Veroordeling voor feitelijk leidinggeven aan transportbedrijf van witwassen van een vrachtwagen en koeloplegger

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1007

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het door haar transportbedrijf witwassen van een vrachtwagen en koeloplegger. Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.

Vrijspraak feit 1

De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 aan haar ten laste is gelegd terecht ter zake van het op 6 januari 2011 te Eindhoven en/of Hapert, althans in Nederland, feitelijk leidinggeven aan het door besloten vennootschap 1 B.V. witwassen van een geldbedrag van €48.195, door daarvan onder andere de werkelijke aard en/of herkomst te verhullen.

De steller van de tenlastelegging heeft de witwashandeling in die zin verfeitelijkt dat voormeld geldbedrag is verwerkt als zijnde een lening in de administratie van de besloten vennootschap.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat door vader overleden partner (de vader van wijlen overleden partner verdachte) een lening aan besloten vennootschap 1 B.V. zou zijn verstrekt ter grootte van €55.000 ten behoeve van de aanschaf van vervoermiddelen.

Blijkens de tenlastegelegde datum en vorenbedoelde verfeitelijking van de witwashandeling is aan de besloten vennootschap 1 B.V. het verwijt gemaakt dat zij deze lening als zodanig heeft verwerkt, meer specifiek in het kasboek van de onderneming, waaraan de verdachte feitelijke leiding zou hebben gegeven. De verdachte heeft ten overstaan van het hof erkend het kasboek van de besloten vennootschap te hebben opgemaakt.

Het hof stelt vast dat in dat kasboek bij ontvangsten is vermeld: ‘lening vader, 55.000’, zonder datering. Voorts is bij uitgaven vermeld: ‘aankoop vrachtwagen, 48.195’ met als datumaanduiding 6 januari 2011 (vide dossierpagina 462). Aldus is weliswaar op een niet nader gespecificeerd tijdstip de beweerdelijke lening van vader overleden partner in het kasboek verwerkt, doch voor een ander geldbedrag dan ten laste is gelegd, namelijk €55.000.

Derhalve kan niet in rechte worden vastgesteld dat het tenlastegelegde geldbedrag ad €48.195 als lening in het kasboek c.q. de administratie is verwerkt en evenmin dat zulks op 6 januari 2011 zou zijn geschied. Om die reden kan naar het oordeel van het hof geen bewezenverklaring volgen van het onder feit 1 tenlastegelegde. Mitsdien zal het hof de verdachte daarvan vrijspreken.

Vrijspraak feit 3

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de facturen, die volgens opschrift afkomstig zouden zijn van besloten vennootschap 2 B.V. en gericht waren aan besloten vennootschap 1 B.V., als vals kunnen worden aangemerkt. Daartoe wijst het hof op het volgende.

Bij deze facturen zijn geldbedragen variërend van €1.1210 tot €2.420 aan besloten vennootschap 1 B.V. in rekening gebracht. De facturen hebben betrekking op vermeende werkzaamheden van chauffeurs en zijn gedateerd tussen 17 januari 2014 en 31 juni 2014. Getuige 1, administrateur van besloten vennootschap 2 B.V., heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat besloten vennootschap 2 B.V. nimmer chauffeurs heeft ingehuurd en dat hij het bedrijf besloten vennootschap 1 B.V. niet kent. Naar aanleiding van de aan hem getoonde facturen heeft getuige 1 onder meer verklaard dat het IBAN-nummer ontbreekt en het lettertype anders is dan te doen gebruikelijk op de facturen van besloten vennootschap 2 B.V.

De verdachte staat, ingevolge de bewoordingen van het onder feit 3 tenlastegelegde, terecht ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk gebruik maken van die valse facturen, door deze facturen aan te leveren aan het boekhoudkantoor boekhoudkantoor ten behoeve van het opstellen van de jaarrekening van besloten vennootschap 1 B.V.

Voor een bewezenverklaring daarvan is onder meer vereist dat in rechte kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van deze facturen, dan wel dat de verdachte behoorde te weten dat die facturen vals waren. Het hof overweegt in dat verband als volgt.

De verdachte heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie, alsook ten overstaan van de rechtbank en het hof, telkenmale verklaard dat zij de litigieuze facturen niet heeft opgemaakt en, naar het hof begrijpt, slechts in het kasboek heeft verwerkt. De administratie van besloten vennootschap 1 B.V. bracht zij indertijd telkens samen met haar echtgenoot overleden partner verdachte naar het boekhoudkantoor in Hapert ten behoeve van het opmaken van de jaarstukken.

