Verschoningsrecht notaris wijkt voor waarheidsvinding
/Hoge Raad 18 juni 2013, LJN CA3314
Feiten
Op 31 oktober 2011 heeft de rechter-commissaris een doorzoeking gedaan in het kantoorpand van A te Almere wegens een tegen klager gerezen verdenking van fraude. Tijdens die doorzoeking heeft klager, notaris, de door het openbaar ministerie gevorderde dossiers overgelegd. Deze dossiers zijn in het bijzijn van de rechter-commissaris door klager en de ringvoorzitter bekeken teneinde vast te stellen of er geheimhoudersstukken in de dossiers aanwezig waren waar het openbaar ministerie niet om had gevraagd. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen geheimhoudersstukken geoordeeld dat deze zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd. Zijdens klager is toen medegedeeld dat dit vooralsnog werd betwist. De rechter-commissaris heeft de desbetreffende stukken vervolgens verpakt in verzegelde enveloppen en doen opslaan bij het kabinet rechter-commissaris, locatie Lelystad.
De Rechtbank Zwolle - Lelystad heeft het beklag strekkende tot opheffing van het beslag op 29 notarisdossiers bij beschikking van 10 februari 2012 ongegrond verklaard.
Aan de bestreden beschikking ligt ten grondslag dat klager als notaris ter zake van de inbeslaggenomen stukken een beroep toekomt op het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Sv. In de bestreden beschikking oordeelt de Rechtbank dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat de inbeslaggenomen stukken zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd.
Volgens de Rechtbank doen zich in het onderhavige geval zeer uitzonderlijke omstandigheden voor die de inbeslagname van de geheimhoudersstukken rechtvaardigen.
De Rechtbank heeft met betrekking tot het bestaan van die zeer uitzonderlijke omstandigheden het volgende overwogen:
"De Hoge Raad heeft blijkens bestendige jurisprudentie op dit punt geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan meebrengen dat het in artikel 98 Sv genoemde verbod wordt geschonden. Deze inbreuk op het verschoningsrecht mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid en voor een dergelijke uitzondering gelden strenge motiveringseisen. Hierbij kan onder meer een rol spelen de vraag of het gaat om een tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking; de aard en ernst van de verdenking(en); de aard en omvang van de gegevens en de vraag of de informatie niet via andere weg kan worden verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van een zeer uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld, om de navolgde redenen.
Klager wordt onder meer verdacht van het medeplegen van witwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht) en het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot authentieke akten (artikel 226 van het Wetboek van Strafrecht). De aan klager verweten gedragingen raken de kern van de werkzaamheden en de functie van een notaris, in het bijzonder zijn openbare en maatschappelijke functie. Die functie komt onder meer tot uitdrukking in artikel 21 van de Wet op het notarisambt. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. Dit lid bepaalt onder meer dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem wordt verlangd, leidt tot strijd met het recht of de openbare orde of wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. De maatschappelijke functie van een notaris brengt met zich mee dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op door hem opgestelde en ondertekende stukken. Juist door dat vertrouwen in de bemoeiingen van de notaris, pleegt er in het maatschappelijk verkeer een grote waarde te worden toegekend aan een door hem opgestelde authentieke akte.
Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in een authentieke akte gegevens op te nemen die in strijd zijn met de waarheid, dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van de notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van zeer uitzonderlijke omstandigheden, omdat er in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de naleving van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft in haar oordeel voorts betrokken dat het gaat om een verdenking gericht tegen de verschoningsgerechtigde (in casu klager) en dat de medeverdachten van klager, die in beginsel mogen rekenen op de geheimhouding door klager, daarop niet mogen rekenen in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens.
Bovendien valt niet in te zien hoe de (inhoud van de) desbetreffende authentieke stukken op een andere wijze dan door de inbeslagname ervan, zouden kunnen worden verkregen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het belang van de waarheidsvinding vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager."
Alle middelen richten zich tegen dat oordeel.
Beoordeling van het eerste en het tweede middel
Het eerste middel klaagt erover dat de Rechtbank haar oordeel dat zich de zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waaronder het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het aan de notaris toekomende verschoningsrecht onvoldoende heeft gemotiveerd, mede in het licht van hetgeen namens de klager is aangevoerd ten aanzien van aard en ernst van de jegens hem bestaande verdenking.
Het tweede middel bevat de klacht dat de Rechtbank heeft verzuimd een toereikend gemotiveerde beslissing te geven op het verweer dat de inbeslagneming, gelet op aard en aantal van de inbeslaggenomen stukken, een verdergaande inbreuk op het aan de klager toekomende verschoningsrecht veroorzaakt dan voor de waarheidsvinding noodzakelijk kan zijn.
HR: Vooropgesteld moet worden dat het verschoningsrecht van de notaris, zoals dat onder meer in de art. 98 en 125l Sv tot uitdrukking is gekomen, in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de notaris als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een notaris zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden - en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht - sprake is, gelden zware motiveringseisen. De enkele omstandigheid dat een notaris als verdachte wordt aangemerkt is in ieder geval niet toereikend maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een notaris met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de notaris geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de notaris dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de notaris wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl. HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005/353).
De Rechtbank heeft met toepassing van de juiste maatstaf uiteengezet dat en waarom zij van oordeel is dat zich de zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de klager als notaris is toevertrouwd - dient te prevaleren boven het verschoningsrecht.
Dienaangaande heeft de Rechtbank in haar overwegingen betrokken dat de aan de klager verweten gedragingen raken aan de kern van diens werkzaamheden als, en aan diens openbare en maatschappelijke functie van, notaris, in verband waarmee de wet hem voorhoudt dat hij zijn diensten zal hebben te weigeren in die gevallen waarin hij moet beseffen dat die eraan kunnen bijdragen dat in strijd met het recht of met de openbare orde wordt gehandeld, of dat de van hem verlangde werkzaamheden een ongeoorloofd doel of gevolg dichterbij kunnen brengen.
De Rechtbank, die in verband met het antwoord op de vraag of zich de bedoelde zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen onder meer had te beoordelen of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een ernstig strafbaar feit, heeft vastgesteld dat de klager wordt verdacht van onder meer het medeplegen van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot authentieke akten en heeft als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat deze feiten als een zeer ernstig misdrijf moeten worden aangemerkt.
In het licht van hetgeen partijen bij de behandeling in openbare raadkamer naar voren hebben gebracht, getuigt het oordeel van de Rechtbank niet van miskenning van de in dit verband geldende zware motiveringseisen en was zij niet gehouden haar oordeel omtrent het bestaan van de verdenking jegens de klager en omtrent de ernst van die verdenking nader te motiveren om dit begrijpelijk te doen zijn. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat hetgeen namens de klager is aangevoerd de Rechtbank in een beklagprocedure als de onderhavige, waarin slechts in beperkte mate kan worden onderzocht in hoeverre de jegens de verschoningsgerechtigde geformuleerde verdenking gegrond is, niet noopte de jegens de klager bestaande verdenking als ongegrond aan te merken.
Namens de klager is erkend dat de onder hem inbeslaggenomen documenten, met uitzondering van één notarisdossier, betrekking hebben op transacties die in de processtukken zijn genoemd als voorwerp van het (strafrechtelijk) onderzoek. In het licht van hetgeen partijen bij de behandeling in openbare raadkamer naar voren hebben gebracht, was de Rechtbank niet gehouden nader te motiveren waarom kennisneming van alle inbeslaggenomen documenten met het oog op de waarheidsvinding dringend geboden is.
De middelen falen.
Lees hier de volledige uitspraak.