Veroordeling voor PGB-fraude door leiding gever stichting die persoonsgebonden budgetten ontving. Verzoek buiten beschouwing laten verklaringen klokkenluiders wordt afgewezen.
/Rechtbank Overijssel 5 november 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4207
Een 56-jarige vrouw uit Paterswolde is voor pgb-fraude veroordeeld tot 12 maanden cel, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast mag zij 5 jaar lang niet in de zorg werken. Haar 62-jarige echtgenoot is vrijgesproken. Hij had een formele rol als bestuurder van de stichting en uit het dossier blijkt niet dat hij betrokken was bij de pgb-fraude.
De vrouw gaf leiding aan een stichting die persoonsgebonden budgetten (pgb) ontving voor zorgverlening. Ze vervalste verantwoordingsformulieren en ontving zo ten onrechte een (te) hoog bedrag aan zorgbudget. In plaats van zorg voor cliënten ging het geld naar materiële zaken, zoals wasmachines, fietsen, abonnementen op een dierentuin en vakanties.
De vrouw moet € 854.598,37 aan illegaal verdiend geld betalen aan de Staat. Omdat de man en vrouw in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zijn zij beiden aansprakelijk voor dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat een grote geldstroom naar stichting 1 gaat, voor welke geldstroom zorg is verantwoord op de daartoe ingevulde verantwoordingsformulieren PGB-AWBZ betreffende de in de tenlastelegging genoemde cliënten. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte als feitelijk leidinggever van stichting 1 opzettelijk in strijd met de waarheid op deze formulieren heeft verantwoord dat geld is betaald voor zorg terwijl in werkelijkheid geen of minder zorg aan die budgethouders is verleend. Daarnaast zijn de administratieve werkzaamheden die door verdachte zijn verricht werkzaamheden die niet worden vergoed uit het PGB. De door verdachte geregelde verblijven op campings en vakanties betreffen geen tijdelijk verblijf in het kader van de PGB-wetgeving.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat stichting 1 inkomsten heeft gegenereerd voor zorg die in werkelijkheid niet is geleverd, zodat de ontvangen PGB-gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf. Met de ontvangen budgetten zijn de in de tenlastelegging genoemde aankopen en betalingen gedaan voor de budgethouders voor een bedrag van € 36.000,-. Op die wijze is crimineel verdiend geld opnieuw de economie ingebracht, waarmee sprake is van witwassen door middel van omzetten. Dit geldt ook voorde rest van de criminele gelden, nu uit het dossier blijkt dat voor bijna € 400.000,- aan aankopen zijn gedaan. De grootste post van dit bedrag wordt gevormd door vakantie/recreatie, gevolgd door de aanschaf van computers. De officier van justitie heeft gesteld dat die aankopen direct uit de PGB-gelden werden betaald. Dat de aangekochte goederen aan de cliënten in bruikleen zouden zijn gegeven, doet volgens de officier van justitie niet af aan het feit dat met het verkrijgen van de goederen of op geld waardeerbare diensten sprake is van begunstiging van de budgethouders.
