Veroordeling voor gewoontewitwassen: fraude en internetbankieren
/Rechtbank Amsterdam 1 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6693
Verdachte had een leidinggevende positie bij Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3, hij was degene die de geldzaken regelde en beschikte als enige over de bankpassen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte op de hoogte was van de op de bedrijfsrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 gestorte geldbedragen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 oktober 2014 is door aangever, exportmanager bij Bedrijfsnaam 1 BV, aangifte gedaan van oplichting van naam 1, een klant van Bedrijfsnaam 1.
Aangever heeft verklaard dat naam 1 op 15 augustus 2014 een order had geplaatst bij Bedrijfsnaam 1 ter waarde van USD 52.023,70. Naam 1 ontving op 22 september 2014 een e-mailbericht die afkomstig leek te zijn van Aangever van Bedrijfsnaam 1 waarin werd verzocht een nog resterend bedrag over te maken naar de in dit e-mailbericht vermelde bankrekeningnummer nummer 1. Dit bleek later het bankrekeningnummer te zijn op naam van Bedrijfsnaam 2 B.V. In dit e-mailbericht stond de begeleidende tekst: “We await swift to above account today”. Aangever heeft verklaard dat dit e-mailbericht van 22 september 2014 nooit door hem, of door iemand anders van Bedrijfsnaam 1, is verstuurd en dat het bankrekeningnummer niet van Bedrijfsnaam 1 is.
Hierop is een onderzoek naar Bedrijfsnaam 2 gestart. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat op bankrekeningnummer nummer 1 van Bedrijfsnaam 2 een betaling van naam 1 is ontvangen van €32.076. Uit dit onderzoek bleek verder dat het bedrijf Bedrijfsnaam 3 B.V. naar voren komt als het opvolgende bedrijf van Bedrijfsnaam 2. Bedrijfsnaam 3 was opgericht kort nadat Bedrijfsnaam 2 was opgeheven. Bedrijfsnaam 3 blijkt soortgelijke diensten te verlenen als Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 had hetzelfde personeel als Bedrijfsnaam 2 Verder blijkt dat de administratie van Bedrijfsnaam 2 in het kantoorpand van Bedrijfsnaam 3 werd bewaard en dat de facturen van de bedrijven dezelfde lay-out hadden. Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 kwamen verschillende opvallende transacties naar voren, bestaande uit vanuit het buitenland gestorte geldbedragen, contante geldopnames, stortingen over en weer van en naar de verschillende bedrijfsrekeningen en bedragen gepind bij supermarkten, pompstations en detailhandel.
De Getuige 1, een voormalig werkneemster van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3, heeft verklaard dat verdachte niet officieel de baas was, maar wel alles regelde, waaronder alle geldzaken. Zij heeft verklaard dat alle bankpasjes op naam stonden van het bedrijf en dat verdachte de overboeking(en) van de naam bank 1 -rekening naar de naam bank 2 -rekening van Bedrijfsnaam 2 heeft gedaan. Volgens getuige 1 was verdachte de enige met de bankpassen en de pincode en heeft zij verdachte regelmatig zien internetbankieren. Naam 3 (de rechtbank begrijpt: naam 3, bestuurder van Bedrijfsnaam 2 in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 14 januari 2015) mocht van verdachte niet over een bankpas beschikken. Getuige 1 heeft verdachte altijd met de pasjes gezien; of hij had deze vast of deze lagen op zijn bureau. Getuige 2, een voormalig werknemer van Bedrijfsnaam 2, verklaart dat verdachte degene was met de touwtjes in handen. Bedrijfsnaam 2 was feitelijk de eenmanszaak van verdachte. Getuige 3, een voormalig zakenpartner van verdachte, verklaart dat hij pas na inzage in het uittreksel van de Kamer van Koophandel erachter kwam dat op papier een ander dan verdachte de directeur van Bedrijfsnaam 2 was. Volgens getuige 3 was verdachte ‘de man achter Bedrijfsnaam 2’.
De vraag is nu of bewezen kan worden dat verdachte, alleen of tezamen en in vereniging met (een) ander(en), naam 1 heeft opgelicht (feit 1 primair) dan wel dat hij zelf geld van naam 1 heeft verduisterd (feit 1 subsidiair). Verder is de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat hij, alleen of tezamen en in vereniging met (een) ander(en), geldbedragen heeft witgewassen en, zo ja, of hij hier een gewoonte van heeft gemaakt (feit 2).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt (het medeplegen van) oplichting (feit 1 primair) niet bewezen en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. De officier van justitie vindt dat verduistering (feit 1 subsidiair) wel bewezen kan worden. Ook het gewoontewitwassen voor een totaalbedrag van €1.000.089,04 (feit 2) kan bewezen worden.
