Veroordeling rechtspersoon voor overbrenging afvalstoffen zonder kennisgeving aan en toestemming van de betrokken bevoegde autoriteit

Rechtbank Rotterdam 8 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:5144 De verdachte rechtspersoon heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een voorschrift, gesteld bij de Wet milieubeheer, door zich bezig te houden met de overbrenging van twee containers met afvalstoffen, te weten zogenaamde kraftzakken met kunststof binnenzak, vanuit Nederland met eindbestemming India, zonder de bevoegde autoriteiten tevoren van dit afvaltransport in kennis te stellen en zonder de vereiste toestemming. Deze (voorgenomen) transporten waren in strijd met de EVOA.

Achtergrond

Op 13 november 2014 en 14 november 2014 zijn de containers met de nummers [container 1] en [container 2] geselecteerd voor controle door het team Pre Departure van de Douane Rotterdam. Tijdens de controle bleken beide containers (onder andere) balen met zogenaamde ‘kraftzakken’ te bevatten.

Blijkens de aangifte ten uitvoer is de exporteur van de containers het bedrijf [verdachte rechtspersoon] en het land van bestemming betreft India, en meer specifiek een bedrijf aldaar dat kraftzakken gebruikt als grondstof voor het maken van nieuwe kraftzakken. Ter terechtzitting heeft de [vertegenwoordiger] , directeur van het bedrijf [verdachte rechtspersoon] , verklaard dat de kraftzakken volgens hem dan ook bestemd waren voor nuttige toepassing.

Uit het voorgaande volgt dat de verdachte rechtspersoon moet worden aangemerkt als ontdoener van de kraftzakken.

Beoordeling rechtbank

De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wmb) en de Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen, in het bijzonder artikel 3 aanhef en onder 1. Op grond van genoemde regelgeving, dient als afvalstof te worden aangemerkt elke stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Uit voorgaande volgt dan dat de door [verdachte rechtspersoon] over te brengen kraftzakken aangemerkt moeten worden als afvalstoffen.

Ter terechtzitting heeft de [vertegenwoordiger] verklaard dat hij er destijds van overtuigd was dat de kraftzakken (net als in België) onder code B3020 (te weten: papier, karton en papierproducten mits niet gemengd met gevaarlijke afvalstoffen) van Bijlage V bij de EG-Verordening nr. 1013/2006 (hierna EVOA) vallen. Daaronder valt volgens de omschrijving van die categorie immers ook gelamineerd karton. Ter terechtzitting heeft de [vertegenwoordiger] echter ook bevestigd dat ten aanzien van het aan de orde zijnde transport het steeds gaat om kraftzakken waarin een losse polyethyleen binnenzak is gelijmd. Het betreft derhalve dus steeds een (papieren) zak met daarin een afzonderlijk bevestigde kunststof binnenzak. Deze kraftzakken voldoen volgens de rechtbank dan ook niet aan de omschrijving van de categorie B3020 van bijlage V van de EVOA. De in het geding zijnde kraftzakken vallen dientengevolge naar het oordeel van de rechtbank wel onder BEU04 van Bijlage III B bij de EVOA (Verordening (EG) nr. 1013/2006), waarin staat dat als afvalstoffen in die bijlage worden opgenomen:‘geen residuen bevattende en niet onder Bazel-code B3020 vallende composietverpakkingen bestaande voornamelijk uit papier en enige kunststof’.

Ingevolge artikel 37, vijfde lid, van de EVOA geldt dat in geval van overbrenging van in Bijlage III B ingedeelde afvalstoffen vanuit de EG naar een niet OESO-land (zoals India) met als doel nuttige toepassing (recycling) voorafgaand aan de overbrenging kennisgeving dient te zijn gedaan aan en toestemming dient te zijn verkregen van de betrokken autoriteiten van het land van verzending en bestemming. Het staat vast dat een dergelijke kennisgeving niet is gedaan en de betreffende toestemming dientengevolge ook niet is verkregen.

De verdediging heeft nog aangevoerd dat de verdachte rechtspersoon dient te worden vrijgesproken omdat het bestanddeel opzet niet is bewezen. De verdachte rechtspersoon was immers onbekend met het feit dat de kraftzakken zoals thans aan de orde inmiddels waren toegevoegd aan bijlage III B van de EVOA en leefde dus in de veronderstelling dat deze zonder kennisgeving mochten worden uitgevoerd.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Bij economische delicten behoeft geen zogenaamd ‘boos opzet’ bewezen te worden. Het opzet is kleurloos en is gericht op de gedraging en niet op de overtreding (vgl. HR 18 maart 1952, NJ 1953, 314 en HR 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783). Dat het daadwerkelijk de bedoeling van de verdachte rechtspersoon was om de kraftzakken naar India over te brengen, heeft de [vertegenwoordiger] ter terechtzitting zelf ook beaamd. Daarmee is de opzet bewezen.

Meer subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van ‘overbrenging’ in de zin van de EVOA nu de controle van de containers heeft plaatsgehad op Nederlands grondgebied, voorafgaand aan het transport, en de containers Nederland nog niet hadden verlaten. De rechtbank verwerpt dit verweer onder verwijzing naar artikel 2 aanhef en onder 34 van de EVOA. Gelet op de in dit artikel gegeven definitie van het begrip ‘overbrenging’, te weten “het vervoer van voor nuttige toepassing (…) bestemde afvalstoffen dat (…) gepland is plaats te hebben” is de rechtbank van oordeel dat – nu sprake was van gepland vervoer van de kraftzakken naar India – sprake was van overbrenging in de zin van dit artikel. Het voorgaande betekent dat sprake is geweest van ‘illegale overbrenging’ als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en b van de EVOA.

De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene het aan de verdachte rechtspersoon tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Strafoplegging

 

Verdachte wordt wegens overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,00 met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte echter ook acht geslagen op de ouderdom van de zaak en het feit dat onderbouwd en onweersproken is gesteld dat het milieu feitelijk niet kon worden vervuild nu de fabriek waarnaar de containers zouden worden getransporteerd zeer geavanceerd is en in staat is om zowel papier als polyethyleen te verwerken, twee stoffen die afzonderlijk wel beiden op de zogenaamde ‘groene lijst’ staan.

Voorts acht de rechtbank van belang dat de onderhavige kraftzakken in andere Europese landen (waaronder België) kennelijk wel onder code B3020 vallen en ter zitting in dit verband ter sprake is gekomen dat er Europese ontwikkelingen gaande zouden zijn die er mogelijk toe zullen leiden dat kraftzakken, ook het type zoals in de onderhavige zaak aan de orde, in de toekomst ook op de zogenaamde ‘groene lijst’ zullen worden geplaatst.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^