De officier van justitie heeft vervolgens aangevoerd dat de stelling van de verdediging dat veel zorg is verleend door stagiaires en vrijwilligers niet klopt, nu hieromtrent in de administratie van stichting 1 geen gegevens, zoals zorgroosters, mails, contracten of adreslijsten, zijn aangetroffen. stichting 1 had geen zorg verlenende medewerkers in dienst. Volgens de officier van justitie kan verdachte de verantwoorde zorg ook niet geheel zelf hebben verleend, nu zij zich gedurende 24 uur per week voor de stichting met administratieve werkzaamheden rondom PGB’s en bemiddeling bezig hield, daarnaast PGB-zorg leverde aan haar eigen zoons, coachingsactiviteiten voor de VOF verdachte 2 en verdachte 1 uitvoerde, bewindvoerder was en bovendien ook op eigen naam zorg heeft verleend aan onder meer de familie naam 2, naam 8, naam 9, naam 10, naam 11, naam 12, naam 13, naam 14, naam 15, naam 16, naam 17 en naam 7.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat sprake was van drie klokkenluiders. Het gaat dan ten eerste om mw. klokkenluider 1 en mw. klokkenluider 2. Zij hadden het idee dat er binnen stichting 1 sprake was van fraude. In dat idee vonden zij steun bij klokkenluider 3 van Zorgkantoor Menzis. Het zorgkantoor had een signaal van misstanden bij stichting 1 ontvangen en heeft nadien tijdens de huisbezoeken, net als klokkenluider 2 en klokkenluider 1, de budgethouders die een overeenkomst hadden gesloten met stichting 1 beïnvloed. De verdediging betwist de afgelegde verklaringen van klokkenluider 2 en klokkenluider 1 en stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van klokkenluider 1 niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij vanwege de omvang van haar dienstbetrekking onvoldoende zicht had op de zorg die werd verleend. Voorts stelt de verdediging dat de verklaringen van klokkenluider 2 niet betrouwbaar zijn en dus ook niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde nu op de verantwoordingsformulieren geen uren zorg behoefden te worden ingevuld doch enkel de uitbetaalde bedragen. Bovendien is voor die uitbetaalde bedragen wel degelijk de overeengekomen zorg verleend. Voorts heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen opzet dan wel oogmerk heeft gehad om de verantwoordingsformulieren valselijk op te maken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de voor de aankopen en betalingen gebruikte PGB-gelden rechtmatig zijn verkregen nu deze gelden op basis van een indicatiebesluit op de rekening van stichting 1 werden gestort.
Het oordeel van de rechtbank
Ten tijde in geding was de voorziening Persoonsgebonden Budget (PGB) opgenomen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Per 1 januari 2015 is de AWBZ gewijzigd. De AWBZ-taken zijn ondergebracht bij nieuwe en bestaande wetten, namelijk de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de nieuwe Jeugdwet.
De AWBZ kende in het kader van het PGB zogenoemde functiegerichte aanspraken namelijk;
• Huishoudelijke verzorging;
• Persoonlijke verzorging;
• Verpleging;
• Ondersteunende begeleiding;
• Activerende begeleiding;
• Behandeling en
• (kortdurend) verblijf.
De cliënt, in het kader van het PGB budgethouder genoemd, dient een aanvraag in bij het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ beoordeelt of de cliënt de aangevraagde zorg nodig heeft en in welke omvang. De cliënt ontvangt de indicatiestelling in de vorm van een schriftelijk besluit, waarin het CIZ neerlegt welke zorg, welke klasse en het aantal uren zorg dat nodig is. Aan de hand van de indicatiestelling wordt door het Zorgkantoor vastgesteld wat het bruto PGB is waar de cliënt recht op heeft. Hierop wordt de verschuldigde eigen bijdrage in mindering gebracht. Het zo berekende netto PGB wordt door het Zorgkantoor uitbetaald aan de cliënt. De cliënt/budgethouder sluit vervolgens overeenkomsten af met zorgverleners en betaalt hen vanuit het PGB. Periodiek moet de cliënt verantwoording afleggen over de besteding van het PGB.
Het toegekende PGB kan, in plaats van de soort zorg waarvoor dat budget is toegekend, ook voor andere vormen van zorg worden ingezet. Dit betekent dat iemand die bijvoorbeeld een indicatie voor ondersteunende begeleiding heeft, zijn budget desgewenst ook kan inzetten voor persoonlijke verzorging. Door de budgethouder dient echter steeds de daadwerkelijk genoten zorg te worden verantwoord.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting voorts het volgende vast.
