Veroordelingen voor illegale handel in kaviaar
/Rechtbank Limburg 16 december 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:10989
Medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf handelden in kaviaar in het kader van een groothandel. Zij bedienden daarmee een heel marktsegment en zijn daarmee gebonden aan andere maatstaven dan de eindgebruiker van het product, de restauranthouder, die hoofdzakelijk als doel heeft het product aan individuele klanten te serveren.
Op 16 december 2009 is tijdens de doorzoeking op het adres van medeverdacht bedrijf 2 B.V. aan adres 2 te Maastricht, de (gezamenlijke) financiële administratie van de bedrijven medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 in beslag genomen. Door naam medeverdachte 1 is op 10 februari 2010 aan het onderzoeksteam de administratie van het jaar 2007 van voornoemde bedrijven overgedragen. De rechtbank stelt vast dat uit deze administratie blijkt, dat door de bedrijven in de periode 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 (totaal) 1727 blikjes kaviaar zijn gekocht bij Import & Export H.L. Zo zijn er volgens de factuurdata (zie DD-66), onder andere,
- op 15 maart 2007 24 blikjes naam kaviaar 4 (125 gr);
- op 10 december 2007 60 blikjes naam kaviaar 2 (30 gr);
- op 10 oktober 2008 24 blikjes naam kaviaar 2 (125 gr);
- op 1 april 2008 16 blikjes naam kaviaar 2 (125 gr);
- en op 3 december 2009 20 blikjes naam kaviaar 5 (30 gr) gekocht bij voornoemd bedrijf.
Daarnaast is er van 13 januari 2007 tot en met 21 september 2007 blijkens de administratie met betrekking tot het jaar 2007 cash voor €60.100 kaviaar gekocht bij Import & Export H. Lendemijer B.V (zie DD-80).
In de periode 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 zijn volgens het voorraadboek van medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf (zie en DD-67 en DD-68) door hen aan meerdere gerenommeerde restaurants (totaal) 2378 blikjes kaviaar verkocht. Onder meer zijn er in of omstreeks maart 2007 aan restaurant 1 8 blikjes restaurant 3 kaviaar (30 gr); in of omstreeks juni 2008 aan restaurant 2 10 blikjes naam kaviaar 3 kaviaar (30 gr); in of omstreeks december 2008 aan Brasserie restaurant 4 / restaurant 5 8blikjes Oscientra kaviaar (30 gr); in of omstreeks april 2009 aan Brasserie restaurant 4 / restaurant 5 15 blikjes Oscientra kaviaar (30 gr); en in of omstreeks november 2009 aan restaurant 2 13 blikjes Oscientra kaviaar (30 gr) verkocht.
Bij de doorzoeking op 16 december 2009 op de bedrijfslocatie adres 2 te Maastricht werden verder 26 blikjes kaviaar in de voorraad van voornoemde bedrijven aangetroffen, waarvan de verpakking om verschillende redenen niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen. De blikjes zijn –steekproefsgewijs- bemonsterd en door het Douanelaboratorium geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat er kaviaar in de blikjes zat.
Verdachte naam medeverdachte 1 heeft bij de politie verklaard dat hij met naam medeverdachte 2 in de delicatessen groothandel is gegaan. Hij is in 2005, zo heeft hij verklaard, in loondienst gegaan bij naam medeverdachte 2. Later werd naam medeverdachte 2 zijn compagnon in verdacht bedrijf, het bedrijf waar naam medeverdachte 1 zich had ingekocht. Naam medeverdachte 2 behield zelf medeverdacht bedrijf 2 B.V. In december 2007 is verdacht bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Verdacht bedrijf verkocht delicatessen die door medeverdacht bedrijf 2 B.V. werden ingekocht. naam medeverdachte 1 was samen met naam medeverdachte 2 directeur van verdacht bedrijf. naam medeverdachte 1 deed de acquisitie en de verkoop en naam medeverdachte 2 deed de inkoop van de goederen voor medeverdacht bedrijf 2 B.V., waarvan verdacht bedrijf de producten betrok. verdacht bedrijf had als afzetgebied, met uitzondering van Brabant en Limburg, geheel Nederland. medeverdacht bedrijf 2 B.V. bediende Brabant en Limburg. Sinds juli 2009 heeft naam medeverdachte 1 naam medeverdachte 2 uitgekocht uit zowel verdacht bedrijf als medeverdacht bedrijf 2 B.V. Vanaf juli 2009 is naam medeverdachte 1 de enige verantwoordelijk bestuurder en eigenaar van verdacht bedrijf en eigenaar en verantwoordelijk bestuurder van medeverdacht bedrijf 2 B.V., aldus naam medeverdachte 1.
