Veroordeling maken van valse facturen, waardoor het leek dat mediabedrijf meer omzet genereerde, waardoor het bedrijf een hogere prijs voor de aandelen kon krijgen bij overname
/Rechtbank Overijssel 2 oktober 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:3585
In het jaar 2000 heeft verdachte de bedrijvengroep opgericht, die zich in eerste instantie bezighield met het uitgeven van watersportboeken en aanverwante producten.
Via zijn personal holding personal holding BV was verdachte 100% aandeelhouder van bedrijf-holding BV, dat op haar beurt 100% van de aandelen van bedrijf-media BV en bedrijf-beheer BV in bezit had.
Na een herstructurering in 2004 was verdachte, via personal holding BV, nog voor ruim 85% aandeelhouder van bedrijf-beheer BV. De overige bijna 15 % van de aandelen van bedrijf-beheer BV waren – via personal holdings – in handen van drie directieleden (naam 3, naam 2 en naam 11). Naam 11 is in 2007 uitgestapt.
Bedrijf-beheer BV was na de herstructurering 100% aandeelhouder van bedrijf-holding BV geworden. Deze Holding had op haar beurt nog steeds 100% van de aandelen van bedrijf-media BV in haar bezit.
Na de herstructurering in 2004 en later het vertrek van naam 11 in 2007 werden de taken onder de drie dan nog fungerende directieleden verdeeld. Verdachte ging zich als CEO binnen bedrijf-media BV (later opvolger bedrijf-media BV genoemd, hierna: opvolger bedrijf-media) bezig houden met de commercie en productontwikkeling, naam 2 als CFO met de financiën en de algemene gang van zaken en naam 3 hield zich als COO bezig met de automatisering en productuitvoering. In 2007 heeft verdachte het aandelenbelang van naam 11 (4,999%) teruggekocht.
Verkoop aandelen bedrijf-holding BV
In verband met de sterke groeiwensen van de bedrijvengroep en de investeringsbehoefte in productontwikkeling en productvernieuwing werd gezocht naar een sterke financiële of strategische partij. Deze werd in de zomer van 2007 gevonden in bedrijf 1 BV (hierna: bedrijf 1), met als moedermaatschappij bedrijf 2 (hierna: bedrijf 2).
Op 24 augustus 2007 is een verkoopovereenkomst gesloten tussen bedrijf-beheer BV en bedrijf 1 waarbij bedrijf-beheer BV alle aandelen van bedrijf-holding BV voor €17.500.000 aan bedrijf 1 verkocht. Van dit bedrag is op 31 augustus 2007 €11.000.000 in contanten (€14.000.000 onder aftrek van een escrow1 van €3.000.000) en €3.500.000 in aandelen bedrijf 1 uitgekeerd. Deze uitkering in aandelen resulteerde voor bedrijf-beheer BV in een belang van 10% in bedrijf 1.
Als voorwaarde voor de later uit te keren escrow is in de verkoopovereenkomst gesteld dat het nettoresultaat over 2007 (vóór interestlasten, belastingen en afschrijvingen) tenminste €2.170.000 zou bedragen.
De escrow van €3.000.000 is in twee delen uitbetaald.
De eerste uitbetaling was op 14 maart 2008 waarbij €900.000 aan opvolger bedrijf-media is overgemaakt. Op dezelfde dag heeft opvolger bedrijf-media vervolgens €900.000 doorbetaald aan naam 9 & naam 10 (hierna: naam 9 & 10 ), een andere dochtermaatschappij van bedrijf 1. Verdachte heeft in verband hiermee met bedrijf 2 een deal gesloten waarbij het belang van opvolger bedrijf-media in bedrijf 1 zou toenemen. Het belang van opvolger bedrijf-media in bedrijf 1 is in 2008 gestegen van 10% naar 28,57%.
De tweede uitbetaling ad €2.106.145,09 heeft plaatsgevonden op 26 november 2008, naar aanleiding van de financiële resultaten over 2007 conform de getekende en de gepubliceerde jaarrekening van 2007 van bedrijf-holding BV. Vervolgens is op 26 november 2008 €2.106.195,73 overgeboekt van opvolger bedrijf-media naar personal holding BV, de persoonlijke holding van verdachte. Naam 2 en naam 3 hebben van de uitbetaalde escrow niets uitgekeerd gekregen.
