Veroordeling voor miljoenenfraude Rotterdam Short Sea Terminals (RST)
/Rechtbank Rotterdam 2 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7654
De verdachten in deze zaak hebben zich gedurende een periode van ruim 2,5 jaar schuldig gemaakt aan oplichting van RST, tezamen en in vereniging. De rechtbank heeft het exacte bedrag dat hiermee was gemoeid niet vastgesteld, maar acht aannemelijk dat het gaat om een bedrag van (tenminste) ruim 2 miljoen euro. Naam verdachte was destijds als interim-projectmanager ingehuurd door RST voor het TOS-project en Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 waren in die tijd in dienstbetrekking werkzaam bij RST. Zij maakten deel uit van het management van RST; Naam medeverdachte 2 als operationeel directeur en Naam medeverdachte 1 als manager Finance & Control.
Achtergrond
Eind februari 2016 controleert de accountant van Rotterdam Short Sea Terminals (hierna: RST) de kasadministratie en constateert dat onregelmatige facturen zijn ingediend op Naam van Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2. Vervolgens wordt in opdracht van Naam bedrijf 3 (hierna: Naam bedrijf 3), de moedermaatschappij van RST, een nader onderzoek ingesteld naar de betalingen op facturen aan Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2. Hiervoor wordt Naam bedrijf 4 (hierna: Naam bedrijf 4) ingeschakeld. Naar aanleiding van de bevindingen wordt namens RST aangifte gedaan op 2 juni 2016. In de periode van 2013 tot en met begin 2016 zouden vanuit Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2 voor miljoenen euro’s facturen verstuurd zijn voor niet-geleverde diensten. Op basis van de aangifte is door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) een strafrechtelijk onderzoek gestart. In dit onderzoek heeft de FIOD onder andere Naam verdachte (hierna: Naam verdachte), Naam medeverdachte 1 (hierna: Naam medeverdachte 1) en Naam medeverdachte 2 (hierna: Naam medeverdachte 2) als verdachten aangemerkt.
Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte 1 waren in de ten laste gelegde periode in dienstbetrekking werkzaam bij RST. Zij maakten deel uit van het managementteam van RST; Naam medeverdachte 2 als operationeel directeur en Naam medeverdachte 1 als manager Finance & Control. Naam verdachte is door RST vanaf september 2013 als interim-projectmanager ingehuurd voor het begeleiden van de implementatie van nieuwe Terminal Operating Software (hierna: TOS). In eerste instantie is hij ingehuurd via de eenmanszaak Naam bedrijf 1, later via de besloten vennootschap Naam bedrijf 2 (i.o.). In de jaren 2013 tot en met 2016 ontvangt RST in totaal 315 facturen van deze ondernemingen.
Los van het strafrechtelijk onderzoek loopt er ook al enige jaren een civiele procedure tussen RST en de verdachten.
Feit 1: valsheid in geschrifte
In de strafprocedure heeft het Openbaar Ministerie er voor gekozen om 13 facturen op te nemen in de tenlastelegging als dwarsdoorsnede van het totaal aantal facturen dat is ingediend door Naam bedrijf 1 dan wel Naam bedrijf 2 bij RST en die ook door RST zijn uitbetaald. Deze 13 facturen zijn in feit 1 onderverdeeld in 7 categorieën en zullen hieronder nader worden besproken in dezelfde volgorde als in de tenlastelegging.
