Veroordeling wegens doen van onjuiste aangiften omzetbelasting
/Rechtbank Gelderland 30 april 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2863
Verdachte heeft zich over een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan belastingfraude door zich in het Handelsregister van Kamer van Koophandel in te schrijven met een niet bestaande onderneming en vervolgens elk kwartaal opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te doen. In totaal heeft verdachte meer dan € 100.000,- onterecht van de Belastingdienst ontvangen, hetgeen hij – zoals ook zijn opzet was - voor eigen gewin heeft aangewend.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van het feit vrij te spreken. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
- In het dossier bevindt zich slechts de verklaring van verdachte. Deze verklaring wordt niet wezenlijk ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1]. Uit het dossier volgt niet dat er aangifte is gedaan.
- Voorts heeft verdachte, met uitzondering van de eerste belastingaangifte, de aangiften gedaan in Indonesië waardoor niet bewezen kan worden dat hij na de eerste aangifte in Nunspeet, danwel elders in Nederland, belastingfraude heeft gepleegd.
- Evenmin kan gezegd worden dat er een te laag bedrag aan belasting is opgegeven of te weinig belasting werd geheven, nu er helemaal geen recht op belastingteruggave of plicht op belastingbetaling bestond omdat verdachte geen eigen bedrijf had.
Beoordeling door de rechtbank
In het dossier bevinden zich printscreens van de in de systemen van de Belastingdienst opgenomen gegevens. Daaruit blijkt dat verdachte in de periode van 1 april 2011 tot en met 3 april 2013 elektronisch 8 aangiften omzetbelasting, te weten over het tweede, derde, vierde kwartaal 2011, het eerste, tweede, derde, vierde kwartaal 2012 en het eerste kwartaal 2013, heeft ingediend bij de Belastingdienst te Apeldoorn. Verdachte heeft bekent de aangiften per internet te hebben gedaan. In totaal is een bedrag van € 147.804,- opgegeven dat als voorbelasting in aftrek zou moeten worden gebracht terwijl als verschuldigde omzetbelasting in totaal een bedrag van € 3.993,- is opgegeven. In totaal is een bedrag van € 143.811,- aan omzetbelasting teruggevraagd waarvan € 107.410,- aan verdachte is uitbetaald.
De bankafschriften van de bankrekening van verdachte vermelden geen zakelijke inkomsten of uitgaven.
Verdachte heeft verklaard dat hij al deze aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft ingediend. Direct na de uitbetaling van de eerste teruggave – verdachte woonde destijds te Nunspeet – is verdachte naar Indonesië vertrokken en heeft hij de volgende aangiften vanuit een internetcafé in Indonesië gedaan. De bedragen die hij invulde, heeft hij geschat.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het door de raadsman onder 1. gevoerde betoog.
Nu ook de in Indonesië elektronisch verzonden aangiften door de Belastingdienst in Apeldoorn zijn ontvangen, geldt als pleegplaats, mede, Nederland. Ook het onder 2. aangevoerde wordt daarmee door de rechtbank verworpen.
Ten aanzien van het onder 3. gevoerde, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zijn eenmanszaak in het Handelsregister ingeschreven waarna aan verdachte een BTW-nummer is verstrekt en waardoor hij verplicht werd aangifte Omzetbelasting te doen.
Nog daargelaten dat het aangevoerde miskent dat aan het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr reeds is voldaan als de gedraging, hier: het onjuist doen van aangifte, naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven, volgt uit hetgeen hiervoor is opgenomen dat daar ook daadwerkelijk sprake van is geweest, doordat verdachte telkens op zijn aangiften omzetbelasting heeft opgegeven dat zijn voorbelasting hoger was dan zijn omzetbelasting waardoor hij, ten onrechte, dit verschil telkens uitgekeerd heeft gekregen.
Ook dit betoog van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen onder de feiten is weergegeven, acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde (het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting) wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 (witwassen) is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin Sv en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij tegenover de Belastingdienst openheid van zaken heeft gegeven.
Lees hier de volledige uitspraak.