Veroordeling voor handel in merkvervalste goederen
/Rechtbank Amsterdam 11 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5971
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vijf maanden schuldig gemaakt aan, kort gezegd, de handel in een aanzienlijke hoeveelheid namaakproducten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de hem ten laste gelegde handel in merkvervalste goederen. Indien de rechtbank wel tot bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de pleegperiode moet worden ingekort.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank grondt haar oordeel daarnaast op onderstaande overwegingen.
Op grond van de wettige bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 maart 2015 is een onderzoek ingesteld in een ‘Selfstorage’ bedrijfspand met opslagboxen aan de adres 1 in Amsterdam. Ter plaatse troffen de opsporingsambtenaren verdachte in de buurt van opslagbox nummer 1 aan, terwijl hij een karretje met daarop een doos voor zich uit duwde. De doos bleek in plastic verpakte poloshirts te bevatten, voorzien van het (beeld)merk Philipp Plein. Verdachte werd hierop verzocht zijn zakken leeg te maken. Hij had een sleutelbos bij zich met daaraan een sleutel van de toegangsdeur tot die loods en vier sleutels die toegang gaven tot de opslagboxen nummer 1, nummer 2, nummer 3 en nummer 4. Ook had verdachte vier mobiele telefoons en een contant geldbedrag van in totaal €2.425 bij zich. Eén van deze telefoons was voorzien van een simkaart met telefoonnummer telefoonnummer. Dit telefoonnummer bleek voor te komen in een Marktplaatsadvertentie waarin grote partij partijen merkgoederen werden aangeboden. In de telefoon zijn meerdere berichten aangetroffen die te relateren zijn aan de handel in merkvervalste goederen, waaronder een sms-bericht op 10 oktober 2014: “Wat kost een doos Adidas pakken?”.
Uit nader onderzoek naar de camerabeelden van de loods aan de adres 1 blijkt dat dat verdachte kort, namelijk zeven minuten, voordat de opsporingsambtenaren van de FIOD het pand binnentraden, met behulp van een karretje dozen en tassen in de loods aan het laden was. Verder is gebleken dat opslagbox nummer 3, evenals opslagbox nummer 5 op Naam van de broer van verdachte, medeverdachte Naam medeverdachte, was gehuurd.
De opsporingsambtenaren hebben genoemde boxen doorzocht en troffen daarin een grote hoeveelheid kleding en schoenen aan. Een controleur van de Stichting Namaakbestrijding Naam stichting heeft hierop onderzoek ingesteld naar de in de boxen aangetroffen goederen en heeft vastgesteld dat het om merkvervalste goederen ging. Verdachte is vervolgens aangehouden. Namens de diverse merkhouders is aangifte gedaan van, kort gezegd, merkvervalsing. Medeverdachte en broer Naam 1 heeft meerdere opslagboxen gehuurd alwaar merkvervalste goederen zijn aangetroffen. Ook is er vanaf het ip-adres van deze medeverdachte een advertentie voor de verkoop van die goederen geplaatst en is die medeverdachte geobserveerd bij een opslagbox waar een verkoop van die producten plaatsvond.
Tussenconclusie
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, de handel in merkvervalste kleding en schoenen.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, broer Naam 1
en dat verdachte zich dus niet als medepleger aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat Naam 1 de huurder was van de loodsen nummer 5 en nummer 3, meerdere auto’s die met de handel in verband kan worden gebracht huurde en dat verdachte gebruik maakte van een van die auto’s en dat dit alles tezamen naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een stevige verdenking oplevert voor het medeplegen, maar uiteindelijk van onvoldoende gewicht is om tot die nauwe en bewuste samenwerking te komen.
Pleegperiode
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de pleegperiode moet worden ingekort, omdat het bericht van 9 oktober 2014 in de telefoon van verdachte parfum betrof, hetgeen niet is ten laste gelegd. Echter, zoals hiervoor vastgesteld, bevatte zijn telefoon ook een bericht van 10 oktober 2014 waarin wordt gevraagd naar de kosten van een doos Adidas pakken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de gehele ten laste gelegde periode aan de handel in valse merkgoederen heeft schuldig gemaakt.
Beroepsmatige handel
Gelet op de hoeveelheid aangetroffen kleding en schoenen die in meerdere opslagboxen is aangetroffen, de marktplaatsactiviteiten, de aangetroffen berichten in de telefoon van verdachte en de periode waarin verdachte zich aan de handel in vervalste merkgoederen heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte hiervan zijn beroep heeft gemaakt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de gehele ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, beroepsmatige handel in merkvervalste kleding en schoenen, op de hieronder in rubriek 4 bewezen verklaarde wijze.
Strafoplegging
een taakstraf van 80 uur
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 vermelde geldbedrag van €2.425
Verklaart de benadeelde partij Naam benadeelde partij – Philipp Plein niet-ontvankelijk in haar vordering.
Alhoewel verdachte veroordeeld wordt voor het ‘slechts’ voorhanden hebben en te koop aanbieden van die goederen staat vast dat die goederen bestemd zijn voor de handel, namelijk het verkopen van vervalste merkkleding. Daarbij is doelbewust gebruik gemaakt van het gegeven dat er kennelijk kopers zijn die graag merkkleding willen hebben, maar de echte niet kunnen of willen betalen. Hierbij wordt handel gedreven zonder dat de daarbij behorende wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het consumentenrecht maar ook het belastingrecht in acht is genomen. Dit alles levert oneerlijke concurrentie op. Ook wordt het verdachte aangerekend dat hij deze goederen op beroepsmatige wijze voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door eigen financieel gewin.
Lees hier de volledige uitspraak.