In de loop van 2008 is bedrijf-holding geconfronteerd met terugvallende markten in combinatie met afname van printadvertenties en oplages. Daarbij werden omzetten ook later in de tijd gegenereerd dan geprognosticeerd. In 2009 was de financiële positie zo sterk verslechterd, dat eind november 2009 rekeningen niet meer op tijd konden worden voldaan. In 2008, 2009 en 2010 zijn door zowel naam 3, bedrijf 2 / bedrijf 1 als door personal holding BV meerdere leningen verstrekt om liquiditeitstekorten bij bedrijf-media BV te dekken.
Uiteindelijk zijn bedrijf-holding BV en bedrijf-media BV op 21 april 2010 failliet verklaard.
Pas op 6 februari 2012 heeft de curator in dit faillissement aangifte gedaan tegen verdachte, omdat verdachte in de schikkingsonderhandelingen met de curator niet met een fors geldbedrag over de brug kwam.
Niet-ontvankelijkheidsverweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat door de mededeling van de heer naam 1 van de Belastingdienst dat hij – na stillegging van het boekenonderzoek en een informeel overleg op het parket – verder kon met het boekenonderzoek, bij verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat er geen strafrechtelijk onderzoek zou volgen. Daarbij komt dat de vraag is wat het belang is van de vervolging van verdachte, nu de curator pas op 6 februari 2012 aangifte tegen verdachte heeft gedaan, terwijl men ruim daarvoor al op de hoogte was van de fraude. Voorts is tegen de heren naam 2 en naam 3 een strafbeschikking uitgevaardigd en geen dagvaarding.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, nu de vervolgingsbeslissing exclusief bij het Openbaar Ministerie ligt, hetgeen betekent dat aan mededelingen over de vervolging alleen betekenis kan worden gehecht indien die rechtstreeks zijn terug te voeren op uitlatingen van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie slechts kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
In artikel 167, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend om zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.
De rechtbank overweegt in dat verband dat niet is komen vast te staan dat vervolging is ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Dat de heer naam 1 een dergelijke mededeling aan verdachte heeft gedaan en verdachte daaraan het vertrouwen heeft ontleend dat hij niet (verder) zou worden vervolgd, zoals door de verdediging is gesteld, doet daar niet aan af, nu de heer naam 1 als controleur van de Belastingdienst bij de onderhavige zaak betrokken was en derhalve geen functionaris is aan wie bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend. De verwachting die verdachte daaromtrent zelf heeft, is niet bepalend.
Met betrekking tot het door de verdediging – naar de rechtbank begrijpt – gedane beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel nu verdachte is gedagvaard en de zaak tegen zijn beide medeverdachten naam 2 en naam 3 is afgedaan met een strafbeschikking, overweegt de rechtbank als volgt.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van verdachte is slechts dan sprake wanneer het gaat om feitelijk en juridisch volstrekt gelijke gevallen en de vervolging wordt ingesteld tegen slechts één verdachte terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. De rechtbank is van oordeel dat die situatie zich in de onderhavige zaak niet voordoet nu sprake is van ernstige strafbare feiten, die verdachte deels heeft bekend en zijn zaak bovendien niet zonder meer gelijk te stellen is met de zaak tegen andere betrokkenen in dit onderzoek.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is geweest van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De door de raadsvrouw van verdachte aangevoerde argumenten kunnen naar het oordeel van de rechtbank noch zelfstandig, noch tezamen en in onderlinge samenhang bezien, leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Aldus verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Aanhoudingsverzoek
De verdediging heeft verzocht de zaak aan te houden voor het horen van de eerder door de rechtbank afgewezen getuigen, te weten de heren naam 4 , naam 5 , naam 6 , naam 7 , naam 8 , naam 9 en naam 10 , onder de motivering zoals die tijdens de regiezitting is aangevoerd.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek tot aanhouding voor het horen van de getuigen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het verzoek van de verdediging niet onderbouwd is met nieuwe feiten en omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de verdediging tot het horen van de heren naam 4, naam 5, naam 6, naam 7, naam 8, naam 9 en naam 10 als niet noodzakelijk moet worden afgewezen, nu het verzoek door de verdediging niet is onderbouwd met andere en nieuwe feiten en omstandigheden die nog niet eerder bekend waren bij de rechtbank toen zij bij tussenvonnis van 7 maart 2018 de verzoeken tot het horen van genoemde getuigen heeft afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting in verband met het horen van voornoemde getuigen dan ook af omdat zij het horen van deze getuigen bij gebreke van een nadere onderbouwing niet noodzakelijk acht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is te houden voor de valse facturen en de jaarcijfers over 2007. Voor de valse facturen en de jaarcijfers over 2006 en 2008 ontbreekt het vereiste opzet nu verdachte daartoe geen opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 voor zover die betrekking hebben op de valse facturen over de jaren 2006 en 2008 en de jaarrekening over 2006. Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging bepleit dat verdachte niet wist van het knoeien met de cijfers over 2008/2009 terwijl het conceptrapport en de winst- en de verliesrekening volgens de verdediging hoe dan ook geen geschriften zijn, bedoeld om tot bewijs van enig feit te dienen. Verdachte dient dan ook integraal van feit 3 te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de valse facturen (feit 1)
De curator in het faillissement van bedrijf-holding BV en bedrijf-media BV heeft aangifte gedaan van onder meer valsheid in geschrift en in dat verband een groot aantal facturen aangeleverd die valselijk zijn opgemaakt.
