Verdachte heeft een sloopschip illegaal vanuit het buitenland naar Nederland overgebracht

Rechtbank Amsterdam 28 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4531

Verdachte wordt ervan beschuldigd op twee momenten een schip dat gesloopt of gerecycled zou worden als (mede)pleger vanuit het buitenland naar Nederland te hebben overgebracht, zonder dat de autoriteiten van die overbrenging in kennis waren gesteld en toestemming hadden gegeven. Zo zou gehandeld zijn in strijd met de Europese verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA, EG-verordening 1013/2006).

Feit 1 heeft betrekking op de overbrenging van het schip de Vos Dee vanuit Groot-Brittannië in de periode van 2 tot en met 25 november 2016. Feit 2 heeft betrekking op de overbrenging van het schip de Edgar Jaegers vanuit Duitsland in de periode van 9 november tot en met 1 december 2016.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (feit 1)

De raadsman stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van feit 1. De vervolging van verdachte is willekeurig omdat niet blijkt dat [rederij] (ook) strafrechtelijk is of wordt aangesproken. Dat maakt dat de vervolging in strijd is met een redelijke en billijke belangenafweging.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor feit 1. Verdachte wordt ook verdacht van feit 2, dat ziet op een soortgelijke gedraging in ongeveer dezelfde periode. Bovendien is verdachte eerder veroordeeld voor het overtreden van de Wet Milieubeheer.

Het oordeel van de rechtbank

Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging. De omstandigheden dat bij verdachte sprake is van recidive en een tweede verdenking voor een soortgelijk feit binnen korte tijd (waarbij [rederij] niet betrokken is) maken reeds dat er geen sprake is van gelijke gevallen en dat de vervolging van verdachte daarom niet in strijd is met het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman verzoekt verdachte van feit 1 vrij te spreken, omdat niet is bewezen dat verdachte een handeling heeft verricht met betrekking tot de overbrenging van de Vos Dee. Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman dat er geen olie meer in het schip aanwezig was en dat de Edgar Jaegers daarom een afvalstof was die is opgenomen op de groene lijst van afvalstoffen en waarop de procedure ‘kennisgeving en toestemming’ niet van toepassing is, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank


Feit 1 (Vos Deel): vrijspraak

De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte (ook niet als medepleger) de Vos Dee vanuit Groot-Brittannië heeft overgebracht naar Nederland.

Verdachte heeft het schip de Vos Dee gekocht en kreeg het schip in IJmuiden geleverd. Het schip is overgevaren door de oude bemanning omdat verdachte daar geen ervaring mee had. Van deze overbrenging zijn de autoriteiten niet in kennis gesteld. Ten tijde van de binnenkomst bij IJmuiden voer de Vos Dee onder zijn eigen naam en Schotse thuishaven. De feitelijke illegale overbrenging is dus niet door verdachte verricht, maar door de oude bemanning van het schip. De oude eigenaar van het schip was degene die op basis van de EVOA-richtlijn de autoriteiten in kennis had moeten stellen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de oude eigenaar of de bemanning bij het overbrengen van de Vos Dee naar Nederland. Dat het schip ten behoeve van verdachte naar Nederland is overgevaren maakt dit niet anders. Gelet hierop zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.


Feit 2 (Edgar Jaegers): bewezen

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte als medepleger de Edgar Jaegers illegaal heeft overgebracht naar Nederland.

Uit het dossier blijkt dat de Edgar Jaegers in de tenlastegelegde periode vanuit Duitsland naar Nederland is overgebracht. De Edgar Jaegers was ten tijde van de overbrenging niet in staat om zelfstandig te varen, maar werd langszij meegenomen door een ander schip. De Edgar Jaegers was al in Duitsland aan verdachte overgedragen.

De Edgar Jaegers was tijdens de overbrenging naar Nederland een afvalstof voor nuttige toepassing. Het is niet aannemelijk geworden dat het schip een afvalstof betrof die staat vermeld in bijlage III, III B, IV of IV A van de EVOA-richtlijn (waarvoor andere regels gelden). In tegendeel: uit de aan verdachte opgelegde last onder dwangsom blijkt dat door controleurs is vastgesteld dat de motoren nog olie bevatten.

Op deze overbrenging was de procedure van ‘kennisgeving en toestemming’ van toepassing. Uit het dossier blijkt dat de autoriteiten niet in kennis zijn gesteld van deze overbrenging. Na de overdracht aan verdachte was zij degene die deze kennisgeving had moeten doen.

De feitelijke illegale overbrenging werd uitgevoerd door de schipper die de Edgar Jaegers langszij meevoer. Verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met deze schipper. Daarvoor is van belang dat verdachte al eigenaar van het schip was geworden, dat de overbrenging ten behoeve van verdachte werd verricht en het exporteren (der Ausfuhr) blijkens het koopcontract voor rekening van verdachte zou komen.

Bewezenverklaring

  • Feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

  • geldboete van € 5.000

Verdachte heeft in strijd met de EVOA-regelgeving een schip dat als afvalstof moet worden aangemerkt vanuit Duitsland naar Nederland laten overbrengen. Illegale overbrengingen maken het voor de Nederlandse autoriteiten moeilijk om controle te houden op de afvalstoffen die vanuit het buitenland Nederland ingevoerd worden. De opgestelde regels beogen de kwaliteit van het milieu en de volksgezondheid in stand te houden en te verbeteren. Die doelen heeft verdachte met zijn handelen ondermijnd.

Bij het bepalen van de ernst van het feit vindt de rechtbank het van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten geen toestemming zouden hebben gegeven voor de overbrenging als zij daarvan in kennis waren gesteld. Ook is niet gebleken dat de milieuregelgeving niet is nageleefd bij de daadwerkelijke sloop van de Edgar Jaegers. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte met deze omstandigheden rekening.

Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor milieudelicten en ook na de bewezenverklaarde feiten is veroordeeld. Met dat laatste moet de rechtbank op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden bij de straftoemeting.

Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van de inspanningen (en de daarmee gepaard gaande kosten) die verdachte heeft ondernomen in reactie op de ontdekking van het bewezenverklaarde feit. Hieruit blijkt dat verdachte haar verplichting om bij de aanschaf van sloopschepen de soms complexe EVOA-regelgeving na te komen, thans serieus neemt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een geheel voorwaardelijke geldboete aan verdachte op te leggen, als stimulans om de komende jaren bij de uitoefening van haar bedrijf deze regels na te leven en geen strafbare feiten te plegen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^