Veroordeling wegens advance-fee fraude

Gerechtshof Amsterdam 6 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2189 (gepubliceerd op 8 december 2016)

De verdachte heeft zich gedurende verschillende perioden schuldig gemaakt aan de zogeheten advance-fee fraude of 419-fraude genoemd naar artikel 419 van het Nigeriaanse Wetboek van Strafrecht, waarin dit gedrag strafbaar is gesteld.

De slachtoffers werd een percentage van een niet bestaand miljoenenbedrag in het vooruitzicht gesteld, waarbij hij de slachtoffers allerhande leugens voorschotelde, en nagemaakte documenten van al dan niet bestaande instellingen en instanties toezond. Daarbij werd gebruik gemaakt van valse namen en hoedanigheden: juridisch adviseur, advocaat of werknemer bij vaak niet bestaande bedrijven. Ook werden de slachtoffers ter onderbouwing van het verhaal officieel ogende documenten –notariële stukken met betrekking tot te beheren erfenissen en brieven afkomstig van zgn. banken - toegezonden met daarbij rekeningen voor allerhande kosten verband houdende met de overdracht van het geld.

Daarnaast werden de slachtoffers, die geen van allen uit Nederland afkomstig waren, naar Nederland gelokt om het geld in ontvangst te nemen. Hier kregen zij geld te zien, waarbij hen werd verteld dat dit was voorzien van stempels om diefstal te voorkomen. Ter plekke werd met behulp van de ‘wash-wash’ truc een aantal biljetten ontdaan van de stempels. De slachtoffers kregen vervolgens een aantal van deze gewassen biljetten mee om deze te kunnen testen op hun echtheid. Daarna kregen zij te horen dat de reinigingsvloeistof onbruikbaar was en dat voor het reactiveren van de reinigingsvloeistof of de aanschaf van nieuwe vloeistof voor het reinigen van de biljetten een aanzienlijk geldbedrag betaald diende te worden. Met deze werkwijze heeft de verdachte de slachtoffers telkens aanzienlijke geldbedragen afhandig gemaakt. In één geval is het bij een poging gebleven omdat het slachtoffer weigerde (nog langer) geld over te maken.

Hoewel denkbaar is dat sommige slachtoffers werden gedreven door hebzucht en daardoor ten prooi zijn gevallen aan de praktijken van de verdachte doet dat niet af aan de strafwaardigheid en de verwerpelijkheid van het bewezenverklaarde.

De door de verdachte gepleegde vorm van fraude brengt naast persoonlijk (financieel) leed voor de betrokken slachtoffers ook het gevaar van economische ontwrichting mee. De verdachte is zonder enige scrupules te werk gegaan en dat wordt hem zwaar aangerekend.
 

Bewijsuitsluiting?

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Bij de drie ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen door de verdachte is geen gebruik gemaakt van een beëindigd tolk. De verdachte meent dat hij –de Nederlandse taal niet machtig zijnde- gehoord had moeten worden met behulp van een tolk. Dit is niet geschied. De raadsvrouw stelt dat deze schending tot bewijsuitsluiting dient te leiden.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Uit het proces-verbaal van verhoor van 13 november 2007, 14 november 2007 en 22 november 2007 blijkt dat het verhoor op verzoek van de verdachte in de Engelse taal is afgenomen door de verbalisanten. De verdachte geeft voorafgaand aan het verhoor te kennen dat hij de verbalisanten die het verhoor afnemen in de Engelse taal verstaat en begrijpt.

Uit het proces-verbaal van verhoor van 17 januari 2008 en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van 16 november 2007 blijkt dat de verdachte is gehoord met tussenkomst van een Engelse tolk.

Nu naast de verhoren waar de verdachte is gehoord met behulp van een tolk in de Engelse taal, de verdachte voorafgaand aan de verhoren bij de politie op 13 november 2007, 14 november 2007 en 22 november 2007 heeft aangegeven dat hij de verbalisanten in de Engelse taal verstaat en begrijpt, is er geen enkele reden om aan te nemen dat de verdachte en de verbalisanten elkaar op enigerlei wijze hebben mis verstaan. Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris waar de verdachte werd gehoord met bijstand van een tolk heeft de verdachte namelijk eveneens verklaard dat de inbeslaggenomen gegevensdragers van hem waren. Ook thans in hoger beroep is er door de verdediging niet gesteld dat er bepaalde onjuistheden in de betreffende processen-verbaal staan opgenomen. Van een schending op een eerlijk proces is dan ook niet gebleken. In zoverre wordt dit verweer van de raadsvrouw verworpen.
 

