Veroordeling voormalig bestuursvoorzitter van woningcorporatie Rochdale blijft in stand
/Hoge Raad 2 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:441
De veroordeling van voormalig bestuursvoorzitter van woningcorporatie Rochdale wegens onder meer het aannemen van steekpenningen (omkoping), belastingfraude en meineed, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
Het gerechtshof Amsterdam veroordeelde de voormalig bestuursvoorzitter op 29 maart 2017 voor niet-ambtelijke omkoping, verduistering in dienstbetrekking, gewoontewitwassen, belastingfraude, valsheid in geschrift en meineed tot een gevangenisstraf van drie jaar en drie maanden. De verdachte was het niet eens met deze veroordeling en ging in cassatie bij de Hoge Raad.
In cassatie wordt onder meer geklaagd over het gebruik door het hof van de valse verklaring die de verdachte in 2014 heeft afgelegd tegenover de Parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties. De verdediging van de verdachte is van mening dat art. 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces, eraan in de weg staat dat deze door de verdachte afgelegde verklaring in de strafzaak op welke wijze dan ook tegen hem wordt gebruikt.
De Hoge Raad oordeelt dat deze cassatieklacht niet slaagt. Het hof heeft uitsluitend de bewezenverklaring van meineed gebaseerd op het afleggen van de valse verklaring tegenover de enquêtecommissie. Artikel 6 EVRM staat hieraan niet in de weg. Het recht op een eerlijk proces strekt namelijk niet tot bescherming van een verdachte die als getuige tegenover een Parlementaire enquêtecommissie met opzet in strijd met de waarheid een verklaring heeft afgelegd en daarmee een strafbaar feit heeft gepleegd. Voor het bewijs van de andere feiten is de verklaring die tegenover de parlementaire enquêtecommissie is afgelegd, niet gebruikt.
Ook de overige cassatieklachten slagen naar het oordeel van de Hoge Raad niet. Met de uitspraak van de Hoge Raad is de veroordeling definitief.
Lees hier de volledige uitspraak.