Veroordeling voor verduistering, oplichting, valsheid in geschrift en overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht

Rechtbank Noord-Nederland 1 februari 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:4374

De rechtbank veroordeelt verdacht wegens:

  1. subsidiair: verduistering, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige opdracht heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 321 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
  2. primair: oplichting, strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
  3. subsidiair: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige opdracht heeft gegeven aan de verboden gedraging, strafbaar gesteld bij artikel 225 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
  4. subsidiair: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht, terwijl de schuldige opdracht heeft gegeven aan de verboden gedraging, strafbaar gesteld bij artikel 1 onder 2 van de Wet op de economische delicten, in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

Door het handelen van verdachte zijn aangevers slachtoffer 1 en slachtoffer 2 financieel benadeeld. De rechtbank gaat uit van een fors benadelingsbedrag van rond de € 200.000. Een deel van het door slachtoffer 1 op de beleggingsrekening van bedrijf 1 gestorte geld heeft verdachte voor zichzelf gebruikt. Hoewel verdachte zich op het standpunt heeft gesteld dat hij volgens het met slachtoffer 1 gesloten contract recht had op een transactieprovisie en hij dat bedrag mocht verrekenen, is door hem een veel hoger bedrag van de rekening van bedrijf 1 onttrokken ten behoeve van zichzelf dan hij heeft kunnen rechtvaardigen. Los van het feit dat slachtoffer 1 de bevoegdheid van verdachte om gelden van het door hem op de rekening van bedrijf 1 gestorte vermogen te mogen onttrekken ten behoeve van zichzelf, heeft bestreden, heeft verdachte op geen enkele manier slachtoffer 1 over zijn handelen geïnformeerd, doch hem in de waan gelaten dat alle gelden ten behoeve van beleggingen waren aangewend. De rechtbank betrekt bij de strafbepaling dat het grootste deel van het op de beleggingsrekening van bedrijf 1 gestorte geld verloren is gegaan aan (risicovolle) beleggingen en niet is verduisterd.

Verdachte heeft voorts slachtoffer 2 bewust onjuiste informatie verschaft over de resultaten van zijn eigen beleggingsactiviteiten, daarmee diens vertrouwen gewonnen en hem daarmee bewogen tot het overmaken van een deel van zijn door hard werken verkregen spaargeld. Verdachte heeft daarbij nimmer voor slachtoffer 2 enig voordelen willen behalen doch slechts zijn eigen positie ten opzichte van slachtoffer 1 voor ogen gehad. Verdachte heeft door zijn handelwijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat mensen in hem hadden gesteld en tevens het aanzien van de financiële sector geschaad.

Voorts acht de rechtbank het kwalijk dat ter zitting is gebleken dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen neemt doch de schuld volledig bij anderen legt en met name bij slachtoffer 1.

Vrijspraak

De verdachte wordt van het onder 1 primair (verduistering (in dienstbetrekking)), 3 primair (valsheid in geschrift) en 4 primair (beleggingsdiensten/-activiteiten verrichten zonder vergunning) tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit -evenals de raadsman van verdachte- niet wettig en overtuigend bewezen acht.

De rechtbank acht telkens niet bewezen dat verdachte -als natuurlijk persoon- deze strafbare feiten heeft gepleegd, maar dat deze zijn begaan door de rechtspersoon bedrijf 1, hebbende verdachte de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen.

Bewijsmotivering

De rechtbank baseert -anders dan door de raadsman bepleite vrijspraak- haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.

Feit 1 subsidiair (verduistering gelden slachtoffer 1)

Aangever slachtoffer 1 verklaart dat verdachte (verdachte) hem in het voorjaar van 2008 voorstelde om een BV op te richten -bedrijf 1 (ook te noemen bedrijf 1)- om handel op de beurs te doen. Aangever slachtoffer 1 heeft in Norg gemeente Noordenveld rond mei/juni 2008 700.000 euro overgemaakt naar de rekening van bedrijf 1. Eind juli 2008 heeft aangever 250.000 euro overgemaakt. Tussen september 2008 en februari 2009 is de beurs totaal ingestort; in feite was er helemaal geen geld meer.

Beleggingscontracten bedrijf 1 met betrekking tot slachtoffer 1 en naam 1 (bijlage I).

Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat (volgens het geldstroomoverzicht) er van de rekening van bedrijf 1 geld is overgemaakt naar rekeningen van verdachte, zijn echtgenote en bedrijf 2.