Stichting 1 (hierna: de Stichting), opgericht op 22 oktober 2003, betrof een rechtspersoon met twee bestuurders, te weten verdachte als secretaris en medeverdachte
verdachte 2 als voorzitter. De Stichting is 23 september 2014 in staat van faillissement verklaard. Verdachte had de leiding en regelde alle voorkomende zaken en nam alle beslissingen in de dagelijkse praktijk. verdachte 2 is betrokken geweest bij de organisatorische aspecten van het opzetten van stichting 1 en adviseerde over de financiële en personele aangelegenheden. verdachte 2 had na de start van de Stichting een formele rol. verdachte 2 had geen inspraak in de dagelijkse gang van zaken. De Stichting heeft in de ten laste gelegde periode gehandeld als zorgbemiddelingsbureau dat PGB-gelden beheerde voor haar cliënten/budgethouders. Door de Stichting werd gebruik gemaakt van coaches die onder hun eigen naam zorg verleenden (externe zorgverlening) en daarnaast kocht de Stichting zorg in bij derden die in naam van de Stichting zorg verleenden. Het ging dan om individuele begeleiding, groepsbegeleiding en kortdurend verblijf. Overige door stichting 1 verrichte werkzaamheden betroffen administratieve werkzaamheden rondom PGB beheer, zoals hulp bij de aanvraag van PGB’s, bemiddeling tussen zorgvrager en zorgverlener, het vergezellen van cliënten bij bezoek aan instanties, zoals de rechtbank, een school of stageplek of een ziekenhuis. De Stichting is als beheerder verplicht de zorg achteraf te verantwoorden bij het zorgkantoor van Menzis. Het verantwoorden van de zorg gebeurde door het invullen van zogenoemde verantwoordingsformulieren. Deze verantwoordingsformulieren werden veelal door cliënten voorzien van een handtekening en blanco aan verdachte teruggegeven. Op deze formulieren vulde verdachte of een van haar medewerksters, een geldbedrag voor die cliënt in. Het geldbedrag per cliënt werd bepaald aan de hand van een met de cliënt aangegaan vast contract inhoudende dat voor een bepaald vast geldbedrag de PGB-zorg zou worden verleend.
De bedrijfsadministratie van de Stichting bevat geen urenlijsten, verslagen of andere vormen van registraties van zorg die door stichting 1 zou zijn verleend. Door stichting 1 werd geen administratie dan wel registratie van de daadwerkelijke aan de cliënten van de Stichting geleverde zorg of gewerkte uren bijgehouden. Verder heeft verdachte voor diverse cliënten, veelal op hun verzoek, goederen aangeschaft en vakantieverblijven geregeld.
In de onderzochte bedrijfsadministratie zijn bescheiden aangetroffen met (varianten op) het opschrift "betaalde rekeningen stichting 1 " over de jaren 2011 en 2012. Dit betreffen facturen van aankopen van goederen en diensten, zoals onder meer elektronica, witgoed, fietsaccessoires en -reparaties, autoreparaties, vakanties, veelal voorzien van handgeschreven cliëntnamen. In de bedrijfsadministratie is verder een drietal ordners aangetroffen met (varianten van) het opschrift "Betaald voor cliënten" met vermelding van respectievelijk de jaartallen, 2011, 2012 en 2013.
Met op de bankrekening van stichting 1 ingekomen PGB-gelden zijn door stichting 1 aankopen en ook betalingen gedaan voor budgethouders, waaronder telefoonkosten, een wasautomaat, het waterbedrijf, vakanties Center Parcs, software herstel, wegenbelasting, griffierecht, fietsen en -reparaties, computers, kampeervakanties, abonnementen op een dierentuin, caravanstalling, autoreparaties en een bril.
Door cliënten dan wel vertegenwoordigers van cliënten is verklaard dat aan de in de tenlastelegging genoemde cliënten geen zorg is verleend door stichting 1.
De verklaringen van klokkenluider 1 en klokkenluider 2
en klokkenluider 1 zijn voormalig medewerkster van de Stichting. klokkenluider 1 is gedurende de periode maart 2010 tot september 2012 werkzaam geweest voor de Stichting en daarna tot juni 2013 overgegaan naar stichting 2. Zij werkte gemiddeld anderhalve dag per week. De werkzaamheden van klokkenluider 1 waren administratief van aard en bestonden eerst uit het archiveren van papieren in de PGB-mappen van cliënten en later is zij ook betalingen gaan verrichten via internetbankieren.
heeft in de periode eind november 2011 tot 21 juli 2013 doorgaans voor vier tot acht uren per week werkzaamheden verricht voor de Stichting. De werkzaamheden van klokkenluider 2 bestonden uit het opstellen van protocollen met betrekking tot het PGB-beheer, hetwelk in de praktijk vooral neerkwam op het schrijven van bezwaarschriften tegen eindafrekeningen.