TOS-project
De eerste factuur op de tenlastelegging is van Naam bedrijf 1, gedateerd 11 augustus 2014 en met nummer 20.140.021. De factuur heeft als omschrijving ‘bezoek terminal buitenland voor TOS project week 30, 31 en 32’ en betreft een bedrag van € 13.019,68. Achter de factuur is een e-mail van Naam reisbureau gevoegd met daarop een kostenoverzicht van de reis voor het gezin van Naam verdachte. Uit deze e-mail blijkt dat hij in de weken genoemd op de factuur op vakantie is geweest met zijn gezin naar Curaçao. In één van de e-mails aan het reisbureau Naam reisbureau verzoekt Naam verdachte de omschrijving en het bedrag van de factuur aan te passen. Het bedrag wordt vervolgens door Naam verdachte aanzienlijk verhoogd wanneer hij deze kosten factureert aan RST. Dit alles maakt dat de factuur vals is. Uit een WhatsApp-gesprek op 9 en 10 augustus 2014 tussen Naam medeverdachte 1 en Naam verdachte blijkt nogmaals de valsheid van deze factuur. Naam verdachte schrijft: “ Naam medeverdachte 1 ik krijg een factuur voor mijn vak maar die wordt opgesteld onder het TOS-project”; Naam verdachte vraagt aan Naam medeverdachte 1 de factuur te tekenen en deze verklaart zich hiertoe bereid, waarop Naam verdachte als verdeling appt: “13k dan geef ik jou 5k. Kan je wat leuks halen voor je vrouwtje”. Met de woorden “haha deal” accepteert Naam medeverdachte 1 het aanbod.
Verder geldt voor Naam verdachte dat hij ter zitting heeft bekend dat hij na een bezoek aan Suriname met zijn gezin op Curacao op vakantie is geweest.
De tweede tenlastegelegde factuur, genummerd 201.501.124 en met als datum 22 oktober 2015, heeft als omschrijving ‘Tos team business trip terminal bezoek Singapore ivm demo tos systeem en verblijf Marina Sand in Dec 2015’. Als bedrag staat vermeld € 20.998,34. Meerdere getuigen hebben verklaard dat Naam verdachte met zijn gezin op vakantie naar Singapore is geweest en dat Naam verdachte voor het TOS-project niets in Singapore te zoeken heeft. Voor Naam verdachte geldt bovendien dat hij ter zitting heeft bekend dat de omschrijving van deze factuur niet klopt. Hij is in die periode met zijn gezin op vakantie geweest in Singapore en heeft dat met een andere omschrijving gefactureerd aan RST.
Techniek
De derde factuur op de tenlastelegging is een factuur van Naam bedrijf 1 met nummer 20.140.068, gedateerd 17 november 2014 en met als factuurbedrag € 36.096,72. Het bedrag wordt gefactureerd onder de noemer ‘doorbelasting lassen div kranen’. Als vierde op de tenlastelegging staat een factuur van Naam bedrijf 2 met nummer 201.501.010, gedateerd 26 januari 2015. De omschrijving luidt ‘analyse plus noodlas krn 302’ en het betreft een bedrag van € 9.064,55.
Op de telefoon van Naam medeverdachte 1 zijn WhatsApp-gesprekken tussen hem en Naam verdachte aangetroffen die over deze facturen gaan. Zo wordt er op 26 januari 2015 een foto gestuurd van een handgeschreven briefje met diverse omschrijvingen zoals ‘analyse kr. 302 +las’ met een getal van 7.500. Naam medeverdachte 1 geeft in het gesprek aan dat deze omschrijving gelezen moet worden als ‘Boot opdr kraan 302 analyse en noodlas’. Deze omschrijving komt overeen met de beschrijving die op de factuur met nummer 201.401.010 is vermeld. Voor Naam verdachte geldt dat hij bovendien ter zitting heeft bekend dat de omschrijvingen van de techniek-facturen niet kloppen. De valsheid van de factuur blijkt verder ook uit de verklaring van Naam getuige 1. Hij heeft verklaard dat RST altijd vaste partijen heeft voor de op de factuur genoemde werkzaamheden. Kraan 302 is dan ook rond 26 januari 2015 daadwerkelijk gerepareerd door een bedrijf genaamd Naam bedrijf 5 en Naam getuige 1 heeft daarvan een factuur overgelegd aan de FIOD.
