn eigen verklaring €500 zou ontvangen per €100.000 die hij overdroeg.
Weliswaar was verdachte verantwoordelijk voor het in ontvangst nemen en overhandigen van grote geldbedragen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat deze geldbedragen aan verdachte toebehoorden. Het wordt er dan ook voor gehouden dat verdachte in feite slechts een geldkoerier was. Verdachte had ook zeer beperkte kennis van de personen met wie hij contact had en er kan dus worden aangenomen dat hij een ondergeschikte rol had in het organisatieverband – voor zover aanwezig – waarbinnen de geldbedragen werden witgewassen. Dit blijkt ook wel uit het financiële voordeel dat verdachte als gevolg van zijn handelen vermoedelijk heeft genoten. Hoewel hij, volgens zijn eigen rekenmethode, ten minste enkele duizenden euro’s moet hebben ontvangen, was dit nog steeds maar een zeer beperkt percentage van het totale geldbedrag dat door zijn handen is gegaan.
Geldbedragen
De raadsman heeft – subsidiair – betoogd dat op grond van het dossier alleen bewezen kan worden dat verdachte op 8 juli 2015 het bedrag van €200.230 voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Dit is de enige keer waarvan verdachte heeft erkend geld te hebben overgedragen. De overige ten laste gelegde bedragen zouden zijn af te leiden uit het in beslag genomen ‘kasboek’ en getapte telefoongesprekken en sms-berichten. Dit kasboek heeft echter niets te maken met het overdragen van geldbedragen, maar was een administratie die verdachte voor twee broers en een neef in Marokko bijhield. Verdachte heeft hierover consistent verklaard en deze verklaring was concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het Openbaar Ministerie heeft echter niet aan enig verificatieonderzoek gedaan. Uiteindelijk zijn, op verzoek van de raadsman, de broers en neef van verdachte wel gehoord. Zij hebben de verklaring van verdachte bevestigd. Verdachte moet, dus worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover dit de andere ten laste gelegde geldbedragen dan €200.230 betreft, aldus de raadsman
De rechtbank zal het subsidiaire verweer eerst bespreken, omdat dat verweer wat haar betreft voorgaat in de beoordeling van het ten laste gelegde verwijt. De rechtbank verwerpt dit verweer en daartoe is het volgende redengevend.
Hoewel het dossier voor wat betreft de andere ten laste gelegde geldbedragen geen bewijs bevat in de zin van in beslag genomen geldbedragen of observaties waarbij is gezien dat verdachte op de ten laste gelegde dagen goederen heeft overgedragen, ziet de rechtbank in de getapte sms-berichten en telefoongesprekken, in combinatie met het kasboek, voldoende bewijs dat verdachte de genoemde geldbedragen op de in de tenlastelegging genoemde dagen heeft overgedragen.
De rechtbank is van oordeel dat het kasboek wel degelijk ziet op geldoverdrachten van verdachte aan derden en dus niet ziet op de administratie van twee broers en een neef van verdachte die in Marokko onder andere als taxichauffeur werkzaam zijn. De rechtbank ziet in de verklaringen van de broers en de neef van verdachte noch in de rest van het dossier, enige onderbouwing van die stelling van verdachte. De raadsman heeft geen (kopieën van) facturen van die broers en de neef kunnen overhandigen die overeenkomen met de – volgens verdachte – factuurnummers in het kasboek en het dossier bevat ook geen opgenomen telecommunicatie die evident betrekking heeft op het bijhouden van administratie voor anderen. Sterker nog, het dossier bevat meerdere contra-indicaties voor de stelling van verdachte. Uit de getapte sms-berichten en gesprekken, die naar het oordeel van de rechtbank direct gerelateerd kunnen worden aan bedragen in het kasboek, blijkt immers dat meerdere malen ontmoetingsplekken worden afgesproken en wordt gesproken over het geven en ontvangen van geldbedragen. Die telecommunicatie valt niet te verenigen met de verklaring van verdachte, die nooit de beschikking kreeg over geld van zijn broers en neef en vanuit zijn rol als boekhouder ook helemaal geen reden zou hebben om namens hen geld aan derden te overhandigen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank, op één uitzondering na, bewezen acht dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad en overgedragen.
