Veroordeling stichting, twee (voormalige) bestuurders en de voorzitter voor gewoontewitwassen van bijna 776.000 euro

Rechtbank Gelderland 20 december 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7089

De verdachte onderneming heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van €775.925. Vanuit Stichting 1 werd zorg verleend. De SVB keerde op basis van de door Verdachte 1 ingediende vals opgemaakte zorgovereenkomsten pgb-gelden uit op de rekeningen van de zzp’ers en Stichting 1, waarover Verdachte 1 beschikkingsmacht had. Dit geld was bestemd voor de cliënten van Stichting 1, zodat deze cliënten met dat geld specifieke pgb-zorg konden inkopen. Verdachte 1 heeft de pgb-gelden daarentegen onder andere aangewend voor het (direct en indirect via Stichting 1) overboeken van aanzienlijke bedragen naar zijn eigen onderneming, onderneming, zodat hij daar (onder andere) salaris aan zichzelf mee kon uitkeren. Ook gebruikte hij het pgb-geld voor het uitkeren van ‘salaris’ aan de zzp’ers. Onderneming is uitsluitend ingezet om deze constructie mogelijk te maken en zo (extra) gelden naar Verdachte 1 zelf te doen toekomen, naast zijn salaris van Stichting 1. Door zo te handelen heeft Verdachte met haar medeverdachten misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld, waarbij zij geen oog hebben gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de regeling van het pgb. Zij maakten stelselmatig misbruik van het systeem en het vertrouwen van de overheid.

Achtergrond

Onderneming, gevestigd aan adres in Keijenborg, is in 2006 door Verdachte 1 opgericht.2 Door deze Onderneming werd zorg verleend. Op 14 maart 2010 was er een uitzending van programma waarin Verdachte 1 werd verweten geen of onvoldoende zorg en dagbesteding te verlenen en daarmee ten onrechte pgb-gelden te ontvangen. Op 14 maart 2010 werd Onderneming in staat van faillissement verklaard en werd de zorg overgenomen door Stichting 2. Deze Stichting was in 2008 opgericht door Verdachte 1 en Medeverdachte Verdachte 3. Verdachte 1 en Verdachte 3 hebben in 2010 vervolgens Stichting 1, gevestigd aan adres in Keijenborg, opgericht. Stichting 1 nam de uitvoering van de zorg over van Stichting 2. Vanaf de oprichting tot 4 maart 2013 was Verdachte 3 voorzitter van Stichting 1. Medeverdachte Verdachte 2 was, op verzoek van Verdachte 1, van 4 maart 2013 tot 1 november 2017 voorzitter van Stichting 1, waarbij zij alleen/zelfstandig bevoegd was.

In eerste instantie waren de zorgverleners in dienst van Stichting 1. Later hebben zij de werkzaamheden als zzp’er voor Stichting 1 verricht. Daarnaast verleende Stichting 1 zelf ook als opdrachtnemer zorg.3

Met ingang van 15 februari 2013 werd het faillissement opgeheven en ‘herstartte’ Onderneming met Verdachte 1 als enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder (algemeen directeur).4 Onderneming beheerde het onroerend goed en deed de administratie voor de zzp’ers, de bewoners en de Stichting 1. Verdachte 1 regelde de financiële zaken in zowel Stichting 1 als in onderneming5

De werknemers/zorgverleners hebben zich met een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en zich – op advies/aandringen van Verdachte 1 – met allemaal eenzelfde omschrijving van de bedrijfsnaam (achternaam en ‘begeleiding’) geregistreerd. Ook hebben zij – op advies/aandringen van Verdachte 1 – bij de bank een zakelijke bankrekening geopend, waarover Verdachte 1 van het begin af aan als enige het beheer had.6 Verdachte 1 boekte van die zakelijke rekeningen het ‘salaris’ van de zzp’ers over naar hun privérekeningen.

Zorgverzekeraar en Gemeente Doetinchem hebben op basis van door Verdachte 1 ingevulde documenten pgb’s toegekend.8

In het jaar 2017 heeft de SVB op de rekening van Stichting 1 en de zakelijke rekeningen van zzp’ers Verdachte 3 begeleiding, Verdachte 2 begeleiding, getuige 1 begeleiding, Naam 1 begeleiding, Naam 2 begeleiding, Naam 3 begeleiding en Naam 4 begeleiding pgb-budgetten uitgekeerd 

Feit 1

Onderneming wordt verweten dat zij met anderen gelden van de bankrekeningen van budgethouder 4 en budgethouder 5 heeft verduisterd. Verdachte 1 heeft verklaard dat hij de gelden heeft gepind onder andere ten behoeve van (achterstallig) voedingsgeld dat de heer en mevrouw budgethouder 4 aan Stichting 1 zouden moeten betalen.

De rechtbank kan op basis van het haar ter beschikking staande dossier niet vaststellen dat deze verklaring onaannemelijk is. De rechtbank spreekt Onderneming dan ook vrij van feit 1.