ADO
De factuur met nummer 201.501.007 van Naam bedrijf 2, gedateerd 26 januari 2015, is als vijfde factuur opgenomen in de tenlastelegging. De factuur heeft als referentie ‘hospitality’ en bedraagt € 9.068,10 (inclusief BTW). In een WhatsApp-gesprek tussen Naam verdachte en Naam medeverdachte 1 wordt de totstandkoming van deze factuur besproken. Naam verdachte stuurt op 26 januari 2015 een foto van een rekenschermpje met het getal 3.494,3 en vraagt: “Dit zijn de kosten voor hospitality”, “Wat moet ik er dan van maken?”. Naam medeverdachte 1 vindt het vervolgens “ok” dat Naam verdachte er 3.000 bovenop gooit. Naam medeverdachte 1 geeft daarnaast, aan de hand van een foto met nadere toelichting, een omschrijving “hosp box” en een bedrag van € 4.000 door aan Naam verdachte. De bedragen € 3.494,30 en € 4.000 – exclusief BTW – bij elkaar opgeteld maken samen het factuurbedrag van € 7.494 exclusief BTW. Hieruit blijkt de valsheid van de factuur.
De zesde factuur is ook van Naam bedrijf 2 en heeft nummer 201.501.116. De factuur bedraagt € 19.965 en is gedateerd 12 oktober 2015. Deze factuur heeft als omschrijving ‘Verhuur skybox ivm vergaderingen incl eten & drinken juli/aug/sept’. Uit verklaringen van verschillende getuigen blijkt de valsheid van deze factuur. Er hebben volgens getuigen nooit vergaderingen plaatsgevonden in de ADO-box. Daarnaast geldt voor Naam medeverdachte 2 dat hij ter zitting heeft verklaard dat er bij zijn weten nooit vergaderingen hebben plaatsgevonden in de ADO-box, hij is er in ieder geval nooit bij geweest.
Hospitality
De zevende factuur met nummer 20.140.063, gedateerd 12 november 2014, ziet op de familiedag bij RST. De factuur heeft als omschrijving ‘Familiedag RST 2015’ en bedraagt € 96.800. Uit verschillende verklaringen van getuigen blijkt dat er geen familiedag is geweest in dat jaar. De valsheid van de factuur blijkt daarnaast uit een WhatsApp-gesprek van 13 november 2014, waarin Naam verdachte en Naam medeverdachte 1 het bedrag dat is meegenomen “in die grote nota” bespreken. “De nota was 80K minus 3x10 is 50k”, zodat eenieder “hetzelfde” krijgt. Dat deze factuur tot doel had de reeds gemaakte kosten te dekken, blijkt niet uit getuigenverklaringen. Er is in dit kader slechts gebleken van facturen van € 5.309 aan ' Naam bedrijf 6 ' en € 5.218 van Naam bedrijf 7. De getuigen verklaren dat als er een familiedag zou zijn, deze niet door Naam verdachte zou zijn georganiseerd.
Hieruit blijkt dat de factuur vals is. Dit wordt, mede gelet op genoemd WhatsApp-gesprek, niet anders indien de gedachte was (zoals op de zitting geopperd door Naam verdachte) dat het ‘vooruit’ gefactureerde bedrag bij het niet doorgaan van de familiedag zou worden gereserveerd voor het volgende jaar, nog daargelaten vragen omtrent de toelaatbaarheid van zodanige werkwijze.
Fiscaal advies
De achtste en negende factuur op de tenlastelegging zien op de facturen met nummer 20.140.048 van Naam bedrijf 1, gedateerd 27 oktober 2014, en 201.501.064 van Naam bedrijf 2, gedateerd 30 juni 2015. Uit het onderzoek blijkt dat Naam verdachte geen fiscale adviezen gaf en geen derden inhuurde voor fiscale adviezen aan RST. Voor Naam verdachte geldt dat hij ter zitting heeft bekend dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt.
Naam winkel
Op de tenlastelegging staan onder de nummers 10 en 11 twee facturen voor leveringen door de kledingwinkel Naam winkel. Ook voor deze facturen met nummer 20.140.049 van Naam bedrijf 1 – gedateerd 29 oktober 2014 – en nummer 201.501.066 van Naam bedrijf 2 – gedateerd 30 juni 2015 – geldt dat deze vals zijn. Naam winkel factureerde rechtstreeks aan RST en factureerde haar diensten niet via Naam bedrijf 1 of Naam bedrijf 2. Voor Naam verdachte geldt dat hij ter zitting heeft bekend dat deze facturen vals zijn.