Verweer: Schending van het ondervragingsrecht

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdediging in hoger beroep het recht is ontnomen getuigen te kunnen (doen) ondervragen. Door de verdediging is verschillende malen aangegeven de aangevers in deze zaak als getuige te willen horen. Deze verzoeken zijn door het hof afgewezen. De veroordeling in eerste aanleg is in doorslaggevende mate gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers. Nu de verdediging de mogelijkheid is onthouden deze als getuigen te ondervragen, is er sprake van schending van art. 6, eerste en derde lid, EVRM en dienen deze verklaringen van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.

Het hof overweegt als volgt.

Bij appelschriftuur heeft de verdediging verzocht tot het horen van alle aangevers in deze zaak. Daarbij heeft de verdediging gesteld dat het voor de zaak van belang is dat een beeld kan worden gevormd van wat de aangevers heeft bewogen tot de storting van de hoge bedragen als waarvan sprake is. Voorts zou het horen van belang zijn om te achterhalen of de aangevers op enig moment door de politie zijn gehoord. Ter zitting van 18 april 2011 heeft het hof deze verzoeken afgewezen op de grond dat uit de verklaringen van de slachtoffers niet blijkt dat de aangevers de verdachte noemen als degene die hen heeft opgelicht en dat hun verklaring dat zij het slachtoffer zijn geworden van zogenaamde 419-fraude en de wijze waarop dit is gebeurd voldoende hebben toegelicht.

Ter zitting in hoger beroep van 22 mei 2015 heeft de verdediging nogmaals verzocht tot het horen van de aangevers. Ditmaal was daartoe slechts aangevoerd dat door het horen van de aangevers zou kunnen worden onderzocht of de aangevers wel degelijk bestaan. Ook dit verzoek is door het hof gemotiveerd afgewezen.

Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verdediging in deze zaak niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest de aangevers in deze zaak te (doen) horen. Daarbij dient evenwel in aanmerking te worden genomen dat de aangevers allen in het (verre) buitenland woonachtig zijn en de politie reeds de nodige inspanningen (met succes) heeft verricht om in contact te treden met de aangevers, telefonisch en per email. Voorts stelt het hof vast dat de verdediging niet heeft beoogd de aangevers vragen te stellen omtrent de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte bij de feiten.

Voorop moet worden gesteld dat in een geval waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring, indien de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Reeds voldoende is het als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit (steun)bewijs zal betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist. Indien voldoende (steun)bewijs in de hiervoor bedoelde zin ontbreekt, dient aan de verdachte die deze verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot (rechtstreekse) ondervraging van de getuige. De wijze waarop een zodanige compensatie zal kunnen worden geëffectueerd, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.

In het onderhavige geval is het bewijs dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem tenlastegelegde feiten - anders dan door de verdediging is betoogd - niet in beslissende mate gebaseerd op de door de aangevers afgelegde verklaringen. De betrokkenheid van de verdachte bij de hem tenlastegelegde feiten vindt naar het oordeel van het hof in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen. Verdachtes betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten wordt immers hoofdzakelijk gedragen door de inhoud van de bij verdachte inbeslaggenomen gegevensdragers.

Zonder inbreuk te maken op het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM kan derhalve voor het bewijs gebruik worden gemaakt van de door de aangevers afgelegde (steun)verklaringen.
 