De uitzondering betreft het geldbedrag van €11.345 dat op 8 juli 2015 bij persoon 1 is aangetroffen en wat verdachte aan hem zou hebben overhandigd. De rechtbank maakt uit de verklaring van verdachte niet op dat hij ook erkent dit bedrag aan persoon 1 te hebben overhandigd en dit bedrag komt niet terug in het aangetroffen kasboek of getapte telecommunicatie. De rechtbank vindt daarom de enkele verklaring van persoon 1 dat hij dit geld van verdachte heeft gehad, onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte ook dit geldbedrag voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
Criminele herkomst geldbedragen
De raadsman heeft daarnaast twee verweren gevoerd met betrekking tot de criminele herkomst van de ten laste geldbedragen en de wetenschap van verdachte daarover.
Primair heeft hij aangevoerd dat, ook als bewezen kan worden dat verdachte alle ten laste gelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, dit niet kan leiden tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte naar het zich laat aanzien een geldkoerier was van Hawala-bankieren, waarover in de rechtspraak is uitgemaakt dat dit niet automatisch witwassen is, ook al zou in strijd met de Wet op het financieel toezicht worden gehandeld. Nu uit het dossier verder geen omstandigheden blijken dat de geldbedragen (anderszins) van misdrijf afkomstig waren en al helemaal niet dat verdachte daarvan wist, kan het ten laste gelegde niet worden bewezen.
Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het geldbedrag van €200.230 heeft witgewassen. Verdachte heeft namelijk verklaard dat dit geldbedrag was opgebouwd uit meerdere kleine geldbedragen van bijvoorbeeld €500 of €1.000. Bij dergelijke kleine geldbedragen kan, nu niets bekend is over de herkomst van het geld, geen misdadige bron worden verondersteld, zodat niet bewezen kan worden dat het samengestelde bedrag van €200.230 van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank verwerpt ook deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen het in de delictsomschrijving opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte alle in de tenlastelegging genoemde bedragen onder zich heeft gehad als geldkoerier van Hawala-bankiers. Met name het gebruik van tokens, het bijhouden van een kasboek, en het onderschepte telefoonverkeer wijzen daarop. Het enkele feit dat sprake is van Hawala-bankieren brengt echter niet per definitie met zich mee dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn. Er zullen bijkomende feiten en omstandigheden moeten zijn die duiden op een criminele herkomst.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dergelijke bijkomende omstandigheden in het dossier wél aanwezig zijn. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte in een termijn van slechts enkele maanden bijna €900.000 heeft ontvangen, voorhanden heeft gehad en vervolgens heeft overgedragen, terwijl hij niets of nagenoeg niets wist van de herkomst van het geld, zijn opdrachtgever(s) en de ontvangers van de geldbedragen. Daarbij werd het geld, in ieder geval eenmaal (op 8 juli 2015), in een plastic tas, op de openbare weg, overhandigd. Ook was verdachte in het bezit van een ‘PGP-telefoon’ die hij van zijn opdrachtgever had ontvangen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons veelvuldig in het criminele milieu worden gebruikt. Ten slotte blijkt uit het dossier dat verdachte contact had met persoon 2 over een vermoedelijk niet doorgegane levering van geld. Uit het dossier blijkt dat deze persoon 2 betrokken was bij de handel in hasjiesj. Bij de doorzoeking van diens woning werden onder andere een contant geldbedrag van €684.945 en een vuurwapen aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen ten aanzien van alle ten laste gelegde bedragen.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De verklaring van verdachte dat het kasboek helemaal niet ziet op door hem overgedragen geldbedragen, heeft de rechtbank reeds hiervoor verworpen. Verdachte heeft verder slechts een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag van €200.230 waarvan hij heeft erkend dat hij dat op 8 juli 2015 voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Over de herkomst van de andere geldbedragen op de tenlastelegging, waarvan de rechtbank ook bewezen acht dat verdachte ze voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, heeft hij helemaal niets verklaard. Als gekeken zou worden naar het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 15 oktober 2015, waar verdachte later op is teruggekomen en welk proces-verbaal niet bij het bewijs tegen verdachte wordt gebruikt, zou geconcludeerd kunnen worden dat de stelling van verdachte ten aanzien van die geldbedragen hetzelfde is als ten aanzien van het geldbedrag van €200.230. De verklaring die verdachte ten aanzien van dit geldbedrag heeft afgelegd, is echter verre van concreet of verifieerbaar. Verdachte heeft namelijk – samengevat – slechts verklaard dat hij in opdracht van ene persoon 3, over wie hij verder (vrijwel) niets weet, kleine geldbedragen van verschillende personen, die hij niet kent, in ontvangst nam en deze samenvoegde tot een groot geldbedrag, welk geldbedrag hij vervolgens aan een eveneens voor hem onbekende persoon heeft overhandigd.