Sponsoring
De twaalfde factuur is van Naam bedrijf 1 en heeft als nummer 20.140.047. De factuur heeft als datum 27 oktober 2014 en bedraagt € 25.803,25. Als omschrijving staat vermeld ’55 x kleding (jas, shirt, en broek) wielerploeg (Braun)’.
De dertiende factuur is van Naam bedrijf 2 en heeft als nummer 201.501.034. Deze factuur bedraagt € 18.107,65 en heeft als datum 8 april 2015. Als omschrijving staat vermeld ‘aanschaf 28 set kleding plus materiaal voor wielerploeg amstelgold op 18-4-2015’.
Diverse getuigen hebben verklaard dat sponsoractiviteiten altijd direct aan RST werden gefactureerd, zonder tussenkomst van Naam bedrijf 1 of Naam bedrijf 2. Uit het voorgaande blijkt dat de genoemde facturen vals zijn.
Voor Naam verdachte geldt dat hij ter zitting heeft verklaard dat hij de sponsoring deed van voetbalteams, maar niet van fietsen/wielerploegen. In de administratie van Naam verdachte zijn bovendien geen uitgaven of kosten aangetroffen die samenhangen met sponsoractiviteiten in opdracht van RST, zodat hier verder door de rechtbank aan voorbij wordt gegaan.
Conclusie
Alle facturen die in de tenlastelegging onder feit 1 zijn genoemd, zijn vals. Feit 1 is wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 primair: oplichting
De rechtbank dient in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of de valse facturen van Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2 in het betalingssysteem van RST zijn gebracht waardoor RST werd bewogen tot afgifte van meerdere geldbedragen. Hiertegen is verweer gevoerd. Het aspect ‘medeplegen’ en het (overige, algemene) verweer worden afzonderlijk besproken en beoordeeld, na de bespreking van feit 3.
De FIOD heeft op basis van de verklaring van onder andere Naam getuige 2 beschreven hoe de werkwijze was bij RST met betrekking tot de facturering en betaalbaarstelling. Naam getuige 2 heeft onder andere verklaard dat de facturen over de periode tot 2015 binnen kwamen via de secretaresse bij de boekhouding. Daar werden de facturen vervolgens ingeboekt. De facturen van Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2 kwamen volgens Naam getuige 2 echter niet per post binnen, maar via Naam medeverdachte 1. Hij kreeg de facturen van Naam verdachte. Vanaf 2015 werden de facturen eerst op de desbetreffende afdelingen geaccordeerd door Naam 1, Naam medeverdachte 1, Naam medeverdachte 2 en/of Naam 2. Vervolgens werden ze door Naam getuige 2 in de administratie verwerkt. Toen Naam getuige 2 navraag deed bij Naam medeverdachte 1 over de verschillende werkzaamheden waarvoor gefactureerd werd door Naam verdachte namens Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2, verklaarde Naam medeverdachte 1 dat Naam verdachte verschillende bedrijven had die werkzaam waren bij RST. Naam medeverdachte 1 was degene die de facturen vervolgens controleerde en accordeerde. Naam bedrijf 4 heeft vastgesteld dat van de 2015-facturen van Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2 100% van de facturen van Naam bedrijf 1 en 78% van de facturen van Naam bedrijf 2 werden gecontroleerd en goedgekeurd door Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte 1. Voor Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 geldt dat zij ter zitting hebben bevestigd dat zij bijna alle facturen tekenden. De valse facturen van Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2 – waaronder de facturen onder feit 1 genoemd – zijn ook daadwerkelijk uitbetaald door RST op rekeningen waarover Naam verdachte feitelijk de beschikking had, zoals de rekeningen op Naam van zijn zus, zijn nichtje en op Naam van Naam bedrijf 2.