Uit de historische overzichten van rekening rekeningnummer ten name van bedrijf 1 bij Van Lansschot waarop het geld van slachtoffer 1 was gestort, blijkt geld ervan afgehaald en overgemaakt te zijn naar de privérekening van de echtgenote van verdachte en naar bedrijf 2: op 16-09-2008: € 100.000,00 en op 07-10-2008: € 70.000,00. Daarnaast tankte verdachte van die betreffende rekening van bedrijf 1.

Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant d.d. 23 juli 2012 en de daaraan gehechte bijlage IX, zijnde een brief van verdachte d.d. 12 juni 2012, blijkt dat verdachte van de beleggingsrekening van bedrijf 1 totaal € 337.501 naar de rekening van bedrijf 2 en naar privé heeft overgemaakt, terwijl verdachte naar zijn eigen oordeel recht had op een bedrag van € 124.952 ten titel van transactieprovisie.

Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 verklaard dat bedrijf 1 voor belegging is opgericht. slachtoffer 1 heeft driemaal geld op de rekening van bedrijf 1 gestort, in totaal € 1.345.000. Verdachte heeft tweemaal geld (totaal € 170.000) van de rekening van bedrijf 1 overgemaakt naar de rekening van zijn vrouw. Het klopt ook dat hij van die rekening tankte. Het overgrote deel van het door slachtoffer 1 op de rekening van bedrijf 1 gestorte vermogen, € 1.100.117, is verdampt op de beurs. Van het resterende deel van het vermogen zijn aan slachtoffer 1 voorschotten op rendement betaald en transactieprovisie en gelden ten titel van risicospreiding aan de vennootschap van verdachte en diens privé-rekening.

Uit de getuigenverklaring van slachtoffer 1 volgt dat slachtoffer 1 bestrijdt dat verdachte de gelden die door slachtoffer 1 op de rekening van bedrijf 1 waren gestort voor iets anders mocht gebruiken dan voor beleggingen en betaling van de daarmee samenhangende kosten en dat verdachte geen recht had om daarvan gelden naar de rekening van zijn vennootschap danwel zijn privérekening over te maken. Verdachte heeft slachtoffer 1 ook nooit over deze overboekingen geïnformeerd.

De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat bedrijf 1 geldbedragen toebehorend aan slachtoffer 1 die door slachtoffer 1 op een beleggingsrekening waren gestort ten onrechte voor andere doelen heeft aangewend dan waarvoor bestemd en derhalve de gelden heeft verduisterd, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. De omstandigheid dat verdachte heeft geprobeerd om de gelden een jaar later terug te storten en voor een groot deel teruggestort heeft doet in verband niet terzake. De verduisteringshandelingen hadden immers reeds plaatsgevonden.

Feit 2 primair (oplichting slachtoffer 2)

Aangever slachtoffer 2 doet aangifte van oplichting gepleegd door verdachte te Norg in de gemeente Noordenveld gepleegd tussen 20 september 2009 en 1 oktober 2009. Verdachte wilde voor aangever beleggen. Aangever heeft € 5.000 gestort en hij kreeg een beleggingscontract. Er kon veel geld worden verdiend. Verdachte zou met geld op de beurs gaan beleggen. Van die € 5.000 zou verdachte zo € 10.000 kunnen maken.

Verdachte heeft op 15 september 2009 aan slachtoffer 2 een email gezonden waarin hij slachtoffer 2 informeert over "het uitbesteden van het beleggen". Uit de email blijkt dat hij slachtoffer 2 adviseert om met spoed via hem geld te beleggen ("mocht je iets willen zorg dan dat je er snel bij bent") waarbij hij hoge rendementen voorspiegelt en hem daarbij letterlijk

voorhoudt: "zoals je ziet verdient mijn bedrijf hier erg veel mee, dus ook de cliënt! Ik kan nog enkele interessante cliënten gebruiken en dus kan ik je hierbij een voorstel doen".

Tijdens het verhoor d.d. 4 augustus 2010 heeft verdachte verklaard dat het met de beleggingen heel slecht was gegaan en dat hij nieuwe "investeerders"nodig had. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij het geld van (o.a.) slachtoffer 2 heeft gebruikt om zijn schuld aan slachtoffer 1 af te lossen en privé een schuld op zich te nemen en dat hij dit reeds had besloten voordat hij het geld had ontvangen. Verdachte heeft erkend het geld onder valse voorwendselen te hebben gekregen en dat hij om die reden ook niet tegen(o.a.) slachtoffer 2 kon zeggen dat hij zijn geld in principe kwijt was.

Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 verklaard dat hij geld van slachtoffer 2 heeft aangenomen om dividend aan slachtoffer 1 te betalen. Dat hij daar niet correct in is geweest. Hij heeft het geld niet belegd voor slachtoffer 2 zoals hij dat met hem had afgesproken.

