Veroordeling VOF wegens medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 19 Landbouwwet
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1661
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 3 lid 1 van verordening (EG) nr. 853/2004, aangezien verdachte als exploitant van een levensmiddelenbedrijf tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, niet heeft voldaan aan de toepasselijke bepalingen van bijlage III bij die verordening, immers heeft verdachte er niet voor gezorgd dat de opslag en het vervoer van een aantal geitenkarkassen, zijnde vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren, geschiedde volgens de eisen in sectie I, hoofdstuk VII, aanhef sub 3 van die bijlage III. De temperatuur van voormelde geitenkarkassen lag namelijk tijdens het vervoer tussen 17.4 graden Celsius en 31.9 graden Celsius, althans boven 7 graden Celsius.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Standpunt van de verdachte
De vertegenwoordiger van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De dieren worden geslacht door V.O.F. verdachte en het vlees wordt gekoeld door Vee- en Vleeshandel bedrijf B.V. Afgesproken is dat de verantwoordelijkheid van V.O.F. verdachte ophoudt zodra het vlees in de koelcel van Vee- en Vleeshandel bedrijf B.V. zit. De slachterij en de koelcel zijn ook fysiek van elkaar gescheiden. V.O.F. verdachte heeft geen zeggenschap over de aflevering van het vlees aan de vervoerders. Niet V.O.F. verdachte, maar Vee- en Vleeshandel bedrijf B.V. is verantwoordelijk voor het tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de vertegenwoordiger van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. In Bijlage III bij EG-Verordening 853/2004, Sectie I, hoofdstuk VII is bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor moeten zorgen dat de opslag én het vervoer van vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren geschiedt volgens de in dat hoofdstuk gestelde eisen. Uit de tekst van voornoemde EG-Verordening, in het bijzonder Bijlage III, Sectie I, hoofdstukken I en II, volgt dat een slachterij heeft te gelden als een exploitant van een levensmiddelenbedrijf. Ingevolge het bepaalde in Bijlage III, sectie I, hoofdstuk VII aanhef en punt 1 onder a volgt dat de postmortemkeuring onmiddellijk moet worden gevolgd door koeling in het slachthuis, om via een continue daling van de temperatuur overal in het vlees een temperatuur van niet meer dan 3°C voor slachtafvallen en 7°C voor ander vlees te verzekeren. Volgens voornoemde EG-Verordening is het slachten en het koelen derhalve één ononderbroken activiteit. Dat de verantwoordelijkheid van de slachterij niet alleen het slachten omvat, volgt ook uit Bijlage III, Sectie I, hoofdstuk IV, aanhef en punt 17 van voornoemde verordening. Daarin is namelijk bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht na het slachten en de postmortemkeuring het vlees overeenkomstig hoofdstuk VII van de EG-Verordening moeten opslaan. Ingevolge het bepaalde in Bijlage III, Hoofdstuk VII aanhef en punt 3 van de Verordening moet vlees de in punt 1 bedoelde temperatuur hebben bereikt alvorens het kan worden vervoerd. Kennelijk hebben vertegenwoordiger verdachte en zijn zoon betrokkene onderling afgesproken dat V.O.F. verdachte slechts verantwoordelijk is voor het slachten en Vee- en Vleeshandel bedrijf B.V. voor de koeling, maar op basis van voornoemde EG-Verordening geldt dat het koelen (ook) onder de verantwoordelijkheid van de slachterij valt. betrokkene had op 10 mei 2012 tijdens de afwezigheid van zijn vader feitelijk de touwtjes in handen. Zelf heeft hij daarover verklaard dat zijn vader de directeur is en hij de bedrijfsleider. Nu de tenlastegelegde gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, is verricht door een persoon die werkzaam was ten behoeve van verdachte, past binnen de normale bedrijfsvoering en verdachte dienstig is geweest in diens bedrijf, kan deze naar het oordeel van het hof redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend.
Over het tenlastegelegde heeft betrokkene voorts verklaard dat hij de geitenkarkassen heeft laten vervoeren, hoewel hij wist dat deze te warm waren om vervoerd te mogen worden. Op basis van deze verklaring acht het hof bewezen dat betrokkene opzettelijk heeft gehandeld. Hij trad op dat moment (mede) namens verdachte op. Bovendien heeft vertegenwoordiger verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij weet dat hij niet te warm vlees mag afleveren, maar dat hij de geitenkarkassen ook had laten vervoeren als hij daar op dat moment was geweest. Gelet op deze omstandigheden kan het opzet van betrokkene naar het oordeel van het hof ook worden toegerekend aan verdachte.
Bewezenverklaring
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 19 van de Landbouwwet, begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
Geldboete van €500.
Die strafoplegging acht het hof in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de beperkte financiële draagkracht van verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.