Veroordeling voor opslag grote hoeveelheid staalslakken zonder het treffen van doelmatige maatregelen om de bodem te beschermen
/Rechtbank Rotterdam 10 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5149
Verdachte rechtspersoon01 heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6.2 van de Waterwet en artikel 13 van de Wet bodembescherming. De verdachte heeft op haar bedrijfsterrein aan de straatnaam01 te Oude-Tonge een grote hoeveelheid staalslakken gestort voor de bouw van een toekomstige Bioboardfabriek en de aanleg van (asfalt)wegen. verdachte rechtspersoon01 heeft bij diverse gelegenheden niet voorkomen dat uit de staalslakken hemelwater met een sterk verhoogde pH-waarde in de onbeschermde bodem en vandaaruit in het oppervlaktewater spoelde. Zij heeft onvoldoende tegenmaatregelen genomen door te zorgen voor een doeltreffende afdekking van de gestorte staalslakken en/of door het treffen van andere toereikende maatregelen. Dit had tot gevolg dat schadelijke stoffen in de onbeschermde bodem en het oppervlaktewater terecht zijn gekomen, waardoor het bodemleven en de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater verslechterden. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte rechtspersoon01 bij herhaling aanmerkelijk tekortgeschoten in haar zorgplicht om dergelijke verontreiniging te voorkomen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake was van opzet en verwijtbaarheid, omdat verdachte rechtspersoon01 zich altijd goed gekweten heeft van de op haar rustende zorgtaak. verdachte rechtspersoon01 heeft vooraf afspraken gemaakt met het Waterschap. In goed overleg met de DCMR en het Waterschap is een plan van aanpak voor de toepassing van staalslakken opgesteld, zodat verdachte rechtspersoon01 mocht menen dat dit toereikend was. Verder is de toepassing van staalslakken gebruikelijk bij de aanleg van een fabriek en wegen.
Voorts heeft verdachte rechtspersoon01 telkens vrijwillig maatregelen getroffen om afspoeling uit de staalslakken naar de bodem, het grond- en het oppervlaktewater te voorkomen en heeft zij haar terrein daarop intensief gecontroleerd.
Bovendien is er in het dossier geen bewijs voorhanden dat percolaat in de bodem terecht is gekomen. verdachte rechtspersoon01 heeft slechts door extreme weersomstandigheden en vandalisme niet altijd kunnen voorkomen dat de beschermende folie is gescheurd en heeft daardoor niet kunnen voldoen aan de zorgplicht.
Beoordeling
verdachte rechtspersoon01 was bekend met de producteigenschappen van de gestorte staalslakken op haar bedrijfsterrein, de aan die storting verbonden risico’s als uitloging via het regenwater in de bodem, het oppervlaktewater en het voorbehoud in het plan van aanpak. Hierin was namelijk opgenomen dat verdachte rechtspersoon01 zelf verantwoordelijk is voor het voldoen aan de toepassingsvoorwaarden en de op haar rustende zorgplicht in het kader van de Wet bodembescherming. verdachte rechtspersoon01 wist dat de regels strikt dienden te worden nageleefd en haar is op 13 augustus 2019 door de DMCR schriftelijk bericht dat de staalslakken met folie afgedekt dienden te worden gehouden en dat een andere wijze van toepassing van de staalslakken vooraf aan de dienst diende te worden gemeld.
Uit de verschillende visuele controles in de periode juni 2019 tot begin februari 2021 door ambtenaren van het Waterschap en de DMCR is gebleken dat het folie, waarmee de staalslakken afgedekt waren, gescheurd was en dat de bodem en het oppervlaktewater verontreinigd waren, waarbij bij pH-metingen aanzienlijk verhoogde zuurgraden gemeten werden.
Tijdens de controle op 21 november 2019 is gebleken dat het afdekfolie al een week voor de aanvang van de asfalteringswerkzaamheden in opdracht van verdachte rechtspersoon01 was verwijderd. De bestuurder naam01 heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat het niet werkbaar was om het folie elke dag na de werkzaamheden terug te plaatsen.
Op grond van deze constateringen door de verbalisanten komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte rechtspersoon01 niet heeft voldaan aan de op haar rustende voortdurende zorgplicht.
Gelet op die zorgplicht diende verdachte rechtspersoon01 telkens te blijven zorgen dat het afdekfolie voldoende sterk is en diende zij passende maatregelen te nemen om te verzekeren dat dat folie op haar plaats blijft, ook bij slecht weer als in Nederland veelvuldig voorkomt. Uit het dossier kan - anders dan is aangevoerd -ook niet volgen dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van zo uitzonderlijke weersomstandigheden dat de verdachte rechtspersoon er geen rekening mee behoefde te houden.
Bovendien heeft de verdachte opzettelijk in strijd met de voorwaarde uit het plan van aanpak gehandeld door het folie al een week voorafgaand aan de werkzaamheden te verwijderen en niet elke dag na de werkzaamheden terug te plaatsen.
In het economisch strafrecht geldt dat het opzet kleurloos is. Dit betekent dat het opzet slechts behoeft te zijn gericht op de gedraging en dat het opzet niet mede op het overtreden van het verbod behoeft te zijn gericht.
Het handelen van verdachte rechtspersoon01 is te kwalificeren als opzettelijk. Er is komen vast te staan dat verdachte rechtspersoon01 een grote hoeveelheid staalslakken op haar terrein heeft laten storten en dat zij heeft nagelaten doeltreffende maatregelen te treffen om de bodem en het oppervlaktewater te beschermen tegen door uitloging verontreinigd (basisch) hemelwater,
zonder dat daarvoor een vergunning of een vrijstelling is verleend zoals bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet terwijl artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene en de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde onder de parketnummers 83-114486-20, 83-293532-20, 83-298378-20 feit 1 en 2 en 83-230394-21.
Strafbaarheid verdachte rechtspersoon
De raadsman heeft in de zaak onder parketnummer 83-293532-20 ontslag van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld bepleit, waartoe hij heeft aangevoerd dat verdachte rechtspersoon01 niet heeft kunnen voorkomen dat het oppervlaktewater verontreinigd is geraakt.
Beoordeling
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan in een geval als het onderhavige slechts slagen indien verdachte rechtspersoon01 geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het verontreinigd raken van de bodem en het oppervlaktewater.
Uit het hiervoor onder 4.1.2 overwogene is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat verdachte rechtspersoon01 alle van haar te vergen zorg heeft betracht om het verontreinigen van de bodem en het oppervlaktewater te voorkomen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluiten.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.
Bewezenverklaring
onder parketnummer: 83-114486-20:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
onder parketnummer 83-293532-20:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet Bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
onder parketnummer 83-298378-20:
Feit 1: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
Feit 2: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
onder parketnummer 83-230394-21:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
Veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 125.000,- waarvan € 50.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.