Veroordeling wegens datingfraude
/Rechtbank Overijssel 18 april 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:1666
De rechtbank veroordeelt een 27-jarige man tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor oplichting en valsheid in geschrifte. De man heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van zijn slachtoffers via een datingsite. Door het opgeven van valse namen en het verspreiden van leugens, bewoog hij zijn slachtoffers grote geldbedragen over te maken. Verdachte moet daarnaast ruim 362.000 euro aan schadevergoedingen betalen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft zich wat betreft de feiten 1, 2 primair en subsidiair, 3 en 5 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft daarbij onder meer het volgende aangevoerd:
Verdachte is van mening dat hij aangever slachtoffer 1 niet heeft opgelicht, maar dat hij telkens geld van hem heeft geleend met de intentie dat hij deze geldbedragen terug zou betalen. Ten aanzien van feit 1 is, bij een bewezenverklaring, niet vast te stellen dat slachtoffer 1 wat betreft het gehele ten laste gelegde bedrag van € 312.480,84 door verdachte, en niet door een ander, is bewogen tot afgifte. Daarnaast is niet uit te sluiten dat verdachte daadwerkelijk bij de twee modezaken/panden betrokken is geweest, zodat dit onderdeel in de tenlastelegging niet bewezen kan worden. Wat betreft het onder 4 ten laste gelegde is niet uitgesloten dat niet verdachte maar een ander of anderen dit feit heeft/hebben gepleegd zonder dat verdachte daar enig aandeel in heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit als volgt.
Op grond van de in de bijlage opgenomen en in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte slachtoffer 1 voor een bedrag van € 312.480,12 heeft opgelicht, door hem door middel van een samenweefsel van verdichtsels, listige kunstgrepen en het aannemen van een valse hoedanigheid tot die afgifte van dit geldbedrag te bewegen.
Verdachte heeft een profiel op de contactpagina “Badoo” geplaatst met de bedoeling in contact te komen met oudere homoseksuele mannen die geld aan hem zouden afgeven. Verdachte heeft slachtoffer 1, waarmee hij via Badoo in contact kwam, door - onder meer - (meelijwekkende) onjuiste verhalen te vertellen en zich daarbij voor te doen als een persoon die financieel in staat zou zijn het aan hem gegeven geld terug te betalen, tot de afgifte van (grote) geldbedragen bewogen. Verdachte heeft slachtoffer 1, naast de overige in de tenlastelegging genoemde leugens, onder meer doen geloven dat hij (mede)eigenaar was van twee modehuizen en dat hij geld nodig had om een belastingschuld met betrekking tot deze modezaken af te betalen zodat deze konden worden verkocht. Het feit dat verdachte slachtoffer 1 had verzekerd dat hij hem met de opbrengst van de verkoop van deze zaken/panden zou kunnen terugbetalen, is mede de reden voor slachtoffer 1 geweest met de betalingen door te gaan. Indien slachtoffer 1 immers de betalingen zou staken werd er door hem gevreesd dat hij het geld dat hij al aan verdachte had afgegeven niet meer terug zou krijgen. Daarbij heeft verdachte slachtoffer 1 twee documenten, waaronder een akte van lening, doen toekomen, die in zijn opdracht valselijk waren opgemaakt. Verdachte heeft daarbij zijn vader opgedragen in hoedanigheid van makelaar ‘de akte van lening’ aan slachtoffer 1 in persoon te overhandigen. Verdachte heeft met de afgifte van deze valse documenten enkel beoogd slachtoffer 1 ervan te overtuigen dat zijn verhalen over de (verkoop van de) modezaken/panden op waarheid gebaseerd waren waardoor slachtoffer 1 met de betalingen door zou gaan. Dat verdachte eigenaar van deze modezaken/panden was, of daar anderszins (financieel) betrokken bij is geweest, is op geen enkele manier gebleken. Integendeel; verdachte wordt niet in de stukken van de Kamer van Koophandel, betrekking hebbend op deze bedrijven, genoemd en de eigenaar van de modezaken/panden, betrokkene, heeft betwist dat verdachte iets met de modezaken/panden van doen heeft gehad. betrokkene heeft daarbij weersproken dat verdachte ooit huur of andere geldbedragen ten behoeve van deze panden/zaken heeft betaald. Wat betreft dit laatste is ook op geen enkele wijze vast komen te staan dat het geld dat slachtoffer 1 in dit kader naar verdachte heeft overgemaakt, aan deze modezaken/panden of de afbetaling van een belastingschuld ten goede is gekomen.