De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte de aangever door oplichtingshandelingen heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag.

Feit 3 subsidiair (valsheid in geschrift)

Aangever slachtoffer 1 verklaart dat op 26 mei 2009 verdachte meldde dat er problemen waren met de naam bank en hij liet een brief van die bank zien. Volgens die brief moest er 660.000 euro worden teruggestort van zijn beleggingsportefeuille naar de naam bank. naam 2 heeft contact opgenomen met de naam bank en hen de brief voorgelegd. Toen bleek dat de brief niet afkomstig was van de naam bank; de handtekening van de directeur was vervalst. verdachte biechtte aan naam 2 op dat hij de brief zelf had geschreven.

Een brief voorzien van een briefhoofd van de bank naam bank, gedateerd 26 mei 2009, en voorzien van een handtekening die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening van naam directeur, directeur van die naam bank, in welke brief door naam bank aan geadresseerde werd meegedeeld dat door een uitspraak van de Hoge Raad de handel in Naked Short Selling in de periode van 22 september 2008 tot en met 11 oktober 2008 in zijn geheel was komen te vervallen en dat alle transacties die onder die Naked Short Selling vielen zouden worden gestorneerd.

Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 verklaard dat die brief vals was en dat hij die brief heeft gemaakt. Hij heeft die brief aan slachtoffer 1 laten zien, met als doel om zijn eigen gezichtverlies te beperken en het huwelijk van slachtoffer 1 te redden.

De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat bedrijf 1 valsheid in geschrift gepleegd, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. De rechtbank acht ook bewezen de tenlastegelegde zinssnede -zijnde geen element van artikel 225 Sr. zoals de raadsman stelt- “terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan bewezen”. Verdachte kon namelijk, terwijl er nog enig geld op de beleggingsrekening stond, mede door gebruikmaking van die brief doorgaan met beleggingsactiviteiten voor slachtoffer 1, waardoor het saldo op bedoelde rekening nog meer verminderde.

Feit 4 subsidiair (beleggingsdiensten/-activiteiten verrichten zonder vergunning)

De brief van Autoriteit Financiële Markten (AMF), d.d.16 juni 2010, inhoudende de verklaring dat het door bedrijf 1 verlenen van een beleggingsdienst een overtreding is van artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht. bedrijf 1 had als belegger voor het verrichten van die beleggingsdiensten en die beleggingsactiviteiten geen vergunning verkregen van de Autoriteit Financiële Markten. bedrijf 1 doet ten onrechte een beroep op de vrijstellingsbepaling van art. 1:12 Wft, nu deze vrijstelling slechts ziet op het aanbieden van rechten in een beleggingsinstelling, terwijl verdachte beleggingsdiensten verleende.

Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 -zakelijk weergegeven- verklaard dat bedrijf 1, namens slachtoffer 1, die geld had gestort op de beleggingsrekening van bedrijf 1, dat geld heeft belegd. Dit gebeurde zonder dat hij een vergunning had aangevraagd bij en verkregen van de Autoriteit Financiële Markten.

Verdachte heeft ter zitting van 18 oktober 2012 aangevoerd dat hij telefonisch contact had gezocht met de AFM en zijn "plan" had voorgelegd. Hij was verwezen naar de website van AFM en had geconcludeerd dat hij geen vergunning nodig had voor de activiteiten van bedrijf 1. Verdachte heeft zich niet schriftelijk of per email tot AFM gewend en een bevestiging van zijn eigen conclusie gevraagd. Hij vond dat niet nodig.

De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat bedrijf 1 zonder een daartoe strekkende vergunning door de Autoriteit Financiële Markten beleggingsdiensten heeft verleend en beleggingsactiviteiten heeft verricht, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. De rechtbank passeert het verweer van verdachte en zijn raadsman dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, nu verdachte navraag heeft gedaan of bedrijf 1 vergunningplichtig was. De rechtbank overweegt hierbij dat opzet niet op de overtreding van de vergunningsbepaling ziet maar dat de opzet ziet op het verlenen van beleggingsdiensten.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt de verdachte ter zake van de misdrijven onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair tot een taakstraf bestaande uit 220 uren werkstraf alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

De rechtbank ontzet verdachte van het recht om het beroep van verlener van beleggingsdiensten/belegger uit te oefenen voor de duur van 5 jaren.

De rechtbank veroordeelt de verdachte daarnaast ter zake van de overtreding onder 4 subsidiair tot een taakstraf bestaande uit 20 uren werkstraf.

De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij slachtoffer 1 niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij slachtoffer 2 van de som van € 5.000,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.

De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer slachtoffer 2, een bedrag van € 5.000,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^