Het hof is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het aanleveren van de facturen aan het boekhoudkantoor wetenschap had van de intellectuele valsheid daarvan. Daartoe wijst het hof er allereerst op dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het opmaken van die valse facturen. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte nadien de wetenschap had of behoorde te hebben dat de facturen niet de werkelijkheid weerspiegelden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de valsheid van de facturen niet direct en zonder meer kan worden onderkend. Daarvan getuigt ook hetgeen getuige 2 van boekhoudkantoor bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie heeft verklaard, namelijk dat er destijds geen vermoeden was dat het valse facturen betrof (dossierpagina 757).

De omstandigheid dat getuige 3 bij de politie heeft verklaard dat de verdachte moet hebben geweten van ‘de trucjes met facturen, ladingdiefstallen en andere zaakjes waar overleden partner verdachte zich mee bezighield’ (dossierpagina 924) brengt niet mee dat het hof tot een andersluidend oordeel komt, aangezien uit deze uitlating niet kan worden afgeleid dat deze specifiek ziet op de aan de orde zijnde tien facturen van besloten vennootschap 2 B.V. aan besloten vennootschap 1 B.V. Bovendien blijkt evenmin waaraan getuige 3 deze wetenschap zou hebben ontleend.

Bij voormelde stand van zaken schiet het bewijs ervoor tekort om te kunnen oordelen dat de verdachte wetenschap had van de intellectuele valsheid van de facturen, dan wel dat zij deze wetenschap behoorde te hebben. Dit betekent dat evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het afleveren van valse facturen aan het boekhoudkantoor. Het hof zal de verdachte derhalve eveneens vrijspreken van hetgeen onder feit 3 aan haar ten laste is gelegd.

Feit 2

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat er niet zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen en dat tevens niet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst kan worden uitgesloten. Voorts kan in de visie van de verdediging niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot het plegen van de aan haar tenlastegelegde gedragingen, dan wel daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat aannemelijk is dat de desbetreffende voorwerpen waarop de verdenking van witwassen is gebaseerd – in dit geval een vrachtwagen en koeloplegger – afkomstig zijn uit enig misdrijf.

Het hof stelt vast dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen voormelde voorwerpen en een bepaald misdrijf.

Niettemin kan bewezen worden geacht dat de vrachtwagen en koeloplegger, al dan niet gedeeltelijk, uit enig misdrijf afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze voertuigen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat (de financiering van) de betreffende vrachtwagen en koeloplegger niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Het hof overweegt over het gerezen vermoeden van witwassen het volgende.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat op 26 oktober 2014 overleden partner verdachte, de voormalige partner van de verdachte, door vuurwapengeweld om het leven is gekomen. Naar aanleiding van berichtgeving in de media over het overlijden van overleden partner verdachte is door medewerker ILT, medewerker van de Inspectie Leefomgeving & Transport, contact opgenomen met de politie-eenheid Oost-Brabant. medewerker ILT gaf daarbij te kennen dat zijn inspectie onderzoek verrichtte naar onder meer besloten vennootschap 1 B.V., waarvan de verdachte enig aandeelhoudster en bestuurster was.

In het strafrechtelijk onderzoek, dat naar aanleiding van bovenstaande is opgestart, zijn onder meer van boekhoudkantoor administratieve gegevens van besloten vennootschap 1 B.V. gevorderd en getuige 2 en vader overleden partner, de vader van overleden partner verdachte, als getuigen gehoord. Uit dit strafrechtelijk onderzoek rees de verdenking dat zich mogelijk valse facturen in de administratie van besloten vennootschap 1 B.V. bevonden. Ook was in de jaarrekening van besloten vennootschap 1 B.V. over het boekjaar 2011 een lening van vader overleden partner ad €55.000 opgenomen, terwijl deze vader overleden partner had verklaard dat geld niet te hebben geleend aan deze vennootschap.

De politie heeft een nader onderzoek ingesteld naar de inbeslaggenomen administratie van besloten vennootschap 1 B.V. en daarover het navolgende gerelateerd. Uit de jaarstukken van besloten vennootschap 1 B.V. volgt dat op 6 januari 2011 zowel een DAF-vrachtwagen met kenteken 1 en een koeloplegger met kenteken 2 zijn aangeschaft.