Klokkenluider 1 heeft over haar werkzaamheden verklaard dat de wijze waarop zij betalingen verrichte via internetbankieren was dat verdachte op inkomende facturen schreef vanaf welke bankrekening de factuur moest worden betaald. Dat betrof de rekening van stichting 1, van stichting 2 of van de PGB-bankrekening van cliënten van de Stichting. Later is klokkenluider 1 ook betalingen gaan verrichten vanaf de privé-bankrekening van cliënten van wie verdachte de bewindvoerder was.
Volgens klokkenluider 1 kregen cliënten van de Stichting die zorg nodig hadden, deze zorg verleend door externen. De Stichting verleende zelf geen zorg. Op papier werd er door stichting 1 begeleiding gegeven aan cliënten maar in de praktijk gebeurde dat niet. Volgens klokkenluider 1 heeft geen enkele cliënt van de Stichting zorg gehad, stichting 1 beheerde alleen de PGB's. klokkenluider 1 verklaarde dat er een map bestond genaamd "Betaald voor" met daarin lijsten met de kopregel " stichting 1 betaald voor" met daarachter de cliëntnaam. klokkenluider 1 moest deze lijst in opdracht van verdachte bijhouden. Verantwoordingsformulieren werden op basis van de bankafschriften van de PGB- rekeningen van cliënten ingevuld. Verdachte was volgens klokkenluider 1 maar voor een aantal cliënten gemachtigd maar beheerde voor veel cliënten de PGB-rekeningen. klokkenluider 1 denkt dat verdachte 70 tot 80 rekeningen beheerde. De cliënten moesten de verantwoordingsformulieren blanco ondertekenen van verdachte. Deze formulieren bracht verdachte zelf bij de cliënten of zij stuurde deze aan cliënten toe of klokkenluider 1 deed dat in opdracht van verdachte. Op teruggekomen formulieren moest het opgetelde totaalbedrag van de in die periode te verantwoorden bedragen van de bankafschriften worden ingevuld als verleende zorg. Het invullen van de bedragen op de verantwoordingsformulieren gebeurde door verdachte zelf of in opdracht van verdachte door onder meer klokkenluider 1 en klokkenluider 2.
Over een aantal van de in de tenlastelegging genoemde cliënten heeft klokkenluider 1 nadrukkelijk verklaard. Er is volgens klokkenluider 1 zorg verleend aan naam 6 door externe zorgverleners maar niet door of in naam van stichting 1, verdachte of verdachte 2. Ook aan naam 2 is door stichting 1, verdachte of verdachte 2 geen zorg verleend. Volgens klokkenluider 1 is door de Stichting niet de zorg verleend voor de op de haar getoonde verantwoordingsformulieren van naam 6, naam 2, naam 3, naam 1, naam 5, naam 7 en naam 4 ingevulde bedragen.
