Veroordeling voor niet meewerken aan belastingcontroles en het niet verstrekken van administratie. Geen niet-ontvankelijkheid OM na toezegging belastinginspecteur.
/Rechtbank Amsterdam 5 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:399
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij opzettelijk niet heeft meegewerkt aan controle door de Belastingdienst en niet de benodigde bedrijfsadministratie heeft verstrekt, waardoor het boekenonderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden en te weinig belasting is geheven.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, omdat verdachte niet voor de tenlastegelegde feiten vervolgd had mogen worden. Er mocht namelijk op de toezegging van de belastinginspecteur worden vertrouwd dat het boekenonderzoek zou worden afgerond zodra de coronamaatregelen zouden zijn opgeheven. Medeverdachte heeft in dat verband aangegeven zijn medewerking te willen verlenen aan de afronding van het onderzoek. Medeverdachte mocht er daarom op vertrouwen dat hij in de toekomst nog benaderd zou worden door de belastinginspecteur. Op 7 december 2020 kreeg hij echter een sms-bericht waarin de belastinginspecteur aangaf dat de eerdere toezegging was komen te vervallen, omdat hij was teruggefloten door zijn leidinggevende. Dit heeft veel verontwaardiging bij verdachte en Medeverdachte veroorzaakt, omdat zij aan de eerdere uitlating van de belastinginspecteur het vertrouwen ontleenden dat niet tot strafvervolging zou worden overgegaan en het boekenonderzoek nog op een later moment zou worden afgerond.
De officier van justitie vindt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Er is geen enkele toezegging gedaan dat de strafvervolging zou worden beëindigd. Bovendien kan alleen het Openbaar Ministerie een beslissing nemen om niet te vervolgen.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De belastinginspecteur heeft Medeverdachte in december 2020 een sms-bericht gestuurd met de tekst: “Ik heb van mijn superieuren opdracht gekregen om beide controles af te ronden en naheffingsaanslagen omzetbelasting op te leggen (…). Hiermee vervalt mijn toezegging van 15 april om de controles voort te zetten bij versoepeling of einde van de beperkende maatregelen vanwege de Corona-pandemie (…).” Uit deze tekst blijkt niet dat er een toezegging is geweest om af te zien van vervolging in deze strafzaak. Het bericht heeft betrekking op het boekenonderzoek in 2020 dat heeft geleid tot definitieve controlerapporten inzake Medeverdachte en verdachte. Aan dit bericht van de belastinginspecteur kan dan ook geen vertrouwen worden ontleend dat door het Openbaar Ministerie van strafvervolging zou worden afgezien. Het verweer wordt daarom verworpen. Het Openbaar Ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De beschuldiging kan worden bewezen. Er heeft in het geheel geen boekenonderzoek bij verdachte kunnen plaatsvinden. De Belastingdienst heeft meerdere acties ondernomen en meerdere inspanningen geleverd, maar er is geen afspraak tot stand gekomen en ook is er geen administratie overgelegd.
Uit het onderzoek is gebleken dat Medeverdachte steeds een afspraak maakt met de Belastingdienst, deze vervolgens afzegt, niet terugbelt, afwacht of besluit helemaal niets te doen, waarna het weer van voor af aan begint. Het eindresultaat is daarom dat er bij verdachte geen administratie ter beschikking is gesteld en daardoor geen controle heeft kunnen plaatsvinden.
Verdachte is administratieplichtig en gehouden een juiste administratie te voeren op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het niet verlenen van medewerking aan het boekenonderzoek door de Belastingdienst geeft dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte heeft gehandeld met Medeverdachte en daarom is sprake van medeplegen. Uit de controlerapporten is gebleken dat aan het strekkingsvereiste is voldaan mede omdat er te weinig belasting is geheven.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van alle beschuldigingen. Medeverdachte erkent dat hij heeft verzuimd om de voor de boekencontroles gevraagde gegevens aan te leveren, terwijl daar steeds door de Belastingdienst om gevraagd werd. Ook realiseert hij zich dat hij met zijn manier van handelen, het afzeggen van afspraken, de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de controles. Medeverdachte heeft alleen niet met opzet of vanuit onwil gehandeld en daarom kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Zo is in 2017 een grote opdrachtgever van Medeverdachte failliet verklaard, waardoor hij zijn onderaannemers uit eigen middelen heeft moeten betalen. Hij heeft daardoor zijn administratieve werkzaamheden moeten inruilen en is voor veertig uur per week de bouw in gegaan om zo de onderaannemers met enige regelmaat te kunnen voorzien van een terugbetaling. Daarnaast was sprake van een terugval in omzet in 2017. Ook was het lastig voor Medeverdachte om de administratie te raadplegen doordat de ondernemingen over waren gegaan op een nieuw computersysteem. Op persoonlijk vlak speelde veel gelet op bedreigingen vanuit onderaannemers wat veel stress heeft opgeleverd. Ook is Medeverdachte in 2017 voor de tweede keer vader geworden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt beide feiten bewezen en overweegt het volgende.