Feit 2

Onderneming wordt verweten dat zij persoonsgebonden budget(ten) ten behoeve van de heer Naam 5 heeft aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor deze is/zijn verstrekt, te weten dagbesteding.

De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat deze gelden zijn ontvangen door Stichting 1. De Wet Langdurige Zorg (WLZ) geeft echter geen definitie van het begrip dagbesteding en het dossier bevat geen aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de gelden zijn aangewend voor doeleinden die liggen buiten de gebruikelijke bestedingen in het kader van de WLZ. De rechtbank spreekt Onderneming daarom vrij van feit 2.

Feit 4

De rechtbank stelt op basis van het op 20 december 2023 in het openbaar uitgesproken vonnis van Verdachte 1 (parketnummer 05/881158.18) vast dat Verdachte 1 een zorgbeschrijving en zorgovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt.

De rechtbank constateert dat Verdachte 1 daarbij handelde vanuit Stichting 1 en dat Onderneming hierbij geen enkele betrokkenheid had. De rechtbank spreekt Onderneming daarom vrij van feit 4.

Feit 5

Gronddelict

De rechtbank stelt op basis van het op 20 december 2023 in het openbaar uitgesproken vonnis van Verdachte 1 (parketnummer 05/881158.18) vast dat Verdachte 1 een zorgbeschrijving en zorgovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt.

Witwashandelingen

Zoals hiervoor bij de vaststaande feiten is weergegeven keerde de SVB op basis van de door Verdachte 1 ingediende (vals opgemaakte) zorgovereenkomsten pgb-gelden uit op de zakelijke rekeningen van de zzp’ers en Stichting 1, waarover Verdachte 1 het beheer had.

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of die ontvangen pgb-gelden vervolgens zijn witgewassen.

De rechtbank heeft op basis van de bedragen, genoemd onder de vaststaande feiten, berekend dat de SVB in het jaar 2017 (de ten laste gelegde periode) in totaal
€35.752,50 aan pgb-gelden heeft betaald aan Stichting 1. Uit de vaststaande feiten volgt ook dat de SVB in 2017 op de zakelijke rekeningen van de zzp’ers de volgende bedragen heeft uitgekeerd:

                     -
verdachte 3 : €178.227

                     -
verdachte 2 : €130.803,75

                     -
getuige 1 : €107.856

                     -
naam 1 : €50.368,50

                     -
naam 2 : €116.692,50

                     -
naam 3 : €117.180

                     -
naam 4 : €39.044,75

Van de rekening van Stichting 1 zijn van 9 november 2017 tot en met 29 december 2017 bedragen overgeboekt naar andere rekeningen, onder andere naar Onderneming voor ‘management fee’ en ‘huur’ en naar de zakelijke rekeningen van zzp’ers met als omschrijving ‘factuur’.

Er werden van de zakelijke rekeningen van de zzp’ers onder andere bedragen overgeboekt naar Stichting 1 en Onderneming met als omschrijving ‘factuur’ en naar de privérekeningen van de zzp’ers met als omschrijving ‘salaris’.

Van de rekening van Stichting 1 werden in 2017 geldbedragen overgeboekt naar de rekening van Onderneming met als omschrijvingen ‘management fee’, ‘lening’, ‘huur adres’ en ‘afrekening Sal’s zorg’.

Onderneming keerde in 2017 salaris uit aan Verdachte 1.

Van de zakelijke rekening van Verdachte 3 zijn in 2017 geldbedragen overgeboekt naar privérekeningen van haar dochters (medeverdachte) Verdachte 2 en Naam 6. Het gaat om meerdere bedragen met omschrijvingen, zoals “100 voor bon voor jou//100 voor boormachine”, “voor het bestek en // wokpanxx mama”, “voor je vakantie xxx// mama” en “voor jullie huisje xx//mama”.

Verdachte 1 had het beheer over de zakelijke rekeningen van de zzp’ers, Stichting 1 en Onderneming en verzorgde de overboekingen. Door de pgb-gelden voor het grootste deel binnen te laten komen op de zakelijke rekeningen van de zzp’ers, die daarover niet konden beschikken omdat zij hun bankpas en pincode aan Verdachte 1 hadden moeten geven, heeft Verdachte 1 de ontvangen bedragen veiliggesteld. Verdachte 1 heeft die gelden vervolgens – op basis van een door hem bedacht en geïnitieerd systeem van facturatie – overgeboekt naar de privé- of spaarrekeningen van de zzp’ers, naar Stichting 1 en naar Onderneming en die gelden daarmee aan het zicht onttrokken. De rechtbank acht bewezen dat Verdachte 1 door zijn handelwijze deze gelden heeft witgewassen.

Gelet op het onderlinge verband tussen de handelingen en de frequentie waarmee dat over een langere periode is gebeurd, heeft Verdachte 1 zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.