Verdachte heeft vanaf het begin geweten dat hij financieel niet in staat was en zou zijn om alle door slachtoffer 1 gegeven (grote) geldbedragen terug te betalen. Verdachte heeft ter zitting daarbij toegegeven dat veel van het geld dat door slachtoffer 1 aan hem, of via anderen ten behoeve van hem, is afgegeven aan levensonderhoud dan wel aan het gokken is opgegaan.
De rechtbank acht het gehele tenlastegelegde bedrag op basis van de verklaring van aangever en de bij de aangifte gevoegde bankafschriften bewezen, mede gezien de wijze waarop slachtoffer 1 telkens is bewogen tot afgifte van het geld. Deze vertoont bovendien grote overeenkomsten met de wijze waarop het onder 3 tot en met 5 tenlastegelegde is begaan. Ten aanzien van die feiten heeft verdachte (deels) bekend daarvoor volledig verantwoordelijk te zijn. De bewezenverklaring wordt daarenboven gesteund door de verklaring van alias 2 verdachte, dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij slachtoffer 1 voor € 300.000 heeft opgelicht Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig. Verdachte ontkent weliswaar slachtoffer 1 te hebben bewogen tot afgifte van het volledige bedrag, maar dat enkel in vage en algemene bewoordingen. Verder blijkt op geen enkele wijze uit het dossier dat derden zelfstandig en buiten medeweten van verdachte slachtoffer 1 hebben bewogen tot afgifte van een gedeelte van het tenlastegelegde bedrag. Daarbij is nog opgemerkt dat het voor oplichting enkel is vereist dat de ander door de dader wordt bewogen tot afgifte; niet dat wordt vastgesteld dat het geld daadwerkelijk in de macht van de dader is gekomen.
Nu uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte bij het verkrijgen van het geld van slachtoffer 1 - op onderdelen - medewerking van anderen heeft gehad, zal de rechtbank bewezen verklaren dat verdachte het onderhavige feit mede met een ander of anderen heeft gepleegd.
Het onder 2 primair ten laste gelegde acht de rechtbank, mede gezien de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feit als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte ter zitting van 4 april 2017 heeft verklaard dat hij, nadat hij van aangever slachtoffer 1 (feit 1) de geldbedragen had ontvangen, hij de personen die hij daarna heeft benaderd met onjuiste verhalen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, wetende dat hij het geld voor andere doeleinden zou gebruiken en dat hij het geld niet terug zou kunnen en/of willen betalen.
Gezien het feit dat verdachte zijn betrokkenheid bij het onder 4 ten laste gelegde (deels) heeft ontkend zal de rechtbank dat feit afzonderlijk bespreken.
Op grond van de in de bijlage opgenomen en voetnoten genoemde bewijsmiddelen, waaronder de hiervoor genoemde verklaring van verdachte, is bewezen - kort samengevat - dat verdachte slachtoffer 2 voor een bedrag van € 19.000 en slachtoffer 4 voor een bedrag van € 28.000 heeft opgelicht, door hen door middel van een samenweefsel van verdichtsels en het aannemen van een valse hoedanigheid tot die afgifte te bewegen. Daarnaast is bewezen dat verdachte door dezelfde oplichtingsmiddelen die slachtoffer 4 heeft bewogen tot het afsluiten van meerdere telefoonabonnementen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde acht de rechtbank op grond van de in de bijlage opgenomen en in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte slachtoffer 3 heeft opgelicht door hem door middel van een samenweefsel van verdichtsels en het aannemen van een valse hoedanigheid, te bewegen tot de afgifte van € 3.000. De rechtbank ziet mede in het feit dat verdachte ter zitting wisselend over zijn aandeel in dit feit heeft verklaard en de omstandigheid dat er sprake is van een zelfde “modus operandi’ als bij de onder 1, 3 en 5 bewezenverklaarde feiten, geen aanleiding om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen. Ook bij dit feit is vast komen te staan dat verdachte slachtoffer 3 onwaarheden heeft verteld om hem te bewegen tot het afgeven van geld, terwijl hij wist dat hij slachtoffer 3 niet terug zou kunnen en/of willen betalen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte slachtoffer 3 heeft bewogen tot het afsluiten van telefoonabonnementen nu uit de verklaring van slachtoffer 3 kan worden afgeleid dat hij deze abonnementen enkel heeft afgesloten omdat verdachte hem onder druk heeft gezet en niet omdat hij daartoe door enig oplichtingsmiddel is bewogen. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.