Uit het voorgaande blijkt dat er sprake is van oplichting van RST, omdat aan RST, in strijd met de waarheid, is voorgespiegeld dat er prestaties voor RST zijn verricht waarvoor betaald zou moeten worden. Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte 1 maakten deel uit van het reguliere controle- en goedkeuringssysteem en hebben ook daadwerkelijk in het overgrote merendeel van de gevallen de facturen goedgekeurd. Daardoor is op een listige manier gebruik gemaakt van de controle- en uitbetalingsprocedures binnen RST en is er aldus voor gezorgd dat de facturen werden uitbetaald. Door de valse facturen op deze manier in het betaalsysteem van RST te brengen, is RST bewogen tot afgifte van de geldbedragen.
Door de verdediging is aangevoerd dat in ieder geval van een aantal van de facturen niet bewezen kan worden dat zij onderdeel waren van oplichting en/of verduistering.
Ten eerste zou het bewijs van de onjuistheid van de urenfacturen volgens de verdediging niet geleverd zijn. De rechtbank overweegt dat een gedeelte van de uren die door Naam verdachte zijn gemaakt wel rechtmatig gefactureerd zijn. De rechtbank stelt echter vast dat deze facturen blijkens het in de tenlastelegging genoemde bedrag onder ‘TOS’ en gelet op AMB-030 (p. 300 en 301 e.v.), niet zijn meegenomen bij de verdenking van oplichting. Zij zitten ook niet bij de facturen die zijn opgenomen in de tenlastelegging onder feit 1. Van de wel in de tenlastelegging begrepen facturen is in het onderzoek genoegzaam komen vast te staan dat deze vals zijn.
Ten tweede stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen bewijs is geleverd van de oplichting en/of verduistering ten aanzien van de ADO-facturen. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Voor Naam verdachte geldt dat hij ter zitting heeft bekend dat hij valse omschrijvingen heeft gebruikt op facturen om zijn geld te krijgen, waaronder de verwijzingen naar de ADO-skybox. Hij heeft voor verschillende werknemers van RST dure luxe goederen aangeschaft, zoals horloges en wijnen, en bracht dit bij RST in rekening door het sturen van facturen met valse omschrijvingen.
Van de twee ADO-facturen die onder feit 1 zijn ten laste gelegd heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat deze vals zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de wijze van goedkeuring en betaalbaarstelling, is in elk geval in zoverre sprake van oplichting.
In het dossier bevinden zich nog meer ADO-facturen. Naam verdachte heeft (kort voor de zitting) een Excelbestand aangeleverd ter onderbouwing van zijn op de zitting naar voren gebrachte stelling dat deze facturen niet (allemaal) vals zijn. In het Excelbestand wordt bij een deel van de bedragen verwezen naar facturen en bij een deel van de facturen niet. Het substantiële deel waarbij niet wordt verwezen naar facturen zouden “zwarte” betalingen zijn, hetgeen zou betekenen dat Naam verdachte contante betalingen heeft gedaan aan zangers, dj’s en andere entertainers om feestjes in de skybox bij ADO te organiseren. Dit Excelbestand vindt de rechtbank echter onvoldoende om een bedrag van € 840.460 – het totaalbedrag dat voor de ADO-box in rekening is gebracht aan RST – te rechtvaardigen en/of te onderbouwen. De aannemelijkheid van in elk geval van een substantieel deel van de kosten is niet en/of niet voldoende onderbouwd. Ook in zoverre is sprake van oplichting.
Feit 3: (gewoonte)witwassen
Als derde feit is (gewoonte)witwassen ten laste gelegd. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van gewoontewitwassen van een bedrag van ongeveer € 2.625.000. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het enkele verkrijgen en/of voorhanden hebben van gelden of goederen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn, in beginsel niet strafbaar als witwassen, indien het gaat om gedragingen die zich hebben voorgedaan voor de wetswijziging van 1 januari 2017. Voor strafbaarheid is in dergelijke gevallen vereist dat er sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (zie o.a. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440).