De aangeleverde facturen hebben verschillende omschrijvingen. De bedragen op de aangeleverde facturen variëren van €313,56 tot €378.420.
De rechtbank leidt uit het dossier en het besprokene ter terechtzitting af dat de overgelegde facturen vals zijn en dat de op die facturen vermelde prestaties en/of goederen niet geleverd zijn.
De debiteuren werden in de financiële administratie van bedrijf-media BV afgeboekt naar aanleiding van betalingen door personal holding BV aan bedrijf-media BV. personal holding BV ontving met betrekking tot een aantal betalingen met betrekking tot de boekjaren 2006 en 2007 de betaalde bedragen van bedrijf-media BV terug.
Administratief werd de terugbetaling aan personal holding BV in de financiële administratie van bedrijf-media BV als een rekening-courant vordering of als een verstrekte lening verwerkt. Het gevolg hiervan was dat de omzetten in de financiële administratie en daarmee ook in de jaarrekeningen van bedrijf-media BV zijn opgehoogd, debiteurenposities afliepen en personal holding BV zijn geld terug had.
De valse facturen uit 2007
Verdachte verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting bekend dat hij op de hoogte was van en zijn fiat heeft gegeven aan het opmaken en gebruik maken van valse facturen in het boekjaar 2007. De reden daarvoor was dat verdachte zich als aandeelhouder fors benadeeld voelde door bedrijf 1, alsmede dat hij het niet eens was met de communicatie en de gang van zaken binnen bedrijf 2 en met behulp van de valse facturen de escrow veilig wilde stellen.
De valse facturen uit 2006 en 2008
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daartoe opdracht heeft gegeven of aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Daderschap rechtspersoon
Voor strafbaarheid van een besloten vennootschap is vereist dat deze rechtspersoon ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Hiervan is sprake indien de ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een relevant oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Het opmaken van de facturen, het opnemen van de facturen in de bedrijfsadministratie (de valse facturen daaronder begrepen) en het ter beschikking stellen van die bedrijfsadministratie aan externe boekhouders/accountants ten behoeve van hun werkzaamheden past binnen de normale bedrijfsvoering van bedrijf-media BV. Tevens besliste verdachte als enig bevoegd bestuurder en grootaandeelhouder in samenspraak met naam 2 (een van de directieleden) dat er door de medewerkers valse facturen werden opgemaakt waardoor het strafbare gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door bedrijf-media BV, werd aanvaard of placht te worden aanvaard door haar bestuurders. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank door bedrijf-media BV in redelijkheid niet de zorg betracht ter voorkoming van het opmaken, gebruiken en voorhanden hebben van valse facturen.
Op basis van het vorenstaande kan het tenlastegelegde onder 1 aan bedrijf-media BV als rechtspersoon worden toegerekend.
Feitelijk leidinggeven door verdachte
Van feitelijk leidinggeven kan sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
Verdachte was van 2003 tot 2010 de enige bevoegde bestuurder van bedrijf-media BV en had in die hoedanigheid zeggenschap over het binnen de BV gevoerde beleid, als ook over de wijze waarop de administratie werd gevoerd. Weliswaar bestond de directie ook nog uit de heren naam 3 en naam 2 , maar de uiteindelijke aansturing lag bij verdachte. Gelet op de bekentenis van verdachte met betrekking tot de valse facturen over 2007 is de rechtbank van oordeel dat het opmaken, gebruiken en voorhanden hebben van valse facturen over 2007 het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door verdachte als bestuurder gevoerde beleid. Door zijn hiervoor beschreven positie binnen de BV was verdachte bovendien bevoegd en redelijkerwijs gehouden tot het treffen van maatregelen ter voorkoming dan wel beëindiging van strafbare gedragingen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte als feitelijk leidinggevende ten aanzien van de valse facturen over 2007 kan worden aangemerkt.
