Veroordeling voor gewoontewitwassen in onderzoek naar gebruik van buitenlandse debet- en creditcards

Rechtbank Overijssel 27 juni 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2170

Door de Belastingdienst/FIOD is onderzoek gedaan naar het gebruik van buitenlandse debet- en creditcards in Nederland om Nederlanders met fiscaal onbekend buitenlands vermogen te identificeren. Het onderzoek ziet op de periode 2009 tot en met 2011. Gekeken werd naar debet- en creditcards uit risicolanden, landen met bijvoorbeeld een bankgeheim, waarvan waarschijnlijk gebruik werd gemaakt door in Nederland woonachtige personen. Van deze debet- en creditcards werden de kaarten, eventueel in combinatie met andere kaarten, met een uitgavenpatroon van €50.000 of meer nader onderzocht. Twee Zwitserse kaarten kwamen bovendrijven met uitgaven van in totaal €84.116,04 over de jaren 2009-2011. Door onderzoek te doen bij bedrijven waar de kaarten gebruikt waren, konden verdachten medeverdachte 1 en zijn vrouw, verdachte, geïdentificeerd worden als de gebruikers van deze creditcards.

In een later stadium van het onderzoek werd ook hun dochter, medeverdachte 2, aangemerkt als verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarbij heeft zij zich gebaseerd op het onderzoek dat plaatsvond nadat medeverdachte 1 en verdachte waren aangemerkt als verdachten van witwassen. Uit dat onderzoek bleek onder meer dat verdachten betalingen hebben gedaan tot een totaalbedrag van ongeveer €850.544,34 met buitenlandse creditcards en een debetcard en vanaf bankrekeningen in Zwitserland en de Verenigde Arabische Emiraten en dat zij geen concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van deze gelden hebben gegeven.

Het standpunt van de verdediging

Verdachte heeft zich beroepen op haar zwijgrecht.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat feit 2 de schuldvariant van witwassen betreft en de rechtbank de opzetvariant van witwassen, zoals ten laste gelegd onder 1, bewezen acht.

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat voorwerpen – het geld – uit enig misdrijf afkomstig zijn. Om daartoe te kunnen concluderen dient allereerst op grond van wettige bewijsmiddelen een ernstig vermoeden van witwassen te worden aangenomen (stap 1). Indien dit ernstig vermoeden wordt aangenomen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld (stap 2). Die herkomst moet vervolgens concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk zijn aan te merken (stap 3). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft kan (om desondanks toch tot een veroordeling te komen) van het Openbaar Ministerie worden verlangd daarnaar vervolgens onderzoek te doen (stap 4). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT 4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787 en ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).

Uit het dossier volgt dat verdachten bij de Belastingdienst in beeld kwamen door de twee Zwitserse creditcards waarmee zij meer dan €84.000 hadden uitgegeven. Een vermoeden van witwassen is ontstaan toen bleek dat ze van dit Zwitsers vermogen geen aangifte hadden gedaan bij de Belastingdienst en evenmin gebruik hadden gemaakt van de zogenoemde inkeerregeling. Dit vermoeden werd versterkt toen, na doorzoekingen in onder meer hun woning en een kantoorpand, bleek van meer uitgaven vanaf bankrekeningen in Zwitserland en de Verenigde Arabische Emiraten terwijl de herkomst van deze geldbedragen niet duidelijk is geworden.

Naar het oordeel van de rechtbank is er op grond van het voorgaande een gerechtvaardigd ernstig vermoeden van witwassen ontstaan.

Medeverdachte 1 is tijdens zijn verhoren gevraagd naar de herkomst van de buitenlandse gelden, maar hij heeft zich voornamelijk beroepen op zijn zwijgrecht. Over zijn bron van inkomsten heeft hij verklaard dat hij een eigen bedrijf, genaamd bedrijf 1, heeft en dat op de buitenlandse rekeningen provisiebetalingen voor zijn bedrijf binnenkwamen. Hij heeft echter niets willen verklaren over de hoogte van zijn inkomen vanaf 2009. Ook heeft hij zijn verklaring niet met stukken onderbouwd en is in de inbeslaggenomen administratie van zijn bedrijf niet gebleken van provisiebetalingen op de buitenlandse rekeningen.

Getuige, accountmanager bij bedrijf 2, heeft verklaard dat medeverdachte 1 in ieder geval sinds 2009 een klant van haar was. Zij heeft wel eens facturen gezien van het bedrijf van hem aan bedrijven waarvoor in het Midden Oosten bemiddeld was. Ze weet echter niets van buitenlands vermogen, buitenlandse rekeningen of buitenlandse credit-/debetcards in relatie tot medeverdachte 1.