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van witwassen gaat de rechtbank uit van de bedragen die zijn vermeld in een digitaal overzicht/bestand genaamd ‘ing uitdraai 1 jan 2013 tm 29 jan 2016’. Dit bestand betreft een draaitabel met geldstromen van alle betalingen en ontvangsten in de periode januari 2013 tot en met eind januari 2016 op de bankrekeningen van Naam bedrijf 2, Naam 3 en Naam 4. Naam verdachte had de feitelijke beschikking over deze rekeningen. Dit wordt nog eens onderschreven door het feit dat de bankpassen van deze rekeningen zijn aangetroffen tijdens een doorzoeking in woning van Naam verdachte.
Via de bank is er door Naam bedrijf 1 / Naam bedrijf 2 in totaal € 5.065.173,27 ontvangen van RST. Een deel van dit bedrag is verkregen door middel van oplichting met valse facturen. Uit het digitaal overzicht/bestand genaamd ‘ing uitdraai 1 jan 2013 tm 29 jan 2016’ blijkt dat Naam verdachte een deel van deze ontvangsten heeft overgeboekt naar Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2. Hij heeft onder de omschrijving van ‘lening’ in totaal € 506.391 overgemaakt naar Naam medeverdachte 1 en in totaal € 128.200 (in meerdere stortingen) naar Naam medeverdachte 2. Voor het overige geven de bankrekeningen een beeld weer dat Naam verdachte in luxe heeft geleefd. Zo heeft hij blijkens het overzicht onder andere voor een bedrag van € 284.650 aan contante opnamen gedaan. Daarnaast heeft hij onder andere voor luxe merkartikelen van Louis Vuitton, Prada en Bang & Olufsen creditcarduitgaven gedaan van € 200.336. Ook heeft Naam verdachte voor een bedrag van afgerond € 895.000 besteed aan horloges bij Naam juwelier.
In de zaken van Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 zijn andere bedragen ten laste gelegd voor witwassen, namelijk de bedragen die bij Naam verdachte onder de omschrijving ‘lening’ staan vermeld.
Voor Naam medeverdachte 1 geldt dat hij ter zitting heeft verklaard dat hij het bedrag als lening heeft ontvangen van Naam verdachte. Er zijn in het strafrechtelijk onderzoek echter geen bescheiden naar voren gekomen waaruit opgemaakt kan worden dat Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 leningen met Naam verdachte zijn aangegaan, zoals bijvoorbeeld een geldleningsovereenkomst of e-mails waarin de afspraken hierover worden bevestigd. Naam medeverdachte 1 heeft ter zitting aangevoerd dat er sprake was van een mondelinge overeenkomst. Gezien de hoogte van het bedrag acht de rechtbank dit onaannemelijk. Dat er geen sprake was een lening blijkt bovendien uit het WhatsApp-gesprek tussen Naam medeverdachte 1 en Naam verdachte op 30 oktober 2014. Daarin stuurt Naam medeverdachte 1 onder andere “Hoe dan oplossen? Lening kan niet zei hij” en “Nee, die 100k die jij naar mij gestort hebt, die moet via schenking”. Hierop antwoordt Naam verdachte met “Dus als het ter sprake komt voor de belasting dan gewn een lening. Kunnen ze niks over zeggen”.
Voor Naam medeverdachte 2 geldt dat hij ter zitting heeft bekend dat hij het bedrag van € 128.200 gekregen heeft.
Gezien dit alles acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de bedragen aan Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte 1 zijn verstrekt in het kader van een lening.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 geldbedragen – die afkomstig waren uit de oplichting middels de valse facturen – voorhanden hebben gehad en/of van geldbedragen gebruik hebben gemaakt, terwijl zij wisten dat deze geldbedragen afkomstig waren van de opbrengsten van de uitbetaalde valse facturen. Daarbij is er sprake van actieve verhullingshandelingen. De verhulling zit in het overboeken van gelden naar Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 en het – met name door Naam verdachte – opnemen van cash geld en het doen van uitgaven aan luxe goederen die het geld uit het zicht brengen. Het geld is bij Naam verdachte binnengekomen door het indienen en laten uitbetalen van valse facturen op de rekeningen van Naam verdachte. Er is dus sprake van een situatie die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben van uit misdrijf verkregen gelden. Gelet op de lange periode die bewezen kan worden verklaard en de wijze waarop Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 te werk zijn gegaan, waarbij het gaat om een zeer groot aantal facturen, maakt dat sprake is van gewoontewitwassen.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen ten aanzien van de drie ten laste gelegde feiten. Voorop gesteld wordt dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit de gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de handeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond het volgende.
