Veroordeling voormalig bestuurder van thuiszorginstelling voor feitelijk leidinggeven aan oplichting, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen (zorgfraude)

Gerechtshof Amsterdam 13 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:456

De verdachte heeft als directeur van een thuiszorgorganisatie tenminste gedurende drie jaar op structurele en listige wijze zorgverzekeraar Agis opgelicht, waarbij zijn eigen financieel gewin blijkbaar allesbepalend was. Dit heeft de verdachte gedaan door jarenlang onjuiste gegevens bij Agis in te dienen. De verdachte heeft de daadwerkelijk gemaakte en aan onderaannemers betaalde zorguren fictief opgehoogd.

Een deel van het door oplichting verkregen geld heeft de verdachte over een langere periode als salaris aan zichzelf en aan zijn vrouw uitbetaald. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.


Bewijsoverweging en bespreking van bewijsverweren

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. De kern van het betoog is dat de veroordeling is gebaseerd op de verkeerde cijfers, althans op een onjuiste interpretatie van die cijfers. Gebruikt zijn interne productiecijfers die niet meer waren dan conceptcijfers, bedoeld voor intern gebruik.

De verdachte heeft ter zitting van het hof uitvoerig uiteengezet hoe de financiering tussen bedrijf 1 B.V. (hierna ook: TzGz), Agis Zorgverzekeringen N.V. (hierna ook: Agis) en het Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK) verliep en op welke wijze deze betaalstructuur vorm kreeg in de eigen administratie van TzGz.

De lezing van de verdachte komt in grote lijnen overeen met hetgeen de rechtbank op pagina 3 van het vonnis, onder 3.3, eerste vier alinea’s, heeft overwogen. Dit komt erop neer dat TzGz betaald werd door middel van een voorschot, gebaseerd op de productie van het voorgaande jaar, ter hoogte van 80% en via een eindafrekening, na afloop van het jaar.

TzGz verleende zorg via eigen werknemers, maar schakelde ook onderaannemers in. Van deze kreeg zij opgaven van bestede uren en declaraties, die zij controleerde en betaalde.

TzGz deed, voor zover hier van belang, drie cijferopgaven.

Ten eerste gaf zij aan Agis periodiek, gedurende het jaar, via realisatieformats, het per vier weken totaal aantal verleende zorguren op. Zij baseerde die op de voorlopige opgaven van haar onderaannemers, opgenomen in voorlopige productiecijfers, die in een later stadium nog konden worden gecorrigeerd. Aan de hand van deze opgaven kon Agis in de loop van het jaar monitoren of de door haar betaalde voorschotten (nog) reëel waren.

Ten tweede gaf TzGz, per cliënt gespecificeerd, periodiek aan het CAK de verleende zorguren op. Aan de hand van deze opgaven bracht het CAK de cliënten de verschuldigde eigen bijdrage in rekening.

Ten derde verstrekte TzGz aan het eind van het jaar aan Agis een eindafrekening, op basis waarvan Agis een nacalculatie van aan TzGz definitief te betalen bedragen maakte. Ten behoeve van die nacalculatie vergeleek Agis de eindafrekening met de uren die aan het CAK waren opgegeven.

De hier beschreven gang van zaken is bevestigd door de bestuursvoorzitter van het CAK in een brief aan de FIOD van 7 november 2014 (D-204), alsmede door de getuigen getuige 1, getuige 2 en getuige 3 (G1-001, p. 163 e.v.). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat TzGz geen eindafrekening aan Agis verstrekte, maar dat Agis zelfstandig een eindafrekening maakte aan de hand van de cijfers die zij van het CAK ontving. Dat is echter niet geloofwaardig, mede gelet op de voormelde verklaringen van de bestuursvoorzitter van het CAK en de genoemde getuigen, die allen werkzaam waren bij Agis.

