Veroordeling van een brigadier van de politie wegens het meermalen plegen van verduistering, valsheid in geschrift en oplichting

Rechtbank Limburg 16 april 2013, LJN CA2130

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van door hem – in de functie van politieagent – geïnde geldboetes, valsheid in geschrifte en oplichting. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet op integere wijze is omgegaan met de door hem geïnde geldboetes en deze wederrechtelijk onder zich heeft gehouden. Dergelijk handelen, raakt het hart van het politiewerk. Een politieagent neemt, gelet op zijn taak en vertrouwensfunctie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Een misdrijf gepleegd door een politieagent, levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Daar komt bij dat verdachte door zijn handelwijze ernstige schade heeft toegebracht aan het imago van de politie en een grote inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben.

Ook het misbruik van de naam en de persoonlijke gegevens van zijn ex-vriendin, waardoor zij voor niet door haar gemaakte schulden werd aangesproken, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.

De onderhavige strafbare feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte inzicht heeft getoond in zijn foute manier van handelen en ter terechtzitting zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Verdachte is bij de politie oneervol ontslagen. Daarna is hij hard op zoek gegaan naar werk, dat hij ook heeft gevonden. Verdachte is nu doende om zijn schulden, die de oorzaak waren van de onderhavige strafbare feiten, af te lossen. Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat verdachte een first offender is en de rechtbank heeft ook nog meegewogen dat de feiten reeds meer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden.

De rechtbank ziet in de vorenstaande feiten en omstandigheden aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen.

De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf en zal daarom aan verdachte opleggen een taakstraf van 240 uren, bij niet (goed) verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Deze straf brengt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking en dient anderzijds verdachte ervan te weerhouden dat hij in de toekomst opnieuw (soortgelijke) feiten zal plegen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^