klokkenluider 2 heeft verklaard dat zij alle werkzaamheden voor de Stichting deed die verdachte zelf niet kon, zoals het opmaken van bezwaarschriften en het onderhouden van contacten met het zorgkantoor. klokkenluider 2 kreeg in 2012 zicht op de administratie van de PGB’s bij de Stichtingen en zag in dat er bepaalde dingen niet klopten in die administratie. De grote bedragen die werden verantwoord op de verantwoordingsformulieren van cliënten op naam van mevrouw verdachte 1, de heer verdachte 2 en stichting 1 maar ook op de VOF verdachte 2 en verdachte 1 vielen haar op. klokkenluider 2 heeft dat vergeleken met de uren die zij verdachte en verdachte 2 zag werken voor de Stichting. klokkenluider 2 dacht dat er daarom veel medewerkers in dienst van stichting 1 zouden moeten zijn. In mei 2012 bleek klokkenluider 2 dat zijzelf en klokkenluider 1 de enige twee medewerkers waren van stichting 1. Volgens klokkenluider 2 verleenden zijzelf en klokkenluider 1 geen zorg aan de cliënten in naam van de Stichting. De andere zorgverleners waren verdachte en verdachte 2, maar klokkenluider 2 heeft beiden nooit feitelijke zorg zien verlenen, behalve telefoongesprekken over spullen die verdachte regelde voor de betreffende cliënten. Bovendien had verdachte 2 daarnaast een fulltime baan elders. klokkenluider 2 heeft in de administratie van de Stichting gezocht naar loonstroken, maar niets aangetroffen behalve de loonstroken van klokkenluider 1 en verdachte zelf. Verder heeft zij facturen aangetroffen van goederen, zoals wasmachines, fietsen. Volgens klokkenluider 2 was de Stichting gemachtigd voor een groot aantal, naar zij dacht tachtig, bankrekeningen van cliënten. De administratie bestond volgens klokkenluider 2 voornamelijk uit inkomende facturen, facturen die betaald moesten worden door de stichtingen, er was een map met officiële stukken zoals verzekeringspapieren en er was nog een bijzondere map genaamd "betaald voor cliënten". Volgens klokkenluider 2 had verdachte de leiding binnen de Stichting en nam zij alle beslissingen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van klokkenluider 1 en klokkenluider 2 ieder consistent, komen zij op essentiële punten met elkaar overeen en vinden zij voorts onderbouwing in de aangetroffen stukken en getuigenverklaringen.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden beide getuigen vanuit hun functie voldoende zicht op de administratie en de door stichting 1 verleende zorg.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank de verklaringen van getuigen klokkenluider 1 en klokkenluider 2 geloofwaardig en betrouwbaar en bezigt zij deze verklaringen tot het bewijs.
Dat geldt ook voor de verklaringen van andere getuigen. Voor het standpunt dat zij door klokkenluider 1 en klokkenluider 2 zouden zijn beïnvloed, ziet de rechtbank in het dossier geen enkele onderbouwing. Dat klokkenluider 2, in haar hoedanigheid van zorgverlener bij het politieverhoor van getuige naam 2 aanwezig was, doet aan het vorenstaande niet af, temeer nu naam 2 reeds bij de rechter-commissaris op de door de verdediging hierover specifiek gestelde vragen heeft geantwoord dat klokkenluider 2 op verzoek van naam 2 aanwezig was, dat hij het plezierig vond dat zij er was en dat hij zich niet met klokkenluider 2 of met klokkenluider 1 op het verhoor had voorbereid en evenmin tijdens het verhoor overleg met klokkenluider 2 heeft gehad.
Valsheid in geschrift (feit 1)
Voor bewezenverklaring van valsheid in geschrift ingevolge artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet sprake zijn van een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, waarbij het oogmerk van de dader moet zijn gericht op het als echt en onvervalst gebruiken of door anderen doen gebruiken van dit geschrift. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het als echt en onvervalst gebruiken of het doen gebruiken van het valse of vervalste geschrift.
De rechtbank stelt vast dat de bedrijfsadministratie – voor wat betreft het invullen van de verantwoordingsformulieren – in de ten laste gelegde periode werd uitgevoerd door verdachte zelf, door klokkenluider 1 en klokkenluider 2 en een enkele stagiaire. De laatstgenoemden deden dit evenwel op aanwijzing van en in opdracht van verdachte. Soms werden de verantwoordingsformulieren echter ook door de budgethouder zelf - naam 3 - ingevuld, echter ook met betrokkenheid van en na overleg met verdachte. Door het aan verdachte retourneren van door hen ondertekende blanco verantwoordingsformulieren - cliënten naam 1 en naam 5 - droegen cliënten het beheer en de beschikking over het PGB over aan stichting 1. Vanuit de Stichting werd volgens verdachte geen urenregistratie en of zorgvormregistratie per cliënt bijgehouden. De cliënten hadden daardoor geen goed inzicht in de verantwoording van het aan hen verleende PGB-budget.