Medeplegen

Verdachte 1 heeft Onderneming opgericht en was daarvan enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder. Verdachte 1 regelde binnen Onderneming de financiële zaken. Onderneming beheerde het onroerend goed en deed de administratie voor de zzp’ers, de bewoners en de Stichting 1 (Stichting 1 ). Verdachte 1 beschikte (als enige) over de zakelijke rekening van onderneming, waar een deel van de pgb-gelden naar werd overgeboekt. Ook deed Verdachte 1 de financiële administratie voor Stichting 1, de Stichting waarvan Verdachte 2 van 4 maart 2013 tot 1 november 2017 voorzitter en alleen/zelfstandig bevoegd was.

Verdachte 2 moet als voorzitter hebben geweten van de handelwijze van Verdachte 1, maar heeft hem daarvan niet weerhouden. Sterker nog: zij heeft hem daartoe gelegenheid gegeven door als voorzitter toe te staan dat hij via zijn bedrijf Onderneming werkzaamheden voor Stichting 1 verrichtte en mede te faciliteren.

De rechtbank neemt verder het volgende in aanmerking.

Getuige 1 heeft verklaard dat Verdachte 2 hem in 2015 vertelde dat hij als zzp’er aan de slag kon en dat Verdachte 1 dit allemaal regelde. Verdachte 2 vertelde hem dat wanneer de zakelijke rekening was geopend Verdachte 1 hiervan de administratie ging doen. Verdachte 2 is vervolgens met getuige 1 naar de KvK en de bank -bank geweest. Verdachte 1 maakte salaris over naar de privérekening van getuige 1. Verdachte 2 vertelde hem dat hij voor het beheer een kleine vergoeding moest betalen.

Getuige 2 heeft verklaard dat zij een gesprek had met Verdachte 1 en Verdachte 2, waarin Verdachte 1 vertelde dat zij als zzp’er binnen Stichting 1 aan het werk kon en dat zij zich dus bij de KvK als zzp’er moest inschrijven. Ook vertelde Verdachte 1 dat zij een rekening moest openen bij bank -bank en haar inloggegevens van die rekening aan hem moest afgeven. Verdachte 1 zou maandelijks haar loon overmaken naar haar privérekening.

Getuige 3 heeft verklaard dat hij van Verdachte 1 een bank -rekening moest openen en dat hij met Verdachte 3 naar het kantoor van de bank -bank is gegaan om een rekening te openen. Getuige getuige 3 werd onder druk gezet om zijn bankpas en pincode af te staan aan Verdachte 1.

Getuige 4 heeft verklaard dat Verdachte 2 haar de constructie heeft uitgelegd en heeft geholpen bij de inschrijving bij de KvK en de bank -bank. Ook heeft zij haar uitgelegd dat Verdachte 1 de gehele administratie van getuige 4 begeleiding zou doen en dat zij alleen haar salaris kreeg.

Uit voornoemde verklaringen van de zzp’ers komt naar voren dat Verdachte 3 en Verdachte 2 een aantal werknemers de constructie hebben uitgelegd, te weten dat zij zzp’er moesten worden, een zakelijke bank -rekening moesten openen en dat Verdachte 1 het beheer daarvan zou doen en salaris aan hen zou overmaken. Zij zijn vervolgens ook met een aantal zzp’ers meegegaan naar de KvK om hen in te laten schrijven en naar de bank -bank om een zakelijke rekening te openen. De inloggegevens en bankpassen van die rekeningen moesten aan Verdachte 1 worden afgedragen.

De rechtbank leidt verder uit de omschrijvingen van de transacties van de zakelijke rekening van Verdachte 3 naar de rekeningen van haar dochters af dat Verdachte 3 actief heeft bijgedragen aan het uit het zicht onttrekken van de gelden.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van onderneming

De rechtbank overweegt dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.

Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,

c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,

d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Verdachte 1 heeft Onderneming opgericht en was daarvan enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder. Verdachte 1 regelde de financiële zaken van Onderneming beheerde het onroerend goed en deed de administratie voor de zzp’ers, de bewoners en de Stichting 1. Verdachte 1 beschikte als enige over de zakelijke rekening van onderneming, waar een deel van de pgb-gelden naar werd overgeboekt. Aldus doen zich in ieder geval de hierboven onder a), b) en c) genoemde omstandigheden voor.

De rechtbank concludeert dan ook dat de gedragingen van Verdachte 1 aan Onderneming kunnen worden toegerekend omdat die gedragingen in de sfeer van Onderneming plaatsvonden. De rechtbank acht derhalve bewezen dat ook Onderneming zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen.

Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen Verdachte 1, Verdachte 3, Verdachte 2, Stichting 1 en onderneming

De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewezen dat Onderneming het gewoontewitwassen heeft medegepleegd met medeverdachten Verdachte 1, Verdachte 3, Verdachte 2 en Stichting 1.

Bewezenverklaring

  • Feit 5: Medeplegen van gewoontewitwassen.

Strafoplegging

  • Geldboete van 20.000 euro.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^