De hoogte van dit witgewassen bedrag is als volgt opgebouwd. Het bedrag in het eerste gedachtestreepje betreft een bedrag van €1.133.432,63. Nu dit een optelsom betreft van diverse bedragen (dossierpagina 0825) gaat dit in werkelijkheid om een hoger bedrag van €1.161.322,63. Hiervan moet een bedrag van €561.233,59 worden afgetrokken omdat dit geldbedrag door naam bank 2 is teruggeboekt. Het gaat hierbij dus om een bedrag van (1.161.322,63 - 561.233,59 =) €600.089,04 dat vanuit het buitenland op de verschillende bedrijfsrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 is gestort. Het bedrag in het tweede gedachtestreepje betreft een bedrag van €400.000 aan contant opgenomen bedragen van de verschillende bedrijfsrekeningen. Dat maakt dat het totaal witgewassen bedrag uitkomt op (600.089,04 + 400.000 =) €1.000.089,04. Van de bedragen die staan genoemd in het derde gedachtestreepje (€500.000) en in het vierde gedachtestreepje (€200.000) moet verdachte partieel worden vrijgesproken. Onduidelijk is waar de hoogte van deze laatste twee bedragen op is gebaseerd. De officier van justitie vindt niet bewezen dat verdachte het feit met een ander heeft gepleegd en verzoekt verdachte daarom (partieel) vrij te spreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van (het medeplegen van) oplichting (feit 1 primair), van verduistering (feit 1 subsidiair) en van (het medeplegen van) gewoontewitwassen (feit 2). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet verdachte maar naam 3 directeur en aandeelhouder van Bedrijfsnaam 2 was gedurende de tenlastegelegde periode. Verdachte had binnen Bedrijfsnaam 2 de rol van assistent en verrichtte (slechts) hand- en spandiensten. Voor zover er getuigen naar verdachte wijzen, is dat op instigatie van naam 3 gebeurd, om de aandacht van hem af te leiden. Het dossier bevat geen bewijs op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte zich persoonlijk heeft beziggehouden met oplichting, verduistering of het witwassen van gelden.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank acht (het medeplegen van) oplichting (feit 1 primair) en verduistering (feit 1 subsidiair) niet bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van (het medeplegen van) oplichting (feit 1, primair)
De rechtbank vindt dat vast kan worden gesteld dat naam 1 per e-mail is benaderd door een persoon die zich onder een valse naam en valse hoedanigheid heeft voorgedaan als naam 2, exportmanager van Bedrijfsnaam 1, en dat die persoon het oogmerk had zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Naam 1 is als gevolg van deze oplichtingshandeling bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal €32.076,13. Dat het bedrijf Bedrijfsnaam 2 hierin betrokken is geweest, kan ook worden bewezen. Het rekeningnummer van Bedrijfsnaam 2 wordt in de e-mail vermeld en het geld is uiteindelijk op de rekening van Bedrijfsnaam 2 overgemaakt. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte als dé persoon achter Bedrijfsnaam 2 kan worden aangemerkt, zijn er onvoldoende aanknopingspunten die erop wijzen dat verdachte degene is geweest die de valse e-mail alleen of tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft verstuurd. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van verduistering (feit 1, subsidiair)
Voor een veroordeling van verduistering is vereist dat men een goed, dat (geheel of ten dele) toebehoort aan een ander, anders dan door misdrijf onder zich heeft en dat men zich dat goed vervolgens wederrechtelijk toe-eigent. De rechtbank heeft hierboven – in het kader van de vrijspraak van feit 1 primair – op basis van de in paragraaf 3.1 vastgestelde feiten en omstandigheden overwogen dat vast is komen te staan dat naam 1 is opgelicht en dat het bedrag van €32.076,13, toebehorende aan naam 1, op de rekening van Bedrijfsnaam 2 is overgemaakt. Verdachte, als de persoon achter Bedrijfsnaam 2, had het bedrag derhalve onder zich als gevolg van een misdrijf. Dit heeft tot gevolg dat verduistering niet kan worden bewezen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde verduistering.
Het oordeel over feit 2
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is onder meer vereist dat het betreffende voorwerp of geldbedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Als er geen direct bewijs voor een concreet gronddelict aanwezig is, zal volgens vaste jurisprudentie moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Als een dergelijke verklaring ontbreekt, kan de rechtbank tot de conclusie komen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp of het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring geldt.
Het juridische kader toegepast op de zaak
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 19 september 2014 tot en met 16 september 2015 €1.133.432,63 heeft witgewassen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte transacties
Uit onderzoek naar de bedrijfsrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 blijkt een totaalbedrag van €1.161.332,63 via overboekingen uit het buitenland op de verschillende bedrijfsrekeningen te zijn gestort.