Onder de kop ‘Investeringen 2011’ in de jaarrekening 2011 is vermeld dat een bedrag van €40.500 is geïnvesteerd, bestaande uit een bedrag van €25.500 voor de aanschaf van voornoemde DAF-vrachtwagen en een bedrag van €15.000 voor de aanschaf van voornoemde koeloplegger. In de jaarrekening 2011 is verder onder langlopende schulden vermeld ‘Lening de heer vader overleden partner 55.000’ en ‘De lening is verstrekt t.b.v. de aanschaf van vervoermiddelen. Aflossing en rente zijn niet nader bepaald’. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is een ongedateerd en niet ondertekend document ‘Achtergestelde geldleningsovereenkomst’ aangetroffen, inhoudende dat vader overleden partner per 6 januari 2011 een bedrag van €55.000 aan besloten vennootschap 1 B.V. leent tegen een rente van 2,5% per jaar.

Er is door de politie voorts een factuur aangetroffen van eenmanszaak – een eenmansbedrijf op naam van overleden partner verdachte – d.d. 6 januari 2011, gericht aan besloten vennootschap 1 B.V., over de verkoop van een vrachtauto van het merk DAF met kenteken 1 en een koeloplegger van het merk Netam-Fruehauf met kenteken kenteken 2, voor een totaalbedrag ad €48.195 incl. BTW (€40.500, excl. BTW).

In een document met als kop ‘Thompson Logistics opmerkingen 2011’ (welk document is opgemaakt door een medewerker van boekhoudkantoor ) is vermeld dat op 6 januari 2011 in het kasboek van besloten vennootschap 1 B.V. als uitgave de aankoop van een vrachtwagen staat vermeld met daarbij het bedrag €48.195. Verder staat in dit document vermeld dat de factuur van de vrachtwagen met kenteken 1 feitelijk slechts een bedrag van €30.940 beliep en dat het verschil €17.255 bedroeg.

Betreffende de aankoop van de DAF-vrachtwagen en de koeloplegger zijn de twee verkopende partijen als getuigen gehoord.

Getuige 4 heeft op 16 augustus 2016 verklaard dat hij eind 2010 een trekker (het hof begrijpt: een vrachtwagen die een oplegger trekt), zijnde een DAF met kenteken kenteken 1 via de verkoopwebsite Marktplaats heeft aangeboden. Hij is benaderd door overleden partner verdachte die de trekker wilde kopen voor zijn transportbedrijf. getuige 4 heeft verder verklaard dat overleden partner verdachte de trekker in januari 2011 is komen ophalen en dat hij €17.500 contant heeft betaald. De factuur diende volgens getuige 4 van overleden partner verdachte gericht te worden aan Belgisch bedrijf.

Getuige 5 heeft op 14 september 2016 verklaard dat zijn garagebedrijf een oplegger van het merk Netam-Fruehauf met kenteken 2 ten bedrage van €8.750 heeft geleverd en dat er contant is betaald. De factuur diende gestuurd te worden aan Belgisch bedrijf.

Uit door de Belastingdienst verstrekte informatie volgt dat Belgisch bedrijf geen intracommunautaire levering in 2011 naar Nederland heeft aangegeven en er evenmin sprake was van een aangegeven intracommunautaire verwerving in 2011 door eenmanszaak in Nederland vanuit België. Mede gezien de tenaamstelling van de vrachtwagen en koeloplegger in het RDW-register (op naam van eenmanszaak) is daarmee voor het hof genoegzaam vast komen te staan dat deze voertuigen feitelijk niet zijn geleverd aan Belgisch bedrijf, maar aan overleden partner verdachte, dan wel diens onderneming eenmanszaak.

Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat overleden partner verdachte begin 2011 voor zijn bedrijf eenmanszaak een vrachtwagen en een koeloplegger heeft gekocht en dat deze voertuigen op 6 januari 2011 door eenmanszaak aan besloten vennootschap 1 B.V. zijn verkocht voor een totaalbedrag van €48.195, incl. BTW. Het hof stelt op grond van het vorenstaande voorts vast dat de verdachte in het door haar bijgehouden kasboek in januari 2011 onder ontvangsten een bedrag van €55.000 heeft vermeld met de omschrijving ‘lening vader’ en op 6 januari 2011 onder uitgaven een bedrag van €48.195 heeft vermeld met de omschrijving ‘aankoop vrachtwagen’. Dit laatstgenoemde geldbedrag zou afkomstig zijn van een door vader overleden partner verstrekte lening ad €55.000 aan besloten vennootschap 1 B.V., terwijl vader overleden partner als getuige bij de politie heeft verklaard in het geheel geen lening aan deze vennootschap te hebben verstrekt.