Verweer: Vrijspraak van medeplegen

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen. De verdachte heeft meerdere keren aangegeven dat anderen gebruik maakten van zijn computers en iPod en hij geen wetenschap had van de oplichting van de slachtoffers. In het uiterste geval zouden de handelingen van de verdachte als hulpverleningshandelingen gekwalificeerd moeten worden, aldus de raadvrouw.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit het dossier blijkt dat er op 13 november 2007 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in perceel adres 2 te Amsterdam. Bij die doorzoeking heeft de verdachte een in werking zijnde laptop, vier mobiele telefoons en een iPod aangewezen als zijn eigendom. Tevens is in die woning, in welke woning de verdachte heeft verklaard tijdelijk te wonen, een rood blikje aangetroffen van Vodafone met daarin enveloppen, simkaarten en telefoonkaarten. Ten aanzien van al deze aangetroffen goederen is een verband aangetroffen met de tenlastegelegde feiten. De stelling van de verdachte dat er mogelijk anderen van zijn spullen gebruik hebben gemaakt om zo de fraude te kunnen plegen, wordt door het hof als niet geloofwaardig terzijde geschoven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte geen verklaring heeft kunnen bieden voor het feit dat op de op verschillende plaatsen en verschillende adressen aangetroffen spullen van de verdachte sporen van de tenlastegelegde fraude zijn aangetroffen. Het is daarmee zeer onaannemelijk dat een ander toegang heeft gehad tot die verschillende plaatsen en spullen van de verdachte. In zoverre wordt het verweer verworpen.

Het hof is evenwel op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat er onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte de feiten heeft gepleegd tezamen en in vereniging met een ander of anderen i.d.z.v. artikel 47, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In het dossier figureert weliswaar een groot aantal namen, maar tevens volgt uit de bewijsmiddelen dat het steeds de verdachte is geweest die zich heeft bediend van diverse namen en hoedanigheden. In die zin komt het hof dan ook tot vrijspraak van het bij alle feiten tenlastegelegde medeplegen. Dat er mogelijk anderen zijn geweest die hand- en spandiensten hebben verricht doet aan het voorgaande niet af.

Dit alles leidt ertoe dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
 

Verweer: Vrijspraak van gewoontewitwassen (feit 5)

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat bewezen wordt verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Weliswaar is het witgewassen geld afkomstig uit eigen misdrijf, zulks hoeft echter niet aan bewezenverklaring en kwalificatie in de weg te staan, nu er sprake is van een verhullingshandeling. Immers, het geld is niet bij de verdachte aangetroffen en moet dus worden geacht door hem te zijn weggesluisd.

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te tonen dat er sprake is geweest van witwassen. De verdachte verdiende zijn geld in de autohandel en met werkzaamheden op het Kwakoe Festival. Voor beide bronnen van inkomsten geldt dat er veelal wordt gehandeld met contant geld, hetgeen ook een verklaring vormt voor de vele geldstortingen en opnames van verdachtes rekeningen. De werkwijze van de autohandel was als volgt. De verdachte kreeg de opdracht om gebruikte auto’s te kopen en te laten verschepen naar Afrika. Eerst bij aflevering aldaar werd er betaald. De verdachte moest dit geld voorschieten. Indien hij geen voldoende middelen op eigen rekening had staan, leende hij van zijn creditcard om zo de verkoper te betalen. Als de auto gekocht werd door en afgeleverd aan zijn Afrikaanse koper kreeg hij de betaling weer contant terug. Deze handelingen rechtvaardigen de banktransacties die te zien zijn op de gevorderde bankafschriften.

Het hof overweegt als volgt.

Bewezen is verklaard dat de verdachte zich telkens heeft schuldig gemaakt aan oplichting zoals tenlastegelegd onder 1 tot en met 4. Bewezen is voorts dat de verdachte met dat handelen grote geldbedragen heeft verkregen en voorhanden heeft gehad. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de grote bedragen waarover de verdachte de beschikking heeft gehad afkomstig waren uit zijn handel in auto’s en zijn verdiensten op het Kwakoefestival. De verdachte heeft van zijn auto handel geen administratie kunnen overleggen die dergelijke bedragen kunnen verklaren en ook heeft hij onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat hij dergelijke bedragen heeft verdiend met de organisatie van een festival. Het hof komt tot bewezenverklaring van feit 5.
 

Bewezenverklaring

  • Feit 1, 2, 3 en 4: Oplichting, meermalen gepleegd.
  • Feit 2: poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
     

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. 

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

 

Print Friendly and PDF ^