- zorg in het kader van PGB
Op de verantwoordingsformulieren kunnen verschillende binnen de PGB vallende zorgvormen worden ingevuld. Zo werden de door verdachte geregelde vakanties voor cliënten en hun gezin op de verantwoordingsformulieren verantwoord als kortdurend verblijf. Aan een zogenoemd kortdurend verblijf zijn binnen de PGB-regeling voorwaarden verbonden. Om een verblijf als kortdurend verblijf in het kader van de PGB te kunnen aanmerken moet sprake zijn van verblijf in een instelling waarbij de budgethouder persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding ontvangt. Bovendien kan deze zorg worden ingezet ter ontlasting van de persoon die de gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de budgethouder levert. Hiervan is in het geval van een gezinsvakantie bij Center Parcs of een camping geen sprake. Het standpunt van de verdediging dat dergelijke door verdachte geregelde vakantieverblijven vanuit het PGB kunnen worden vergoed, vindt aldus geen grondslag in de wet. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Overige door stichting 1 verrichte werkzaamheden betroffen administratieve werkzaamheden rondom het PGB beheer, zoals hulp bij de aanvraag van PGB’s, bemiddeling tussen zorgvrager en zorgverlener, het vergezellen van cliënten bij bezoek aan instanties zoals de rechtbank, scholen of een ziekenhuis. Dergelijke zorg kwalificeert niet als PGB-zorg. Administratieve werkzaamheden rondom PGB-beheer kunnen niet worden vergoed uit het PGB. Het inhuren van externe zorgverleners valt binnen de PGB vergoedbare zorg, echter de door de Stichting uitgevoerde bemiddeling tussen zorgvrager en -verlener kan niet worden vergoed uit het PGB wegens het ontbreken van een keurmerk daartoe. Ook het vergezellen van cliënten bij een ziekenhuisbezoek zou onder omstandigheden kunnen vallen binnen de uit PGB vergoedbare ondersteunende begeleiding. De duur en intensiteit van deze werkzaamheden staat echter niet vast.
De rechtbank stelt voorts op basis van de verklaringen van de in de tenlastelegging genoemde cliënten, de verklaringen van klokkenluider 2 en klokkenluider 1, alsook de verklaring van verdachte, vast dat op de in de tenlastelegging onder feit 1 opgenomen verantwoordingsformulieren bedragen voor verantwoorde PGB-zorg zijn ingevuld zonder dat hieraan een registratie van de verleende zorguren en -vormen ten grondslag heeft gelegen. Op die verantwoordingsformulieren werd telkens het bedrag aan zorg verantwoord dat was overeengekomen tussen de desbetreffende cliënt en de Stichting, al dan niet in een zogenoemde zorgovereenkomst en welk bedrag door het Zorgkantoor als voorschot voor de betreffende cliënt was overgemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat in werkelijkheid niet voor dat bedrag door stichting 1 aan zorg is verleend.
Daar komt bij dat de in de verantwoordingsformulieren verantwoorde bedragen dermate hoog zijn dat dit niet in verhouding staat tot het beperkt aantal zorgverleners dat namens de Stichting zorg kon leveren.
De rechtbank overweegt dat de te verantwoorden zorg de zorg dient te betreffen die feitelijk is geleverd. De cliënten van verdachte hebben die verantwoordingsformulieren niet zelf ingevuld; dat heeft verdachte voor hen gedaan. Op de verantwoordingsformulieren heeft verdachte steeds hetzelfde afgesproken bedrag aan PGB ingevuld en ingevuld dat het hele bedrag is besteed aan de zorg waarvoor het is toegekend. Verdachte heeft dus niet ingevuld dat zij een deel van het PGB voor andere zaken heeft gebruikt, zoals de aanschaf van diverse materiële zaken voor cliënten en verdachte heeft evenmin ingevuld dat er in de betreffende periode minder zorg was verleend dan ingevolge het vastgestelde bedrag zou moeten zijn verleend.