Naam medeverdachte 2 heeft bij de politie verklaard7 dat hij een groothandel in delicatessen is begonnen onder de naam medeverdacht bedrijf 2 B.V. Naam medeverdachte 2 was directeur en werknemer van deze B.V. naam medeverdachte 1 is voor hem komen werken. Verdacht bedrijf is vrij snel nadat naam medeverdachte 1 voor hem is komen werken, opgericht. Naam medeverdachte 1 was het gezicht van verdacht bedrijf en naam medeverdachte 2 werkte achter de schermen. Sinds juli 2009 is naam medeverdachte 1 eigenaar en directeur van zowel medeverdacht bedrijf 2 B.V. als ook verdacht bedrijf. Sinds die datum, zo verklaart naam medeverdachte 2, heeft hij geen rol meer in medeverdacht bedrijf 2 B.V.
Naam medeverdachte 2 heeft verklaard dat hij sinds 1995 of 1996 kaviaar verkoopt. Het kan wel kloppen, zo verklaart naam medeverdachte 2, als hem de uitdraai (DD-66) wordt voorgehouden met de inkopen van medeverdacht bedrijf 2 B.V. in de periode 2007 t/m december 2009, waar voor €89.813,50 een hoeveelheid van 82,685 kg kaviaar is geleverd door naam toeleverancier aan medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf. Van de kaviaar die voor €60.100 contant is ingekocht in 2007 geeft hij aan dat er volgens hem wel nog inkooprekeningen moeten zijn. Het kan wel kloppen, zo verklaart naam medeverdachte 2, dat er in totaal over de jaren 2007 tot en met 2009 2378 blikjes kaviaar zijn verkocht. Hij bevestigt desgevraagd dat de afnemers op de uitdraai (DD-68) de klanten waren van medeverdacht bedrijf 2 en verdacht bedrijf.
Uit dossiergegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdacht bedrijf zich vanaf 1 augustus 2005 in de oprichtingsfase bevond en per 21 december 2017 werd ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft - zoals weergegeven in de door hem overgelegde pleitnotitie, die aan dit vonnis is gehecht – primair aangevoerd dat het feit zoals tenlastegelegd niet als strafbaar feit valt te kwalificeren en dat de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft hij gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte door het controleren van de etiketten en de verpakkingen heeft voldaan aan zijn onderhoudsverplichting. De raadsman heeft gesteld dat de vertegenwoordiger van de verdachte heeft gecontroleerd of de etiketten een Cites-vermelding bevatten, hetgeen het geval was.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de opzetvariant van het tenlastegelegde. De verdachte is misleid door de leverancier en was er niet van op de hoogte dat er iets “schortte” aan de door haar toeleverancier naam toeleverancier geleverde kaviaar, waardoor zijdens de verdachte geen sprake kan zijn van opzet op het tenlastegelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat in- en verkoop en het voorhanden hebben van kaviaar opzettelijk is geschied, en heeft plaatsgevonden in het kader van de exploitatie en voor rekening en risico van de rechtspersonen medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf Zij hebben tezamen en in vereniging de aan hen tenlastegelegde hoeveelheden gekocht, verkocht en voorhanden gehad in de periode, als aan hen tenlastegelegd.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op het wettelijk kader, alvorens te beoordelen of medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf zich aan verboden handel van kaviaar hebben schuldig gemaakt.