Al met al blijkt dat noch verdachte, noch haar echtgenoot, zijnde medeverdachte 1, een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de buitenlandse gelden. De zeer summiere aanwijzingen betreffende de herkomst die haar medeverdachte wel gegeven heeft, voldoen naar het oordeel van de rechtbank geenszins aan de vereisten van een concrete en min of meer verifieerbare herkomst.

Verdachte heeft verklaard sinds haar huwelijk niet meer in loondienst gewerkt te hebben en niets te weten van of te willen verklaren over buitenlandse rekeningen en/of buitenlandse credit-/debetcards. Wel heeft ze verklaard dat zij degene is die thuis de administratie bijhoudt. In deze administratie zijn onder meer transactieoverzichten van een credit card van Credit Suisse aangetroffen.

De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande van uit dat verdachte wetenschap had van het bestaan van de buitenlandse rekeningen en buitenlandse creditcards. Hierdoor mocht ook van haar verlangd worden dat ze een verklaring zou geven over de herkomst van de gelden, waarbij de herkomst concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Een dergelijke verklaring heeft ze naar het oordeel van de rechtbank niet gegeven.

Naast de twee Zwitserse creditcards waarvan de kaartnummers eindigen op nummer en nummer, bleek uit de inbeslaggenomen en onderzochte administratie en iPad dat verdachten meer creditcards in gebruik hadden. Nog drie creditcards, waarvan de kaartnummers eindigen op nummer, nummer en nummer en een debetcard van de Abu Dhabi Islamic Bank, waarvan het kaartnummer eindigt op nummer. Van deze zes kaarten zijn de gegevens opgevraagd bij Equens, een verwerker van creditcardtransacties. Gebleken is dat in de periode van 2005 tot en met 2016 in totaal 623 transacties zijn verricht met een totaal aan betalingen en opnames van €196.060,06.

Uit de inbeslaggenomen administratie is gebleken dat het geld op de buitenlandse rekeningen voor zowel medeverdachte 1 als verdachte voorhanden is geweest en dat zij beiden gebruik hebben gemaakt van de aan die rekeningen gekoppelde credit-/debetcards.

Zo zijn verschillende facturen en afschriften aangetroffen die op naam staan van medeverdachte 1, zoals bijvoorbeeld hotelovernachtingen en diverse aankopen. Ook heeft medeverdachte 1 zijn creditcardnummer eindigend op nummer doorgegeven aan hun dochter medeverdachte 2, toen zij om een creditcard vroeg voor een vliegticket van Emirates.

Verdachte heeft erkend dat de handtekening op de klantbon d.d. 1 juli 2009 van bedrijf 3 van haar is. Dit betreft een betaling met de creditcard eindigend op nummer nummer. Uit de betaling d.d. 1 juni 2011 blijkt dat deze creditcard op haar naam staat. Haar handtekening of haar naam komt verder voor op bonnen van een hotel en een schoenenzaak.

Van de debetcard waarvan het kaartnummer eindiget op nummer zijn diverse transactiebewijzen van geldopnames aangetroffen en diverse bonnen van aankopen bij onder andere kledingzaken, restaurants en parfumerie parfumerie. Op de kassabonnen van parfumerie staat verdachte vermeld in verband met gespaarde punten en op de kassabonnen van kledingwinkel 1 staat medeverdachte 2 vermeld als klant. Op de creditcard Klant Bon van kledingwinkel 2 staat medeverdachte 1 vermeld, evenals op de Pashouderbon van een Japans restaurant.

Naast de betalingen en geldopnames met de credit-/debetcards is gebleken dat medeverdachte 1 meermalen geld heeft laten overboeken van zijn bankrekeningen bij Credit Suisse. Op zijn inbeslaggenomen computer zijn 35 documenten/bestanden aangetroffen waaruit blijkt dat hij in totaal de volgende geldbedragen heeft laten overboeken.

Ook over de herkomst van deze bedragen heeft geen van de verdachten een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte 1 samen een bedrag van €850.544,34 hebben witgewassen. Omdat dit vanaf verschillende rekeningen, met verschillende credit-/debetcards en door verschillende personen op veel verschillende tijdstippen is gebeurd in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2014 tot en met 21 juli 2016, is de rechtbank eveneens van oordeel dat verdachten van het witwassen een gewoonte hebben gemaakt.

Bewezenverklaring

  • eendaadse samenloop van medeplegen van gewoontewitwassen en

  • medeplegen van gewoontewitwassen

Strafoplegging

  • voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaar

  • geldboete betalen van 81.000 euro

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^