De basis voor de te verantwoorden zorg ligt naar het oordeel van de rechtbank in door cliënten ondertekende facturen van de aan hen verleende zorg. Daarin moeten onder meer zijn opgenomen het aantal gewerkte- en betaalde uren, de tijden waarop is gewerkt, het uurtarief, de naam en het adres van de zorgverlener. De basis voor deze facturen wordt weer gevormd door de zorgovereenkomst waarin is overeengekomen welke zorg op welke dagen voor hoeveel uur tegen welk tarief wordt verricht. In de administratie van stichting 1 zijn vrijwel geen zorgovereenkomsten aangetroffen. Een deugdelijke urenregistratie, werkroosters of facturen met een overzicht van de in een bepaalde periode voor de betreffende cliënt gewerkte uren en verleende zorgvormen ontbraken in de administratie van de Stichting in het geheel.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de door stichting 1
verleende zorg grotendeels niet kan worden gekwalificeerd als PGB-zorg en dat de zorg die daaronder wel valt, niet correspondeert met de opgegeven bedragen aan verantwoorde zorg op de verantwoordingsformulieren, waarmee de valsheid van de ingevulde geldbedragen op de verantwoordingsformulieren is gegeven. Door zo te handelen is valsheid in geschrift gepleegd.
- oogmerk/opzet
De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het indienen van valse verantwoordingsformulieren PGB-AWBZ.
Het oogmerk in het kader van artikel 225 Sr is het oogmerk tot misleiding en behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst.
De rechtbank stelt voorop dat het - doen - opmaken van verantwoordingsformulieren voor de verschillende cliënten actieve handelingen vereist. Voorts over weegt de rechtbank dat verdachte, gezien haar kennis en ervaring binnen de PGB-zorg, als professioneel (PGB-) zorgverlener en adviseur kan worden gekwalificeerd. In die hoedanigheid heeft zij, in de wetenschap van de verplichting tot het indienen van conform de daadwerkelijk verleende zorg ingevulde verantwoordingsformulieren, gedurende een periode van bijna twee jaren per cliënt halfjaarlijks een verantwoordingsformulier met vermelding van een bedrag aan PGB-gelden en bepaalde zorgvormen opgemaakt dan wel doen opmaken, terwijl de betreffende persoon in deze verantwoordingsperiode niet voor dit bedrag zorg dan wel de binnen het kader van de PGB vallende zorg heeft verkregen. Deze handelwijze kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan als een opzettelijke handeling gedaan met het oogmerk om de betreffende documenten als echt en onvervalst te gebruiken.
Gewoontewitwassen (feit 2)
Voor bewezenverklaring van witwassen moet ingevolge artikel 420bis, eerste lid, sub b Sr sprake zijn van het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten of gebruik maken van een voorwerp, terwijl de verdachte weet dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Artikel 420ter Sr behelst een strafverzwarende factor indien van witwassen een gewoonte wordt gemaakt. Onder gewoonte in de zin van artikel 420ter Sr moet worden verstaan een herhaling van feiten waaruit de subjectieve neiging van de dader blijkt het feit steeds weer te begaan. Er moet verband bestaan tussen de verschillende feiten.