In de administratie van TzGz is niet terug te vinden hoeveel uren haar onderaannemers hebben gedeclareerd en hoe de via realisatieformats aan Agis opgegeven uren, respectievelijk aan het CAK per cliënt opgegeven uren, tot stand zijn gekomen. Aansluitingen tussen die cijfers zijn in de administratie niet voorhanden.

In het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD bij zes onderaannemers nagegaan hoeveel uren zij bij TzGz in rekening hebben gebracht. Dit aantal uren is vergeleken met het aantal uren dat TzGz ter zake aan het CAK heeft opgegeven en het aantal uren dat TzGz ter zake bij Agis heeft gedeclareerd. Dit laatste aantal uren heeft de FIOD uit de voorlopige productiecijfers van TzGz gehaald, omdat deze gespecificeerd is naar onderaannemer en de opgave aan Agis niet. De opgaven aan CAK en Agis blijken 151%, respectievelijk 167% te bedragen van het aantal uren dat de onderaannemers bij TzGz hebben gedeclareerd (AH-073, p. 945-946). Nu uit de administratie geen aansluiting tussen deze cijfers blijkt en bij gebreke van een andere aannemelijke oorzaak voor de verschillen, moet worden geconcludeerd dat TzGz aan Agis en het CAK een aanmerkelijk hoger aantal uren heeft opgegeven dan in werkelijkheid was gemaakt. Voor zover de verdachte deze opgaven al niet zelf heeft gedaan, heeft hij hier anderszins feitelijk leiding aan gegeven.

Uit het vorengaande volgt dat de opsporingsambtenaren niet alleen zijn uitgaan van de door de verdediging bedoelde interne productiecijfers. Dit verweer mist dus in zoverre feitelijke grondslag. Overigens komen de totalen van die productiecijfers, zo is gebleken uit een ter terechtzitting uitgevoerde steekproef, in grote lijnen overeen met de bij Agis ingediende realisatieformats. Dat die interne productiecijfers, die de FIOD in de vergelijking heeft betrokken, in enig stadium zodanig neerwaarts zijn gecorrigeerd dat slechts de werkelijk bestede uren in de realisatieformats zijn opgenomen, is niet aannemelijk geworden.

Dat de administratie, alvorens deze is onderzocht, geruime tijd onder naam 1 heeft berust, is geen reden om aan de juistheid te twijfelen. Genoegzame gronden voor zodanige twijfel zijn gesteld noch gebleken.

Al met al heeft de verdachte, als feitelijk leidinggever van TzGz, gedurende een reeks van jaren te hoge aantallen bestede uren opgegeven aan Agis. Agis heeft dit niet opgemerkt omdat de verdachte ook aan het CAK te hoge aantallen uren opgaf. Dit heeft geleid tot hogere voorschotbetalingen dan gerechtvaardigd, omdat deze op de (te hoge) opgaven van het vorige jaar waren gebaseerd. Voorts heeft dit geleid tot te hoge eindafrekeningen, waardoor Agis aan TzGz een aanmerkelijk hoger bedrag heeft betaald dan waarop TzGz recht had. Daarmee is het onder 1. tot en met 3. primair ten laste gelegde bewezen, waarbij nog het volgende wordt opgemerkt.

De opgaven van TzGz aan het CAK vonden, evenals de realisatieformats aan Agis, plaats via digitale formulieren. Met de in de tenlastelegging gebruikte omschrijving “inschattingen” is kennelijk bedoeld de opgave via die formulieren.

De bedragen die Agis op basis van de einddeclaratie door het CAK aan TzGz deed uitbetalen zijn te beschouwen als de in de tenlastelegging bedoelde “geldbedragen”.

Bewezenverklaring

De voortgezette handeling van:

  • Feit 1 primair: feitelijk leidinggeven aan oplichting, meermalen gepleegd

  • Feit 2 primair: feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

  • Feit 3 primair: feitelijk leidinggeven aan opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

  • Feit 4 primair: feitelijk leidinggeven aan gewoontewitwassen.

Strafoplegging

  • gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^