Uit de hiervoor beschreven gang van zaken rondom de totstandkoming en indiening van de valse facturen, de goedkeuring ten behoeve van uitbetaling hiervan en het witwassen van het geld, blijkt dat Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 hierin alle drie een substantieel aandeel hebben gehad, zij het dat dit aandeel per persoon verschilt. Naam verdachte speelde hierin de hoofdrol, gelet op zijn voortdurende actieve betrokkenheid via Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2 bij de opstelling en indiening van valse facturen en uitbetaling daarvan op rekeningen waarover hij kon beschikken en heeft beschikt. Eerder is al aangegeven dat uit de WhatsApp-gesprekken tussen Naam medeverdachte 1 en Naam verdachte de betrokkenheid van Naam medeverdachte 1 blijkt bij de valse facturen. Uit die gesprekken volgt namelijk dat er overleg is geweest over de omschrijving van de facturen, de hoogte daarvan en de verdeling.
Van de 2015-facturen is 100% van de facturen van Naam bedrijf 1 en 78% van de facturen van Naam bedrijf 2 gecontroleerd en goedgekeurd door Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte 1. Voor Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte 1 geldt dat zij ter zitting hebben bekend dat zij vrijwel alle facturen tekenden. Dat Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 binnen RST grote hoeveelheden facturen moesten (controleren en) goedkeuren, maakt niet aannemelijk dat zij de onderhavige valse facturen te goeder trouw hebben goedgekeurd. Nog los van het formele aspect dat niet kan worden aangenomen dat hun taak op dit punt bestond uit het blind goedkeuren van alle voorgelegde facturen, maakt juist hun wetenschap van de valsheid van facturen dat zij zich hierop niet kunnen beroepen. Uit de WhatsApp-gesprekken tussen Naam verdachte en Naam medeverdachte 2 blijkt verder over de betrokkenheid van Naam medeverdachte 2 dat hij, om het accorderen van de valse facturen en de uitbetaling daarvan te versnellen, zijn inloggegevens heeft afgegeven aan Naam medeverdachte 1, op aangeven van Naam verdachte.
Naam medeverdachte 2 heeft volgens Naam getuige 3 tijdens een bijeenkomst op 19 maart 2016 direct toegegeven dat hijzelf, Naam medeverdachte 1 en Naam verdachte valse facturen hebben opgemaakt, dat hij zwaar gokverslaafd is en alles vergokt heeft. Naam medeverdachte 2 heeft ter zitting ook bekend dat hij veel facturen heeft goedgekeurd, maar geen onderzoek heeft gedaan naar de juistheid daarvan.
Gelet op de gedragingen van Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 acht de rechtbank het opzet op zowel hun eigen bijdrage als het misdrijf dat zij daarmee hebben ondersteund bewezen. De bijdragen van elk van de verdachten aan de tenlastegelegde misdrijven is substantieel geweest. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van medeplegen.