Gelet op de verklaringen van naam 12, naam 13 , naam 2 en naam 3 , in samenhang met hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte eveneens als feitelijk leidinggevende ten aanzien van de valse facturen over 2006 en 2008 kan worden aangemerkt.
Met betrekking tot de jaarrekeningen over 2006 en 2007 (feit 2) en het rapport inzake de jaarstukken 2008/2009 (feit 3)
In de boekjaren 2006, 2007 en 2008 is op vier manieren frauduleus gehandeld, te weten door (1) het opmaken van valse facturen, (2) het aanpassen van de factuurdatum op verkoopfacturen, (3) het met of zonder factuur doorbelasten van kosten aan personal holding BV en (4) het verantwoorden van kosten in een volgend boekjaar.
Deze frauduleuze handelingen zijn vervolgens verwerkt in de jaarstukken van 2006 en 2007 en in een rapport inzake de jaarstukken over 2008. De jaarstukken over 2006 en 2007 zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
Het boekjaar 2008 betreft een verlengd boekjaar van in totaal achttien maanden, eindigend op 30 juni 2009. Als gevolg van het faillissement van de bedrijvengroep in 2010 is de jaarrekening over 2008 nooit gepubliceerd. bedrijf-media BV heeft in november/december 2009 bij de accountant BDO een concept jaarrekening over het verlengde boekjaar 2008 aangeleverd.
Met betrekking tot (2) het aanpassen van de factuurdatum op verkoopfacturen, (3) het met of zonder factuur doorbelasten van kosten aan personal holding BV en (4) het verantwoorden van kosten in een volgend boekjaar
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als (mede)pleger en als feitelijk leiding/opdrachtgever betrokken is geweest bij het aanpassen van de factuurdatum op de verkoopfactuur, het doorbelasten van kosten aan personal holding BV met of zonder factuur en het verantwoorden van kosten naar een volgend boekjaar, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
Met betrekking tot (1) het opmaken van valse facturen
2006
Door de curator zijn drie valse verkoopfacturen aangeleverd die betrekking hebben op het boekjaar 2006 van bedrijf-media BV. Deze drie verkoopfacturen zijn verwerkt in de debiteurenadministratie per 31 december 2006 en de omzet in 2006, beide onderdeel uitmakend van de opgemaakte en gepubliceerde jaarrekening 2006 van bedrijf-media BV.
Op 11 juni 2007 zijn de drie valse verkoopfacturen vanaf een bankrekening, te naam gesteld op personal holding BV, betaald. Op dezelfde dag heeft personal holding BV het betaalde bedrag terug ontvangen.
De financiële impact op de verlies en winstrekening (door omzetophoging) als onderdeel van de jaarrekening 2006 van bedrijf-media BV door de drie valselijk opgemaakte verkoopfacturen bedraagt €37.700 (exclusief BTW).
Daarnaast is de omzet opgehoogd met 37 valse verkoopfacturen die fysiek niet bestaan, maar die wel met factuurnummers in het debiteurensaldo per 31 december 2006 zijn opgenomen (betaling met omschrijving #82).
2007
In totaal heeft de curator 446 valse verkoopfacturen aangeleverd die betrekking hebben op het boekjaar 2007. Hiervan zijn vier facturen niet in de financiële administratie van bedrijf-media BV opgenomen. De overige 442 valse verkoopfacturen zijn in het debiteurensaldo per 31 december 2007 van bedrijf-media BV opgenomen. De omzet van bedrijf-media BV is in 2007 door de 442 valse verkoopfacturen met €2.940.638 opgehoogd.
Het debiteurensaldo per 31 december 2007 is opgenomen in de gepubliceerde jaarrekening 2007 van bedrijf-media BV.
Daarnaast is de omzet opgehoogd met 145 valse verkoopfacturen die fysiek niet bestaan, maar die wel met factuurnummers in de debiteurenadministratie zijn opgenomen (betaling met omschrijving #90).
2008
De door de curator aangeleverde 135 vermoedelijk valse verkoopfacturen zijn in het debiteurensaldo per 30 juni 2009 van bedrijf-media BV opgenomen. De omzet van bedrijf-media BV in 2008 is door de 135 valse verkoopfacturen met €536.625 opgehoogd.
Het debiteurensaldo per 30 juni 2009 is opgenomen in de concept jaarrekening over 2008 van bedrijf-media BV.
Deze concept jaarrekening is bij de accountant ter beoordeling aangeboden, in verband met het opmaken van een samenstellingsverklaring.