Deze verklaring zegt allereerst helemaal niets over de legale of criminele herkomst van de geldbedragen. Dat er sprake zou zijn van Hawala bankieren, hetgeen verdachte overigens niet expliciet heeft verklaard, sluit immers niet uit dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De verklaring van verdachte biedt daarnaast echter ook geen aanknopingspunten om nader onderzoek naar de herkomst van het geld te doen. Verdachte geeft immers geen namen of contactgegevens van zijn opdrachtgever(s), de rechthebbenden van het geld of de personen aan wie verdachte de geldbedragen heeft overhandigd.
Nu er, zoals hiervoor is overwogen, een vermoeden van witwassen is ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen én verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van de geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de betreffende geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet op de manier waarop de communicatie van verdachte over de geldbedragen verliep en verdachte het geld afgaf – in ieder geval eenmaal in een plastic tas op straat – heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijke opzet gehad op het overdragen van geldbedragen die van misdrijf afkomstig waren. Uit de getapte telecommunicatie en het kasboek blijkt daarnaast ook dat er een zodanig verband was tussen het witwassen van de verschillende geldbedragen, dat er niet meer kan worden gesproken over het bij herhaling begaan van het delict witwassen, maar dat er sprake was van gewoontewitwassen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte, in ieder geval tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen.
Bewezenverklaring
Medeplegen van gewoontewitwassen.
Strafoplegging
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Sinds enkele jaren kent de rechtspraak oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht op het gebied van fraude. Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op het benadelingsbedrag van de fraude en zouden, als het bedrag dat verdachte heeft witgewassen wordt aangemerkt als het benadelingsbedrag, voorschrijven dat in deze zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden moet worden opgelegd.
De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijke straf niet past nu in deze zaak niet meer dan een relatief beperkte rol van verdachte is vastgesteld. Weliswaar was verdachte verantwoordelijk voor het in ontvangst nemen en overhandigen van grote geldbedragen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat deze geldbedragen aan verdachte toebehoorden. Het wordt er dan ook voor gehouden dat verdachte in feite slechts een geldkoerier was. Verdachte had ook zeer beperkte kennis van de personen met wie hij contact had en er kan dus worden aangenomen dat hij een ondergeschikte rol had in het organisatieverband – voor zover aanwezig – waarbinnen de geldbedragen werden witgewassen. Dit blijkt ook wel uit het financiële voordeel dat verdachte als gevolg van zijn handelen vermoedelijk heeft genoten. Hoewel hij, volgens zijn eigen rekenmethode, ten minste enkele duizenden euro’s moet hebben ontvangen, was dit nog steeds maar een zeer beperkt percentage van het totale geldbedrag dat door zijn handen is gegaan. Hoewel de ernst van het witwassen van dergelijke grote geldbedragen met een criminele herkomst naar het oordeel van de rechtbank wél het opleggen van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf eist, zal de rechtbank om redenen voornoemd afwijken van de strafeis van de officier van justitie en een beduidend lagere gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, taakstraf of geldboete, zoals door de raadsman is betoogd, is in deze zaak geen plaats. De omstandigheid dat verdachte geen recente relevante veroordelingen heeft op het gebied van vermogenscriminaliteit maakt dit niet anders. Datzelfde geldt voor de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden met betrekking tot de zorg van de kinderen van verdachte, nu de vrouw van verdachte daarvoor zorg kan dragen.
Lees hier de volledige uitspraak.