Veroordeling (poging) oplichting verzekeringsmaatschappijen & doen van valse aangiftes bij politie. Vordering benadeelde partij toegewezen.
/Rechtbank Gelderland 9 november 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5769
Op 29 september 2015 heeft de fraudecoördinator van Achmea Claims Organisatie te Apeldoorn aangifte gedaan van -zakelijk weergegeven- verzekeringsfraude. In de aangifte staat het volgende.
De fraudecoördinator kreeg op 29 juni 2015 een schadeclaim binnen van diefstal van twee elektrische fietsen van het merk Gazelle. Uit nader onderzoek bleek Achmea dat de indiener van de schadeclaim al eerder twee schadeclaims van diefstal van elektrische fietsen had ingediend: op 3 oktober 2014 bij verzekeraar slachtoffer 1 / slachtoffer 2 en op 25 mei 2015 bij verzekeraar Univé. De fraudecoördinator heeft vervolgens nader onderzoek gedaan naar de bij de schadeclaim ingediende factuur. De (voormalig) verkoper van de fietsen heeft aan Achmea aangegeven dat hij nooit fietsen van het merk Gazelle verkocht heeft en dat de factuur niet afkomstig is uit zijn boekhouding. Naar aanleiding hiervan is door Achmea aangifte gedaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één poging tot oplichting, twee voltooide oplichtingen en het doen van meerdere valse aangiftes van diefstal. Zij heeft bij voornoemde verzekeringsmaatschappijen schadeclaims ingediend waarbij zij heeft aangegeven dat er elektrische fietsen van aanzienlijke waarde waren gestolen en dat zij daarom recht had op een uitkering van de aankoopbedragen van de fietsen. Verdachte heeft deze diefstallen echter verzonnen; de fietsen hebben zelfs niet bestaan.
Verdachte heeft om haar schadeclaims te laten slagen niet alleen valse aangiftes gedaan van de diefstallen, zij heeft ook valse facturen en willekeurige setjes fietssleutels als bewijs met de schadeclaims meegezonden. Voor feit 2 en 3 geldt dat verdachte de fietsverzekeringen heeft afgesloten met het vooropgezette doel de verzekeringsmaatschappijen op een later moment op te lichten. Verdachte is dus elke keer te werk gegaan volgens een bepaalde van te voren bedachte werkwijze. Dit rekent de rechtbank verdachte in het bijzonder aan. Zij is alleen maar gestopt, omdat Achmea de verzekeringsfraude aan het licht heeft gebracht.
Bewezenverklaring
- Ten aanzien van feit 1: Poging tot oplichting
- Ten aanzien van de feiten 2 en 3 telkens: Oplichting
- Ten aanzien van feit 4: Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Taakstraf van 150 uur.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij N.V. Univé Schade heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.409,95.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij N.V. Univé Schade toe te wijzen tot het bedrag van € 6.405,95, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder feit 2) bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 6.405,95 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank overweegt dat uit de aangifte namens N.V. Univé Schade en de bankafschriften van verdachte blijkt dat dit bedrag is berekend en uitgekeerd en dat is € 4,- lager dan het bedrag dat is gevorderd. Voor de toewijzing van die € 4,- extra ziet de rechtbank geen grondslag. De rechtbank gaat gelet hierop uit van dit lagere bedrag en de vordering dient dan ook tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 juni 2015.
Lees hier de volledige uitspraak.