Ondernomen acties bij verdachte
De Belastingdienst heeft ten aanzien van het boekenonderzoek bij verdachte, dat is aangekondigd op 26 april 2017, een chronologisch overzicht opgemaakt van de vanuit de Belastingdienst ondernomen acties en geleverde inspanningen. Op 4 mei 2017 belt verdachte de belastinginspecteur en maakt een afspraak voor 15 mei 2017. Op 8 mei 2017 stuurt de belastinginspecteur een bevestiging van die afspraak per brief. Op 15 mei 2017 stuurt verdachte een sms naar de belastinginspecteur met het bericht dat de afspraak niet door kan gaan en dat een eerder bericht niet is aangekomen. Op 18 mei 2017 stuurt de belastinginspecteur verdachte een sms en op 19 mei 2017 een brief met het verzoek om telefonisch contact op te nemen. Dan wordt 31 mei 2017 ingepland als datum voor het boekenonderzoek en wordt dit schriftelijk bevestigd aan verdachte. Op 30 mei 2017 zegt verdachte de afspraak af vanwege een doktersafspraak en stelt hij 12 juni 2017 voor als nieuwe datum. Een dag later stuurt de belastinginspecteur een bevestiging voor de afspraak op 12 juni 2017 en herinnert verdachte ook aan zijn informatieverplichtingen. Op de dag van de afspraak stuurt de belastinginspecteur nog een herinnering naar verdachte. Verdachte reageert dat hij niet kan komen. Hierna heeft de belastinginspecteur niets meer van verdachte gehoord.
Deze gang van zaken heeft ervoor gezorgd dat de belastinginspecteur in zijn controlerapport de conclusie heeft opgenomen dat correcties zijn aangebracht en een naheffingsaanslag is opgelegd. In de rapportage is opgenomen dat de belastingplichtige het onderzoek heeft getraineerd en niet de gevraagde administratie ter inzage heeft verstrekt.
Niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de bedrijfsadministratie
Verdachte heeft, gelet op het voorgaande, niet voldaan aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 68 lid 1 onder b en f en 69 Awr en dit heeft ertoe geleid dat er te weinig belasting is geheven. De rechtbank komt tot dit oordeel, omdat de Belastingdienst op basis van het controlerapport is overgegaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag. De Belastingdienst heeft geprobeerd om op basis van de wel aanwezige stukken te reconstrueren wat de omzet en de verschuldigde omzetbelasting zou zijn geweest. Uit die berekeningen is in ieder geval te concluderen dat er te weinig omzetbelasting is afgedragen. Daarmee is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van Medeverdachte is geweest bij het niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de administratie. De eis tot het voeren van een administratie overeenkomstig de bij de belastingwet gestelde eisen, richt zich tot diegene die daartoe op grond van de belastingwet verplicht is. In dit geval geldt verdachte als belastingplichtige en Medeverdachte heeft daaraan feitelijke leiding gegeven omdat hij enig aandeelhouder en bestuurder is van verdachte.
Opzet verdachte
De rechtbank vindt dat verdachte opzet heeft gehad op het niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de administratie omdat het opzet van Medeverdachte aan verdachte wordt toegerekend.
De rechtbank vindt dat Medeverdachte opzet heeft gehad op het niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de bedrijfsadministratie door verdachte.
Medeverdachte heeft niet meegewerkt aan de controle en geen administratie verstrekt aan de Belastingdienst. Hij erkent dit ook. Dat Medeverdachte zich ten tijde van die gedragingen in een vervelende situatie bevond, doet er niet aan af dat hij absoluut niet adequaat heeft gehandeld. Hij is door de Belastingdienst meerdere keren op zijn verplichtingen als ondernemer en als belastingplichtige gewezen. De Belastingdienst heeft hem daarbij meerdere gelegenheden geboden om aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit blijkt ook uit het chronologisch overzicht zoals hiervoor besproken. De rechtbank betrekt daarbij ook dat Medeverdachte een economische opleiding heeft gevolgd en een administratiekantoor runt (Medeverdachte). Medeverdachte mag daarom als tot op zekere hoogte ter zake deskundig worden geacht. Medeverdachte wist waar verdachte toe verplicht was en heeft daarmee dus opzettelijk gehandeld door niet mee te werken en geen administratie te verstrekken. Medeverdachte heeft immers steeds bij het afzeggen van een afspraak of bij het niet komen opdagen, de keuze gemaakt om zich niet met de verplichtingen van het bedrijf bezig te houden, maar met andere omstandigheden.
Het opzet van Medeverdachte kan ook aan verdachte worden toegerekend. Medeverdachte heeft vanuit zijn functie als enig aandeelhouder en bestuurder gehandeld en feitelijke leiding gegeven aan het strafbare handelen van verdachte.
Geen medeplegen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte heeft samengewerkt met medeverdachte. Er is daarom geen sprake van medeplegen.
Bewezenverklaring
eendaadse samenloop van het opzettelijk niet ter beschikking stellen door degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon en
het opzettelijk geen medewerking verlenen als bedoeld in artikel 52, zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen door degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het verlenen van medewerking en deze niet verleent, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
Geldboete van € 4.000.
Lees hier de volledige uitspraak.