Veroordeling wegens niet tijdig openbaar maken jaarrekening. Verwerping strafmaatverweer.
/Gerechtshof Amsterdam 5 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4195
Bewezen is dat de rechtspersoon niet uiterlijk binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar op de in artikel 394 lid 1 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven wijze de jaarrekening openbaar heeft gemaakt.
De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 900,00, waarvan voorwaardelijk € 600,00, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 300,00.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. De raadsman heeft daartoe aan de hand van zijn pleitnota, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Door een samenloop van bijzondere omstandigheden was de rechtspersoon op een moment niet meer in staat aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen; daarbij is geen sprake geweest van een bewuste keuze de regels te ontwijken. Voorts is de ratio van art. 2:394 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de bescherming van derden in het handelsverkeer, niet in het geding geweest. De raadsman heeft in dat verband ter terechtzitting aangevoerd, dat de rechtspersoon niet langer deelnam aan het rechts- en/of handelsverkeer en geen zaken met derden deed. Verder is het verzuim hersteld, aangezien alle verdachte rechtspersonen op dit moment hun jaarrekening over 2012 hebben gedeponeerd. Ten slotte heeft de raadsman gewezen op een gebrek aan draagkracht bij alle verdachte rechtspersonen en op de omstandigheid, dat sommigen nooit over enig vermogen van betekenis hebben beschikt. Een onvoorwaardelijk opgelegde geldboete zal volgens de raadsman niet geïncasseerd kunnen worden.
Het hof overweegt als volgt.
De keuze voor de rechtsvorm van besloten vennootschap brengt voor een onderneming zowel voordelen als verplichtingen met zich. Eén van die verplichtingen betreft het tijdig publiceren van de jaarrekening, waarbij niet maatgevend is of de rechtspersoon al dan niet deelneemt aan het handelsverkeer en zaken doet met derden. De rechtspersoon heeft niet binnen uiterlijk 13 maanden na afloop van het boekjaar 2012 de jaarrekening van dat boekjaar openbaar gemaakt door het deponeren van de jaarrekening ten kantore van het handelsregister. Het hof rekent de verdachte haar verzuim aan en is van oordeel, dat in dit geval niet kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheden - die door de verdediging overigens niet per rechtspersoon concreet zijn gemaakt - doen naar het oordeel van het hof niet af aan de verplichting om de regels na te leven die voortkomen uit de welbewust gekozen en gedurende jaren in stand gehouden rechtsvorm.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2017 is zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht in dit geval in beginsel het opleggen van een geldboete van € 900,00, zoals door het openbaar ministerie in eerste instantie bij strafbeschikking is opgelegd, passend en geboden. In vergelijkbare gevallen heeft het hof geldboetes van die hoogte opgelegd, al dan niet in deels voorwaardelijke vorm. Met de advocaat-generaal zal het hof evenwel rekening houden met de door de verdediging geschetste omstandigheden, door in het licht daarvan de op te leggen boete te matigen. Gelet op het feit dat het verzuim inmiddels is hersteld, ziet het hof geen aanleiding de geldboete in een deels voorwaardelijke vorm met een daaraan verbonden proeftijd op te leggen.
Ten slotte overweegt het hof met betrekking tot de draagkracht van de verdachte rechtspersoon, dat per verdachte rechtspersoon niet is gebleken noch concreet is onderbouwd, dat deze nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen enkele draagkracht heeft om een geldboete te voldoen. Louter aanvoeren dat de verdachte rechtspersoon op dit moment over weinig of geen vermogen dan wel andere activa beschikt, is daartoe niet toereikend, gegeven onder meer de waarde van de besloten vennootschap, de positie die de rechtspersoon in de holding inneemt en de procedures die volgens de verdediging nog lopen. Voor het overige ontbreekt in dit verband financiële openheid van zaken.
Gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, kan naar het oordeel van het hof niet reeds nu worden gesteld dat de verdachte rechtspersoon op dit moment en in de toekomst onvoldoende draagkrachtig is om een geldboete te (kunnen) voldoen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte, passend en geboden.
Lees hier de volledige uitspraak.