Concreet gronddelict
In het geval van het door naam 1 gestorte geldbedrag op de naam bank 1 bedrijfsrekening van Bedrijfsnaam 2 – een bedrag van €32.076,13 – heeft de rechtbank hiervoor in paragraaf 3.4.1 al overwogen dat bewezen kan worden dat dit geldbedrag afkomstig is uit een misdrijf, te weten oplichting.
Onbekend gronddelict: een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Ten aanzien van de andere buitenlandse overboekingen naar de bedrijfsrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 voor een totaalbedrag van €1.129.256,50 bestaat geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict.
Niet is gebleken dat daadwerkelijk enige (zakelijke) dienstverlening door Bedrijfsnaam 2 en/of Bedrijfsnaam 3 heeft plaatsgevonden. Bij de doorzoeking van het kantoor van Bedrijfsnaam 2 is geen enkele correspondentie aangetroffen met personen en/of bedrijven die deze overschrijvingen hebben verricht of überhaupt met deze landen. Op papier noch op de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers. Niets wees erop dat Bedrijfsnaam 2 zaken deed met deze bedrijven en/of personen of zelfs met deze landen. Er is niets aan facturen, overeenkomsten, adresgegevens, acquisities, offertes en/of bewijs van werkzaamheden gevonden van deze betalingen. Feitelijk blijkt dus uit niets dat enige dienstverlening vanuit Bedrijfsnaam 2 en/of Bedrijfsnaam 3 tegenover de overige overboekingen heeft gestaan. De binnengekomen bedragen zijn in dit licht ook nog eens buitenproportioneel hoog.
Het witwassen van €561.233,59 dat vanaf de naam bank 2 bedrijfsrekening van Bedrijfsnaam 2 is teruggestort naar naam 4 acht de rechtbank ook bewezen. Hoewel dit bedrag door de bank naar de rekening van de afzender is teruggestort, heeft verdachte de beschikkingsmacht over het geld gehad. Het heeft een moment op voornoemde rekening van Bedrijfsnaam 2 gestaan waardoor verdachte (al was het kort) het gehele door naam 4 overgemaakte bedrag heeft verworven én voorhanden heeft gehad. Dit staat vast, nu een deel van het gestorte bedrag direct contant van de rekening is opgenomen.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachte
Verdachte is over de buitenlandse inkomsten op de bedrijfsrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 bevraagd. Hij verklaarde dat hij deze namen van de buitenlandse partijen niet kende, maar dat dat niet vreemd was, omdat hij veel zaken deed met tussenpersonen. Verder heeft verdachte over deze overboekingen verklaard niet meer te weten. Hij had toegezegd zijn administratie hierop na te zullen slaan, maar hiervan heeft verdachte afgezien. Een concrete en verifieerbare verklaring ontbreekt daardoor.
Een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring?
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het bedrag van €1.129.256,50 aan buitenlandse overboekingen uit enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap verdachte
Verdachte had een leidinggevende positie bij Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3, hij was degene die de geldzaken regelde en beschikte als enige over de bankpassen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte op de hoogte was van de op de bedrijfsrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 gestorte geldbedragen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 waren lege ’bedrijven waarin geen aantoonbaar legale werkzaamheden met de bedrijven en/of personen werden verricht die geldbedragen hadden overgemaakt. Het kan niet anders dan dat verdachte wist dat er, in ruil voor de overboekingen naar de bedrijfsrekeningen van Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 3 waar verdachte (als enige) zicht op had, geen diensten werden geleverd zodat hij wetenschap had van de criminele herkomst van deze bedragen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode (bijna één jaar) en het aantal witgewassen bedragen (ten minste 20 transacties) komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen.
Het totaal witgewassen bedrag
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot een witgewassen bedrag van (32.076,13 + 1.129.256,50 =) €1.161.332,63. Gelet evenwel op de tenlastelegging, zal de rechtbank het gewoontewitwassen van in totaal (slechts) €1.133.432,63 bewezen verklaren.
Partiële vrijspraak van overige specifieke bedragen en medeplegen
De rechtbank vindt bewezen dat – direct of kort na ontvangst van deze overboekingen vanuit het buitenland – het merendeel van het geld vanaf deze bedrijfsrekeningen contant is opgenomen of is overgeboekt naar een andere bedrijfsrekening en dat daarnaast diverse bedragen zijn gepind bij supermarkten, pompstations en detailhandel. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het witwassen van de in dat verband overige specifiek genoemde bedragen op de tenlastelegging, namelijk de €400.000, €500.000 en €200.000, niet bewezen kunnen worden. Verdachte wordt daarom alleen van deze specifieke bedragen op de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte met een ander of anderen bewust en nauw heeft samengewerkt bij het plegen van gewoontewitwassen. Verdachte zal daarom van medeplegen (partieel) worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Feit 2: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Strafoplegging
Geldboete van €25.000.
Lees hier de volledige uitspraak.