Bespreken van de overige verweren
Overige verweren van de verdediging
De verdediging stelt zich in algemene zin op het standpunt dat er van oplichting van RST nooit sprake is geweest, omdat RST een bijzonder beloningssysteem had waaraan de verdachten instrumenteel waren. Hierdoor vervalt de wederrechtelijkheid. Omdat RST veel van haar personeel verwachtte, was RST ook heel royaal voor haar personeel. Extravagante feestjes, lekkere wijnen en bonussen waren een integraal onderdeel van de havencultuur en zeker ook van RST. De problemen zijn volgens de verdediging terug te voeren op de manier waarop RST haar personeelskosten wenste te verwerken in haar boekhouding. De ruimte om onbelast presentjes aan het personeel te geven is namelijk beperkt door de fiscale wetgeving. Daardoor ontstond er druk bij RST om personeelskosten zoveel mogelijk als bedrijfskosten te administreren. Dit gebeurde deels door extra’s voor het personeel direct bij RST als zakelijke kosten te verantwoorden. Naam 2 – destijds statutair directeur van RST – speelde daarin de hoofdrol volgens de verdediging. Maar de meeste extra’s voor het personeel werden op een andere manier in de boeken geschreven, namelijk via externe bedrijven die de kosten onder een valse noemer bij RST in rekening brachten. Naam verdachte behoorde ook tot één van deze in de loop van de tijd betrokken externe bedrijven. Een deel van zijn facturen waren zakelijk en deels was hij instrumenteel aan het beloningssysteem van RST. Niet alleen Naam 2, maar ook de aandeelhouder Naam bedrijf 3 wist van de valse facturen. Naam bedrijf 3 heeft dezelfde bedrijfscultuur als RST.
Kortom, in de specifieke omstandigheden van dit geval is van wederrechtelijke bevoordeling nooit sprake geweest. Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte 1 genoten loon in natura op een manier en in een omvang die bij RST volstrekt normaal was. Naam verdachte was hieraan instrumenteel. Hij deed wat hem werd opgedragen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient zich toe te spitsen op de tenlastelegging in de zaken van Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2. Het gestelde handelen van Naam 2 en de gestelde bedrijfscultuur van RST disculpeert Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 niet. Voor zover er een bedrijfscultuur is geweest zoals door de verdediging geschetst, zijn Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 hiermee aan de haal gegaan en hebben zij zichzelf verrijkt ten koste van RST. Dit heeft geleid tot een eigen opzet en een eigen structuur die eigenlijk niets meer te maken heeft met de gestelde bedrijfscultuur binnen RST.
Voor Naam verdachte geldt bovendien dat hij nieuw was bij het bedrijf. Hij kende de cultuur binnen het bedrijf nog niet op het moment dat hij, zo stelt hij, een opdracht kon aanvaarden waar als afspraak tegenover stond dat van de gefactureerde bedragen maandelijks een deel cash zou worden uitbetaald aan Naam 2 en anderen. Reeds op dat moment had Naam verdachte zich kunnen terugtrekken en hij had dat ook behoren te doen. Er is niets gebleken van enige dwang of noodzaak voor Naam verdachte om deze evident ontoelaatbare afspraak te maken. Het enige wat Naam verdachte in dit kader heeft opgemerkt, op zitting, is: ‘als ik mijn geld maar krijg’.
Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 hadden, mede gelet op de frequentie van de hier gebleken valse facturering en daarmee gemoeide bedragen, kunnen en moeten inzien dat hun handelwijze volstrekt ontoelaatbaar was en dat mogelijk anderen binnen RST en in ieder geval haar aandeelhouder er niet mee zou instemmen dat aan RST kosten in rekening zouden worden gebracht waar geen prestatie tegenover stond of een prestatie die in het geheel niets met de bedrijfsvoering van RST te maken had. Dat Naam 2 als statutair directeur hier volgens de verdediging toestemming voor gaf en zelfs aan meedeed, doet daar niets aan af. Naam 2 is immers niet gelijk aan de juridische entiteit RST en/of Naam bedrijf 3. Bovendien is aannemelijk dat een deel van het handelen van Naam verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 2 in het geheel niet zichtbaar kan zijn geweest voor Naam 2, RST dan wel Naam bedrijf 3, gelet op de hiervoor besproken listige wijze van (vals) factureren aan RST.
Het verweer dat geen sprake is van wederrechtelijkheid, wordt op deze gronden verworpen.
Conclusie
De drie ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en het opzettelijk afleveren en voorhanden hebben daarvan, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
Feit 2: medeplegen van oplichting;
Feit 3: medeplegen van gewoontewitwassen.
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 33 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.