Medeplegen van feit 2
De valse facturen, zoals hiervoor uiteengezet, zijn in de bedrijfsadministratie van bedrijf-media BV opgenomen. Deze bedrijfsadministratie is telkens ter beschikking gesteld van de accountant die op basis van die administratie de jaarrekeningen over 2006 en 2007 heeft opgesteld. Hierdoor is in de jaarrekeningen 2006 en 2007 ten onrechte de omzet over die jaren hoger weergegeven dan deze in werkelijkheid was en zijn de kosten over deze jaren ten onrechte lager weergegeven dan deze in werkelijkheid waren. Uit het handelsregister blijkt dat verdachte van 2003 tot 2010 de enige bevoegde bestuurder van bedrijf-media BV was. Op grond van de wet rustte er een publicatieplicht op bedrijf-media BV, waaraan de bestuurder, verdachte, diende te voldoen. De jaarrekeningen over 2006 en 2007 zijn ook gepubliceerd door bedrijf-media BV. Gelet op de verklaringen van naam 2 , naam 13 , naam 12 en naam 14 en gelet op de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot het jaar 2007 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de jaarrekeningen over 2006 en 2007 dat sprake is van medeplegen.
Voor zover verdachte het tenlastegelegde onder 3 heeft ontkend, vindt die ontkenning haar weerlegging in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen zoals die later bij een eventueel hoger beroep als bijlage bij het vonnis zullen worden gevoegd.
Feitelijk leidinggeven van feit 3
Zoals hiervoor uiteen is gezet dient bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Daderschap rechtspersoon
De valse facturen, zoals hiervoor uiteen gezet, zijn in de bedrijfsadministratie van bedrijf-media BV opgenomen. Deze bedrijfsadministratie is ter beschikking gesteld van de accountant, die er een rapport inzake de jaarstukken 2008/2009 mee heeft opgesteld, hetgeen past binnen de normale bedrijfsvoering en waarover verdachte als enig bevoegd bestuurder beschikte. Hierdoor werd het strafbare gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken bij bedrijf-media BV aanvaard of placht te worden aanvaard door haar bestuurder. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank door bedrijf-media BV niet de zorg betracht ter voorkoming van het valselijk opmaken van het rapport inzake de jaarstukken over 2008/2009.
Op basis van het vorenstaande kan het tenlastegelegde onder 3 eerste alternatief aan bedrijf-media BV als rechtspersoon worden toegerekend.
Voor zover verdachte heeft ontkend zich aan het tenlastegelegde onder 3 te hebben schuldig gemaakt, vindt die ontkenning haar weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen zoals die later bij een eventueel hoger beroep als bijlage bij het vonnis zullen worden gevoegd.
Feitelijk leidinggeven door verdachte
Verdachte was van 2003 tot 2010 de enige bevoegde bestuurder van bedrijf-media BV en had in die hoedanigheid zeggenschap over het binnen de BV gevoerde beleid, als ook over de wijze waarop de administratie werd gevoerd. Weliswaar bestond de directie ook nog uit de heren naam 3 en naam 2 , maar de uiteindelijke aansturing lag bij verdachte. Gelet op zijn positie was verdachte bovendien bevoegd en redelijkerwijs gehouden tot het treffen van maatregelen ter voorkoming dan wel beëindiging van strafbare gedragingen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Sterker nog, op verdachte rustte als bestuurder de plicht om de jaarrekening op te (laten) stellen op grond van de bedrijfsadministratie die conform de werkelijkheid was, hetgeen is nagelaten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte als feitelijk leidinggevende ten aanzien van dit feit kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt voorts – in afwijking van het standpunt van de verdediging – dat het rapport wel degelijk een bewijsbestemming had, nu het naar de accountant is gestuurd met als doel het verkrijgen van een samenstellingsverklaring. De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven dan wel aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd; en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven dan wel aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2 primair: medeplegen van het door de bestuurder opzettelijk openbaar maken van een onware staat, onware balans, winst- en verliesrekening, staat van baten en lasten of toelichting op een van die stukken, meermalen gepleegd;
feit 3 eerste alternatief: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven dan wel aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Hoewel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gezien deze feiten op zijn plaats is, houdt de rechtbank rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en de overige strafverminderende omstandigheden.
Verder stelt de rechtbank vast dat de man destijds 2,1 miljoen euro heeft verdiend door deze feiten. Toch hoeft de man dit niet te betalen aan de Staat als ontneming, omdat de in andere (civiele) rechtszaken toegewezen vorderingen in het faillissement voorgaan. Deze schulden overtreffen de ontnemingsvordering ruim.
Lees hier de volledige uitspraak.