Veroordeling wegens medeplegen van overtreding van artikel 8 Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, vrijspraak van overtreding van artikel 13
/Rechtbank Oost-Brabant 26 augustus 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:4731
Verdenking
Aan verdachte is ten laste gelegd:
Feit 1: artikel 13 Wet bodembescherming
dat zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 9 maart 2010 tot en met 27 juli 2010 te Vlijmen, gemeente Heusden, op een perceel grond (kadastraal bekend Vlijmen, gelegen aan of nabij adres 2, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, op of in de bodem een handeling heeft verricht, te weten het (linksachter op het terrein) opslaan van een hoeveelheid (ongeveer 3366 ton) met minerale olie (verontreiniging tot boven de klasse Industrie) en/of zink en/of PAK en/of PCB's (overschrijding van respectievelijk de achtergrondwaarde en de klasse wonen) verontreinigde grond zonder bodembeschermende maatregelen op of in de bodem, althans een partij verontreinigde grond op en/of in de bodem heeft gebracht en/of (vervolgens) die partij grond toen aldaar heeft laten liggen zonder bodembeschermende maatregelen, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en al dan niet opzettelijk niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
Feit 2: artikel 8 Wet bodembescherming jo artikel 38 Besluit bodemkwaliteit
dat zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 maart 2010 tot en met 2 juni 2010 te Vlijmen, gemeente Heusden, op een perceel gelegen aan of nabij adres 2, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met bedrijf 2 en/of (een) ander(en), althans alleen, als degene die voornemens was grond of baggerspecie toe te passen in een bouwput aldaar, niet overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning de kwaliteit van de grond of baggerspecie met inbegrip van de emissiewaarden voor zover vereist op grond van artikel 63, heeft laten vaststellen, immers werd een hoeveelheid grond, zonder dat de kwaliteit ervan bekend was en/of was onderzocht, tussen en/of in en/of rondom de funderings(vakken) toegepast;
Oordeel rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten behoeve van de te plegen nieuwbouw aan adres 2 te Vlijmen werden na afronding van de sanering op 9 maart 2010, in opdracht van bedrijf 2 op het bouwterrein door bedrijf 3 opgegaan in bedrijf 1 bouwputten uitgegraven. De vrijgekomen grond werd achter op het terrein in depot gezet. Bij de opslag van deze grond werden geen bodembeschermende maatregelen genomen. Uit bemonsteringen die werden uitgevoerd in opdracht van de Grondbank Noord-Oost Brabant b.v. en bedrijf 1 d.d. 10 mei 2010 bleek dat deze grond op basis van verontreiniging met minerale olie, zink, PAK en PCB’s niet toepasbaar was. De resultaten van de genomen monsters werden op 20 mei 2010 schriftelijk aan de opdrachtgevers medegedeeld en tevens werd op 20 mei 2010 aan persoon 1 van bedrijf 2 een mail verzonden met de mededeling dat de grond van het depot niet herbruikbaar was. Ook uit bemonstering door Bureau Milieumetingen van de provincie d.d. 27 mei 2010 bleek dat dit depot in zijn geheel niet toepasbaar was op basis van verontreiniging met minerale olie. Dat de grond mogelijk vervuild was blijkt ook al uit een mail vanpersoon 2 van bedrijf 4 van 1 maart 2010 aan persoon 1 van bedrijf 2 waarin zij te kennen geeft dat een partijkeuring van de grond wordt vereist en dat de kans zeer groot is dat uit de partijkeuring zal blijken dat de grond niet voldoet aan de kwaliteit “wonen” en dat er dan toch schoon zand zal moeten worden aangeleverd. Verder bevindt zich bij de stukken een mail van persoon 3 van bedrijf 4 d.d. 18 december 2009 aan persoon 1 van bedrijf 2, waarin staat dat naar aanleiding van een rapport van de bedrijf 6 de grond van het overige terrein licht verontreinigd is met diverse stoffen en dat bij graafwerkzaamheden alle vrijkomende grond gekeurd dient te worden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bedrijf 2 al vanaf het begin van de werkzaamheden op de hoogte was van een mogelijke verontreiniging van de grond. Dit ligt echter anders bij bedrijf 1. Verdachte ontkent de wetenschap dat de grond verontreinigd was met minerale olie, zink, PAK en PCB’s. Bedrijf 1 ging uit van schone niet vervuilde grond. Uit het dossier blijkt niet dat voornoemde mails vanpersoon 3 en persoon 2 aan bedrijf 1 zijn gericht of dat zij daarvan kennis heeft genomen. Evenmin blijkt uit andere verklaringen en bewijsmiddelen dat bedrijf 1 wist of redelijkerwijze had kunnen vermoeden dat er sprake was van een mogelijke verontreiniging van de grond.
Feit 2:
Bedrijf 1 heeft verklaard dat in opdracht van bedrijf 2 vanuit het gronddepot door zijn bedrijf circa 800 m3 in de funderingsvakken en rondom de buitenzijde van de fundering in de bodem is gebracht. De rest van het depot moest worden afgevoerd en in dat kader zou een bemonstering plaats vinden. De getuige getuige 1, die als voorman/uitvoerder bij bedrijf 2 werkzaam was, heeft eveneens verklaard dat er grond uit het depot gebruikt is als aanvulling tussen de funderingen van de nieuwbouw. Uit werkbonnen van het loonwerkers-bedrijf bedrijf 5 blijkt dat deze werkzaamheden hebben plaats gevonden op 7 en 17 mei 2010. Pas op 10 mei 2010 vond er een partijkeuring van de grond plaats. Op 20 mei 2010 mailt persoon 4 aan persoon 1 van bedrijf 2 de analysegegevens van de hiervoor genoemde partijkeuring door. Vanaf dat moment is bij de opdrachtgever bekend dat de vanuit het depot in de bodem toegepaste grond vanwege verontreiniging met minerale olie niet toepasbaar is en dat deze grond daarom niet mag worden aangevuld in en rondom de funderingen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er grond is toegepast in een bouwput zonder dat de kwaliteit ervan was vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben bedrijf 2 en bedrijf 1 als medeplegers de keuringsplichtbepaling van artikel 38 van het Besluit bodemkwaliteit overtreden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van feit 2
op tijdstippen in de periode 12 maart 2010 tot en met 20 mei 2010 te Vlijmen, gemeente Heusden, op een perceel gelegen aan adres 2, opzettelijk, tezamen en in vereniging met bedrijf 2, als degene die voornemens was grond toe te passen in een bouwput aldaar, niet overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning de kwaliteit van de grond met inbegrip van de emissiewaarden voor zover vereist op grond van artikel 63, heeft laten vaststellen, immers werd een hoeveelheid grond, zonder dat de kwaliteit ervan bekend was of was onderzocht, tussen en in en rondom de funderingsvakken toegepast.
Strafoplegging
De rechtbank houdt in positieve zin rekening met het feit dat bedrijf 1 uit eigen beweging melding heeft gemaakt van de gebeurtenissen rondom de sanering op het terrein, adres 2, te Vlijmen. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat de vennootschap inmiddels in staat van faillissement verkeert, waardoor de op te leggen geldboete (zo het in het faillissement al tot een uitkering komt) mogelijk ten koste gaat van het geldelijke belang van de overige crediteuren, die aan de bewezen verklaarde feiten part noch deel hebben gehad. In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd heeft aan het toepassen van vervuilde grond op een locatie met een woonbestemming met alle (mogelijke) gevolgen van dien voor de rechtsverkrijgenden en gebruikers van de betrokken percelen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank legt een geldboete op van 20.000 euro.
Lees hier de volledige uitspraak.