Veroordeling wegens faillissementsfraude: rb houdt bestuurder verantwoordelijk voor bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon
/Rechtbank Rotterdam 15 april 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3348 Verdachte heeft samen met anderen een bijdrage geleverd aan de doorstart van bedrijf 1 in twee andere bedrijven, die door medeverdachte 1 en door verdachte werden beheerst.
Na de doorstart bleven in bedrijf 1 omvangrijke schulden achter. Omdat een redelijke koopsom ontbrak of niet aan bedrijf 1 ten goede is gekomen resteerden nauwelijks activa en liquide middelen waarop de overige crediteuren van bedrijf 1 verhaal konden nemen. Bedrijf 1 is dan ook in januari 2007 failliet verklaard. Ondanks dit faillissement is verdachte toch over vermogensbestanddelen van bedrijf 1 blijven beschikken.
Bedrijf 1 had haar onderneming gekocht uit het faillissement van bedrijf 4, die haar onderneming had gekocht uit het faillissement van bedrijf 14. Bij al deze vennootschappen waren verdachte en medeverdachte 1 als aandeelhouder of anderszins nauw betrokken. Al deze vennootschappen hebben gedurende hun korte bestaan omvangrijke schulden opgebouwd en onbetaald gelaten. Na het faillissement van bedrijf 1 hebben verdachte en medeverdachte 1 de ondernemingsactiviteiten middellijk voortgezet.
Bewezenverklaring
- Feit 1 primair: Medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen, meermalen gepleegd.
- Feit 2 primair: Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Ontbreken materiële wederrechtelijkheid?
Met betrekking tot feit 1, onder a, eerste gedachtestreepje is namens de verdachte aangevoerd dat geen sprake was van strafwaardig handelen omdat, onder verwijzing naar het arrest van Hof Arnhem van 15 september 2009 de materiële wederrechtelijkheid zou ontbreken.
Anders dan het Hof in evenbedoeld arrest komt de rechtbank in het voorliggende geval tot de conclusie dat de toepasselijke faillissementsnormen wel zijn geschonden. De onverplichte overdracht van het actief van bedrijf 1, gevolgd door selectieve betaling van een schuldeiser en de onttrekking van goederen aan de boedel terwijl de verdachte wetenschap had van de benadeling van de schuldeisers van bedrijf 1, is, zoals hierboven overwogen, wederrechtelijk. Het verweer dat de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt wordt dan ook verworpen.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.