Het wettelijk kader
Het CITES-verdrag heeft tot doel te voorkomen dat de handel in (planten en) dieren een bedreiging vormt voor het in stand houden van de soort in het wild. Het CITES-verdrag is op het niveau van de Europese Unie (EU) uitgewerkt in de CITES-(basis)verordening, te weten Verordening nr. 338/97 (hierna; de CITES-(basis)verordening) en een aantal verordeningen die tezamen bekend staan als de EU-verordeningen inzake de handel in in het wild levende dier- en plantensoorten. De CITES-(basis)verordening stelt regels over de handel in levende en dode dieren (en planten) van soorten die met uitsterven worden of kunnen worden bedreigd. De regels gelden ook voor delen en afgeleide producten van die dieren (en planten). De verordeningen hebben rechtstreekse werking. In de CITES-(basis)verordening zijn de drie bijlagen van het CITES-verdrag (I, II, en III) vertaald naar vier bijlagen (A,B, C, en D). De Lidstaten zijn verplicht om de strafbaarstelling, toezicht en handhaving en de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen in hun wetgeving op te nemen ten aanzien van rechtstreeks werkende bepalingen van verordeningen, zodat deze op effectieve wijze kunnen worden uitgevoerd en gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 33348, 3, p. 185). In Nederland is de voornoemde Europese regelgeving vertaald in de Flora- en Faunawet, welke op 1 januari 2017 zal worden vervangen door de Wet natuurbescherming.
Kaviaar bestaat uit eieren van de steurachtigen, dieren behorend tot een beschermde uitheemse diersoort als, voor zover hier van belang, opgenomen in lijst B van de CITES-(basis)verordening. Immers, in het dossier gaat het steeds om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening, en niet om de in bijlage A opgenomen twee steursoorten. Daar zal de rechtbank dan ook van uitgaan.
De inkoop en verkoop en het voorhanden hebben van kaviaar is verboden op grond van artikel 13 van de Flora- en faunawet.
In artikel 4 van de “Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (gebaseerd op artikel 5 van de Flora- en faunawet) worden de soorten, opgenomen in bijlage B van de CITES-(basis)verordening aangewezen als beschermde uitheemse diersoort.
Ingevolge artikel 13, vierde lid van de Flora- en faunawet, gelden, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, de in het eerste lid bedoelde verboden niet ten aanzien van, voor zover hier relevant, dieren of eieren van dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, die is aangewezen om redenen als bedoeld in artikel 5 eerste lid, onderdeel b, indien kan worden aangetoond, dat zij, onder meer, overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde in Nederland zijn gebracht.
Dat betekent dat het handelsverbod in beginsel niet geldt voor, voor zover relevant, in bijlage B van de CITES-(basis)verordening genoemde diersoorten of producten van die dieren, waaronder de “overige steurachtigen” als thans aan de orde, mits de legale herkomst kan worden aangetoond.
Verder is (ook) in de “Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (hierna: “Regeling vrijstelling”), in artikel 10, tweede lid, bepaald dat met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben, een vrijstelling geldt van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet voor specimens van soorten genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de CITES-(basis)verordening, indien kan worden aangetoond dat betreffende specimens overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde én met inachtneming van de basisverordening én uitvoeringsverordening in Nederland zijn ingebracht of verkregen.”
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de “Regeling vrijstelling” wordt aangegeven dat, onder meer, de vrijstelling van het tweede lid voornoemd van toepassing is, voor zover voldaan is aan de krachtens artikel 18 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldende regels. In artikel 18 van voornoemd Besluit is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over het voeren van een administratie en verstrekken van gegevens met betrekking tot het onder zich hebben, ontvangen, verkopen, ten verkoop voorradig of voorhanden hebben en afleveren van, voor zover hier relevant, dieren, dan wel producten of eieren van die dieren. De “Regeling administratie bezit van en handel in beschermde dier- en plantensoorten” stelt vervolgens specifieke eisen waaraan een dergelijke administratie dient te voldoen.
Verder geldt op grond van artikel 7 van de “Regeling vrijstelling”, een vrijstelling van artikel 13, eerste lid, van de wet voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van specimens van soorten, genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de Basisverordening, voorzover betreffende specimens aantoonbaar overeenkomstig de in een Lid-Staat geldende wetgeving en met inachtneming van de basisverordening en uitvoeringsverordening zijn verkregen.”
In de Verordening (EG) 338/97 (basisverordening) is in artikel 8, vijfde lid, samengevat, bepaald, dat handel in de soorten genoemd in bijlage B verboden is, behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond, dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de, voor zover hier relevant, wilde fauna.
Hebben medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf zich aan verboden handel van kaviaar schuldig gemaakt?
