Veroordeling penningmeester voor verduistering: Samenloop vordering benadeelde partij in deze strafprocedure met een onherroepelijk civielrechtelijk vonnis
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2769
De verdachte fungeerde als penningmeester van een tennisvereniging. In een periode van ongeveer anderhalf jaar heeft hij een geldbedrag van €63.308,51 verduisterd door bedragen over te maken van de bankrekening van de tennisvereniging naar zijn eigen bankrekening. De verdachte heeft zijn handelen getracht te verhullen door andere namen dan de zijne op de rekeningafschriften te vermelden. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Vordering benadeelde partij
Door de schriftelijk gevolmachtigde aangever is namens de benadeelde partij tennisvereniging te Boxtel in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een totaalbedrag van €52.309,11 aan verduisterde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gevolmachtigde de vordering verlaagd met een reeds door de verdachte terugbetaald bedrag van €500,50, waardoor thans nog een totaalbedrag in hoofdsom wordt gevorderd van €51.808,61.
Het gevorderde bedrag heeft betrekking op de door de verdachte verduisterde bedragen van de bankrekening die nog niet aan de benadeelde partij zijn terugbetaald. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij, kort nadat de strafbare feiten aan het licht waren gekomen, een civiele procedure jegens de verdachte heeft geëntameerd om de verduisterde geldbedragen terug te kunnen krijgen. Voor de rechtbank is bij verstek een procedure gevoerd met de benadeelde partij als eiseres en de verdachte als gedaagde. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij vonnis van 8 augustus 2012 (zaak- en rolnummer 249143 / HA ZA 12-595) onder meer voor recht verklaard dat gedaagde jegens eiseres een hem toe te rekenen onrechtmatige daad heeft gepleegd, zich jegens eiseres schuldig heeft gemaakt aan een onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek en zichzelf ongerechtvaardigd heeft verrijkt in de zin van artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek en dat gedaagde gehouden is de als gevolg hiervan door eiseres geleden schade te vergoeden. Voorts is gedaagde veroordeeld tot betaling aan eiseres van een bedrag in hoofdsom van €46.097,11, waarvan €44.309,11 betrekking heeft op de door gedaagde aan de bankrekening van eiseres onttrokken bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat voormeld vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij aldus reeds voorafgaand aan de onderhavige strafrechtelijke procedure de civiele rechter heeft geadieerd met een vordering tot schadevergoeding die zijn grond vindt in het in deze strafzaak bewezenverklaarde feit. De handelskamer van de rechtbank heeft op die vordering in de voor de benadeelde partij toewijzende zin beslist en wel tot een bedrag van €44.309,11 dat betrekking heeft op de verduisterde bedragen.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de benadeelde partij in zoverre niet in haar vordering kan worden ontvangen. Immers, de benadeelde partij heeft zich al voor een deel van de geleden schade heeft gewend tot de civiele rechter. Deze heeft bij vonnis van 8 augustus 2012 voor recht heeft verklaard dat de gedaagde (zijnde de verdachte in de onderhavige strafrechtelijke procedure) aansprakelijk is voor de schade van eiseres (zijnde de benadeelde partij) als gevolg van het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde strafbare feit. Over een bedrag van €44.309,11, betrekking hebbende op de verduisterde bedragen, is dus reeds bij onherroepelijk rechterlijk oordeel beslist. Mitsdien zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Thans is derhalve nog slechts het meer gevorderde, zijnde een bedrag van €7.499,50, aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij tennisvereniging als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, nu door dit handelen geldbedragen van de bankrekening van de tennisvereniging naar die van de verdachte zijn overgeboekt. Deze bedragen zijn daarmee verduisterd. Het hof stelt vast dat de vordering voor het overige in het geheel niet is betwist. Het meer gevorderde komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Aldus ligt naar ’s hofs oordeel het meer gevorderde, zijnde een bedrag van €7.499,50 aan materiële schadevergoeding, voor integrale toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals eveneens gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2012, zijnde de laatste datum van de bewezenverklaarde periode en dus het uiterlijke moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft in de civielrechtelijke procedure voor recht verklaard dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade van tennisvereniging als gevolg van het in de onderhavige zaak aan de orde zijnde bewezenverklaarde strafbare feit en wel tot een bedrag van €44.309,11. Daarnaast heeft het hof, op grond van het onderzoek ter terechtzitting in deze strafrechtelijke procedure, in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte voor het meerdere schade aan het slachtoffer is toegebracht tot een bedrag van €7.499,50. Resumerend is aldus de door de bewezenverklaarde verduisteringshandelingen rechtstreeks materiële schade toegebracht tot een totaalbedrag van €51.808,61. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van het totaalbedrag van €51.808,61 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 291 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel niet opheft.
Lees hier de volledige uitspraak.