Het hof acht het in het kader van het vermoeden van witwassen voorts nog van belang dat door de Belastingdienst een vermogensvergelijking heeft plaatsgevonden die zag op de financiële situatie van overleden partner verdachte en de verdachte. Daaruit is naar voren gekomen dat er in de periode 2011 tot en met 2016 door overleden partner verdachte en de verdachte méér is uitgegeven dan zij aan legale inkomsten hadden ontvangen. Over alle genoemde jaren was sprake van een negatief saldo. Tevens zijn over de jaren 2011 tot en met 2014 contante stortingen gedaan voor bedragen variërend tussen de €22.500 en €30.400 op de privérekening(en) van overleden partner verdachte en de verdachte zonder dat bekend is waar het geld van deze stortingen vandaan is gekomen.

Alle voornoemde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de herkomst van het geldbedrag ad €48.195 niet legaal is en dat de daarmee aangekochte vrachtwagen en koeloplegger derhalve middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Bij die stand van zaken mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van (de financiering van) de betreffende vrachtwagen en koeloplegger.

Het hof stelt vast dat de verdachte dienaangaande ten overstaan van het hof heeft verklaard dat de vrachtwagen en koeloplegger zijn aangekocht met (een deel van) de door vader overleden partner aan besloten vennootschap 1 B.V. verstrekte lening ad €55.000. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat vader overleden partner daartoe tweemaal €20.000 en éénmaal €15.000 aan overleden partner verdachte heeft gegeven. In dat kader is door de raadsman van de verdachte daags voor de terechtzitting in hoger beroep een op 1 september 2011 bij de politie afgelegde verklaring van vader overleden partner in het geding gebracht.

Hoewel de verdachte hiermee een voldoende concrete en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geldbedrag, stelt het hof vast dat deze door haar aangedragen verklaring over de beweerdelijke legale herkomst niet aannemelijk is geworden. Daartoe wijst het hof op het volgende.

De vermeende geldgever vader overleden partner heeft op 7 januari 2016, nadat hem de stukken uit de boekhouding waren getoond, als getuige verklaard geen geld bij wijze van lening aan besloten vennootschap 1 B.V. te hebben verstrekt. De in de boekhouding aangetroffen ongedateerde en niet getekende overeenkomst van geldlening kent hij ook niet. Weliswaar heeft getuige vader overleden partner verklaard dat hij eenmalig een bedrag van €15.000 aan zijn zoon overleden partner verdachte heeft overgemaakt omdat hij dat nodig had voor de verlenging van zijn vergunning, maar dat betrof geld van een gymnastiekvereniging. vader overleden partner verklaarde voorts dat zulks ‘eigenlijk niet mag’, reden waarom zijn zoon het bedrag meteen terug had gestorneerd.

Het hof ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen, temeer nu de beweerde lening niet wordt gestaafd door een getekende en gedateerde geldleningsovereenkomst tussen vader overleden partner en besloten vennootschap 1 B.V., waarin bovendien is opgenomen dat het bedrag van €55.000 in hoofdsom op 6 januari 2011 zou zijn verstrekt. Ook overigens is niet is gebleken van het daadwerkelijk verstrekken van een geldbedrag van €55.000 door vader overleden partner en daaraan onlosmakelijk verbonden zaken als rentebetalingen en/of aflossingen.

In dit verband kan het de verdachte niet baten dat blijkens de getuigenverklaring van vader overleden partner kennelijk wel op enig moment een bedrag van €15.000 door hem aan overleden partner verdachte dan wel aan een van de vennootschappen is verstrekt (waarover de verdachte eveneens heeft verklaard), aangezien vader overleden partner daarover heeft verklaard dat dit geldbedrag in eerste instantie is overgemaakt ten behoeve van verlenging van de vergunning voor een van de bedrijven van zijn zoon, maar dat dit bedrag direct terug aan hem is overgemaakt, omdat het door vader overleden partner ongeoorloofd van de rekening van een gymnastiekvereniging was gehaald.