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaand wettelijk kader blijkt, dat commerciële handelingen en overdracht van kaviaar voor zover het gaat om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening binnen Nederland en binnen de EU toegestaan zijn (en geen certificaat nodig), mits deze kaviaar aantoonbaar legaal is verworven. Aantonen dat de kaviaar legaal verworven is, houdt in dat degene die de goederen in bezit of verhandeld heeft, de legale status moet kunnen aantonen. Dit brengt mee dat ook de afnemer van kaviaar een verklaring van de leverancier moet krijgen over de herkomst van de kaviaar. De legale status kan onder meer worden aangetoond doordat de steur aantoonbaar in de EU is gekweekt. Als de kaviaar is ingevoerd vanuit een land buiten de EU dan kan de legale status aangetoond worden door een kopie van een door de douane afgetekende invoervergunning. In ieder geval moet een deugdelijke administratie over het verhandelde worden bijgehouden overeenkomstig de eisen van de wet.
Medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf hebben zich begeven in de handel van beschermde uitheemse diersoorten. Dat betekent dat zij zich terdege dienen te vergewissen van de op hen van toepassing zijnde regelgeving. Zij kunnen zich daartoe in verbinding stellen met de bevoegde autoriteiten of zich van deskundige juridische bijstand voorzien. Ook is er op internet hierover de nodige relevante informatie beschikbaar, zoals de informatiebladen van de overheid.
De rechtbank stelt vast dat uit de boekhouding van medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf de legale herkomst van de kaviaar niet kan blijken. Ook anderszins hebben voornoemde bedrijven niet aangetoond, dat de kaviaar die zij hebben ingekocht, hebben verkocht of in voorraad hadden, door hen legaal is verworven. Het enkele, min of meer blind, vertrouwen op hun handelspartner(s), zoals medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf zeggen te hebben gedaan, is daarvoor volstrekt onvoldoende. Dat de bedrijven de codes op de verpakkingen zouden hebben gecontroleerd, is niet aannemelijk geworden en bovendien kan dat niet gelden als aantonen dat de kaviaar legaal is verworven. Dat betekent dat medeverdacht bedrijf 2 B.V. en verdacht bedrijf zich schuldig hebben gemaakt aan verboden handel in kaviaar.
De rechtbank acht het aan verdacht bedrijf ten laste gelegde, opzettelijk begaan, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd, gepleegd door een rechtspersoon.
Strafoplegging
Geldboete van €10.000.
Verdacht bedrijf heeft de legale herkomst van de kaviaar die door haar is ingekocht, verkocht en die zij voorhanden had, niet aangetoond. Dit is in strijd is met (internationale) regelgeving, die juist in het leven is geroepen om de steur als ernstig bedreigde diersoort, en de eieren daarvan, te beschermen. Verdacht bedrijf heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de handel in illegale kaviaar. Dit betreft een ernstig feit.
De kaviaar is door de verdachte verkocht aan gerenommeerde restaurants. Onverlet de eigen verantwoordelijkheid van die restaurants, is daardoor ook een risico genomen met de goede reputatie van die restaurants.
Voorts heeft de verdachte zich door haar handelen schuldig gemaakt aan oneerlijke concurrentie. Bedrijven die zich wel aan de regels houden, enkel handelen in kaviaar waarvan de legale herkomst kan worden aangetoond en ten behoeve daarvan investeren in bijvoorbeeld een goede administratie, kunnen niet concurreren met bedrijven die zich wat dat betreft er gemakkelijk vanaf maken en enkel denken aan eigen geldelijk gewin, zoals dat in dit geval aan de orde lijkt te zijn.
Lees hier de volledige uitspraak.
Gerelateerde zaken
- Rechtbank Limburg 16 december 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:10988
Veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren wegens feitelijk leidinggeven aan illegale handel in kaviaar.
Lees hier de volledige uitspraak.
- Rechtbank Limburg 16 december 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:10995
Veroordeling tot een geldboete van €10.000 wegens illegale handel in kaviaar door een rechtspersoon.
Lees hier de volledige uitspraak.
- Rechtbank Limburg 16 december 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:10993
Veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren wegens feitelijk leidinggeven aan illegale handel in kaviaar.
Lees hier de volledige uitspraak.
- Rechtbank Limburg 16 december 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:10991
Veroordeling tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren wegens de illegale verkoop van kaviaar en valsheid in geschrift.
Lees hier de volledige uitspraak.