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het geld dat in de tenlastelegging wordt bedoeld, van misdrijf afkomstig is. De rechtbank stelt vast dat nu de besteding van de bij stichting 1 ingekomen PGB-gelden valselijk is verantwoord, deze gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Uit het dossier blijkt voorts dat met de uit PGB’s gegenereerde inkomsten door stichting 1 voor de in de tenlastelegging genoemde bedragen (ten voordele van de cliënten genoemd onder feit 1, te weten naam 1, naam 2, naam 3, naam 4, naam 5, naam 6 en naam 7, maar ook de cliënten naam 18, naam 19, naam 20 en naam 12) aankopen zijn gedaan. Verdachte regelde - al dan niet op verzoek van de cliënten - de aankopen van voornoemde goederen terwijl verdachte wist dat de ingekomen PGB-gelden niet (geheel) in zorgverlening te verantwoorden waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het vorenstaande bewezen dat stichting 1 voorwerpen, te weten de PGB-geldbedragen, heeft omgezet, terwijl zij wist dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
Op basis van hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet is de rechtbank gebleken dat verdachte gedurende een aanzienlijke periode ten aanzien van verschillende cliënten van stichting 1 telkens opnieuw dezelfde werkwijze met betrekking tot de ontvangst van PGB-gelden en vervolgens de aankoop van goederen voor deze cliënten heeft gehanteerd. Voorts is de neiging van verdachte het feit steeds weer te willen begaan gebleken. Daarnaast is het verband tussen de verschillende feiten een gegeven. Aldus acht de rechtbank het maken van een gewoonte van witwassen door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
Feitelijk leidinggeven
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
- daderschap rechtspersoon
Voor strafbaarheid van een rechtspersoon, waartoe een stichting ingevolge artikel 2:285 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tevens behoort, is vereist dat deze rechtspersoon ingevolge artikel 51 Sr kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Hiervan is sprake indien de ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een relevant oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De hiervoor vastgestelde gedragingen van klokkenluider 1 en klokkenluider 2, die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam waren ten behoeve van stichting 1, zijn verricht binnen de sfeer van deze stichting. De door hen en verdachte uitgevoerde administratieve werkzaamheden rondom verantwoordingsformulieren passen binnen de normale bedrijfsvoering. Tevens beschikte verdachte als één der bestuurders over beslissingsbevoegdheid binnen de Stichting en was zij in de gelegenheid tot het nemen van beslissingen ten aanzien van de besteding van PGB-gelden. Het strafbare gedrag of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door stichting 1 aanvaard door haar bestuurders. Daarmee kunnen naar het oordeel van de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen worden toegerekend aan stichting 1.
- feitelijk leidinggeven door verdachte
Verdachte is formeel bestuurder van de Stichting en heeft in die hoedanigheid zeggenschap over het binnen de Stichting gevoerde beleid, alsook over de wijze waarop de administratie werd gevoerd. Als bestuurder is verdachte bevoegd en ook redelijkerwijs gehouden maatregelen te treffen ter voorkoming van of beëindiging van verboden gedragingen. Echter heeft verdachte op generlei wijze maatregelen getroffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen, waarmee de verboden gedraging is bevorderd. Integendeel, blijkens het dossier was verdachte niet alleen van voornoemde handelwijze omtrent verantwoordingsformulieren, alsook omtrent het inzetten van PGB-gelden voor het aanschaffen van goederen voor cliënten, op de hoogte, maar gaf zij hieraan zelf uitvoering en gaf zij ook haar medewerksters opdracht deze handelwijze te hanteren. Reeds is uiteengezet dat het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan worden gezien dan als een opzettelijke handeling gedaan met het oogmerk om de betreffende documenten als echt en onvervalst te gebruiken en zij vervolgens de valselijk verantwoorde bedragen heeft omgezet.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het onder 1 en 2 ten laste gelegde feitelijk leidinggeven door verdachte bewezen.
Medeplegen van feitelijk leidinggeven
Om te kunnen spreken van medeplegen in de zin van artikel 47 Sr is vereist dat tussen de plegers sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking.
Verdachte en medeverdachte verdachte 2 waren beiden formeel betrokken bij de stichting 1 ; verdachte als secretaris van de stichting en verdachte 2 als voorzitter. Beiden droegen formeel de verantwoordelijkheid voor het beleid en de verrichte werkzaamheden binnen de stichting. De rol van verdachte 2 binnen de stichting heeft zich beperkt tot een adviserende ten tijde van de oprichting van de stichting. Daarna heeft verdachte 2 sporadisch louter een ceremoniële rol vervuld. Hoewel verdachte en verdachte 2, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, in de privésfeer wel eens spraken over hetgeen verdachte in de dagelijkse praktijk zoal tegen kwam, was het verdachte die binnen de stichting de verantwoordelijkheid droeg, op de hoogte was van het reilen en zeilen en de zakelijke beslissingen nam. verdachte 2 had hiermee bemoeienis noch wetenschap.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank zal verdachte van dit onder 1 en 2 ten laste gelegde bestanddeel dan ook vrijspreken.
Conclusie
Op basis van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven is uiteengezet wettig en overtuigend bewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.