De omstandigheid dat vader overleden partner, blijkens zijn op 1 september 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring, eerder aan de verdachte en/of zijn zoon overleden partner verdachte geldbedragen heeft geleend, leidt het hof evenmin tot een andersluidend oordeel. Immers, de in die verklaring van 1 september 2011 genoemde geleende geldbedragen hebben enerzijds betrekking op andere tijdstippen dan hier aan de orde (namelijk vóór 2011) en zien anderzijds op andere bedragen als hier in geding, zodat de verklaring van 1 september 2011 in zoverre niet ondersteunend is voor de verklaring van de verdachte over de herkomst van het litigieuze geldbedrag waarmee de vrachtwagen en koeloplegger zijn betaald.

Het wekt naar het oordeel van het hof voorts bevreemding dat overleden partner verdachte aanvankelijk voor de vrachtwagen en koeloplegger een totaalbedrag van €26.250 heeft betaald, terwijl dezelfde voertuigen blijkens de administratie van besloten vennootschap 1 B.V. korte tijd later voor een bedrag van €40.500 (excl. BTW) door besloten vennootschap 1 B.V. zijn gekocht. Bovendien is een fors deel van het eerstgenoemde bedrag contant voldaan. De noodzaak van deze gang van zaken kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs slechts gelegen zijn in motieven om het betreffende geld waarmee de voertuigen zijn gekocht wit te wassen.

Het voorgaande leidt het hof derhalve tot het oordeel dat de verklaring van de verdachte voor de herkomst van het geldbedrag van €48.195, waarmee de vrachtwagen en koeloplegger zijn gekocht, niet aannemelijk is geworden. Derhalve kan het niet anders zijn dan dat deze vrachtwagen en koeloplegger, die besloten vennootschap 1 B.V. heeft verworven en voorhanden heeft gehad, middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.

De vervolgvraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of de verdachte kan worden aangemerkt als degene die opdracht dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel was de verdachte in de periode van 21 april 2010 tot en met 8 mei 2015 enig aandeelhouder en bestuurder van besloten vennootschap 1 B.V. Zij was als zodanig alleen/zelfstandig bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. Het transportbedrijf, dat als bedrijfsactiviteit goederenvervoer over de weg kende, was gevestigd aan de adres 2.

Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte betrokkenheid had bij het dagelijkse reilen en zeilen binnen de onderneming van besloten vennootschap 1 B.V. In dat kader verrichtte zij ook samen met overleden partner verdachte de administratie van besloten vennootschap 1 B.V. Zo maakte zij, al dan niet op instigatie van overleden partner verdachte, de facturen op, hield zij het kasboek bij, betaalde zij de rekeningen en bracht zij samen met overleden partner verdachte de administratie naar de boekhouder.

De verdachte wist blijkens hetgeen zij ten overstaan van het hof naar voren heeft gebracht van de aankoop van de vrachtwagen en koeloplegger. De verdachte heeft voorts een geldbedrag van €55.000 als lening vermeld in het kasboek van de besloten vennootschap onder ‘ontvangsten’, terwijl die lening niet was onderbouwd met een ondertekende en gedateerde geldleningsovereenkomst. Zij heeft die vermeende lening op hetzelfde blad in het kasboek genoteerd als het bedrag voor de aankoop van de vrachtwagen. Tevens heeft zij haar handtekening gezet op de eerdergenoemde verkoopfactuur van eenmanszaak aan besloten vennootschap 1 B.V. d.d. 6 januari 2011 betreffende de vrachtwagen en koeloplegger. Een en ander heeft geleid tot het verhullen van de werkelijke aard en herkomst van het geldbedrag van €48.195 in de administratie, met welk bedrag vervolgens met toestemming van de verdachte als bestuurder de vrachtwagen en koeloplegger is verworven, waarna besloten vennootschap 1 B.V. deze voertuigen voorhanden heeft gehad.

Het hof is aldus van oordeel dat de verdachte, naast haar juridische positie als enig aandeelhouder en bestuurder besloten vennootschap 1 B.V., gelet op haar hiervoor genoemde vertoonde gedrag ook feitelijk in een positie verkeerde op grond waarvan zij geacht moet worden aan de bewezenverklaarde verboden gedragingen feitelijke leiding te hebben gegeven.

Bewezenverklaring

  • Witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl zij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^