Vervolging notaris voor overtreding art. 16 Wwft naast tuchtrechtelijke procedure: OM ontvankelijk in vervolging. Volgt schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.

Gerechtshof Den Haag 1 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:187

Het hof stelt vast dat de verdachte meermalen in zijn hoedanigheid van notaris heeft nagelaten om ongebruikelijke transacties te melden bij het daartoe bestemde meldpunt.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens schending van beginselen van een behoorlijke procesorde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat door de officier van justitie op geen enkel moment op de in de wetsgeschiedenis voorgeschreven wijze een (bewuste) afweging is gemaakt tussen een tuchtrechtelijke aanpak of een strafrechtelijke vervolging, dan wel de samenloop daarvan.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig zijn op schrift gestelde aantekeningen op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een schending van beginselen van een behoorlijke procesorde en het Openbaar Ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Op grond van de wetgeschiedenis staat de mogelijkheid van tuchtrechtelijke handhaving een strafrechtelijke vervolging niet in de weg. Bovendien is pas een tuchtrechtelijke procedure gestart eerst nadat de officier van justitie de keuze had gemaakt om de verdachte strafrechtelijk te vervolgen.

Oordeel hof

Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

Zo een uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280).

Bij tussenarrest van 21 juli 2017 heeft het hof het onderzoek heropend teneinde door de officier van justitie een proces-verbaal van bevindingen te laten opstellen met als doel – kort gezegd – inzicht te krijgen in (het bestaan van) de inhoudelijke afwegingen die aanleiding hebben gegeven tot de onderhavige vervolgingsbeslissing, de uitkomst van het overleg tussen het Openbaar Ministerie en de toezichthouder en de uitkomst van enig eventueel ander relevant gevoerd overleg.

Uit het door de officier van justitie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt dat de strafrechtelijke vervolging al was aangevangen voordat duidelijk werd dat ook sprake zou zijn van een tuchtrechtelijke procedure. Eveneens blijkt uit het proces-verbaal dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen onder meer het Openbaar Ministerie en de toezichthouders, waaronder het Bureau Financieel Toezicht, over zaken van meldingsplichtigen die in aanmerking konden komen voor strafrechtelijke vervolging, waaronder de zaak tegen het notariskantoor van de verdachte en/of de verdachte zelf. In dit overleg is besloten om de zaak van de verdachte in onderzoek te nemen. De omstandigheid dat de verdachte meermalen ongebruikelijke transacties niet had gemeld, die alle te maken hadden met dezelfde verdachten uit een omvangrijk onderzoek, heeft de officier van justitie doen besluiten de zaak bij dagvaarding aan te brengen bij de rechtbank. Kort voor de inhoudelijke behandeling van de zitting werd duidelijk dat tevens een tuchtrechtelijke procedure was gestart, waarna wederom overleg heeft plaatsgevonden tussen de officier van justitie in de strafrechtelijke procedure en de officier van justitie in de tuchtrechtelijke procedure over de vraag of sprake was van een onwenselijke samenloop. Geconcludeerd is door hen dat beide procedures voortgezet konden worden nu sprake was van een verschillende normzetting en soortgelijke zaken met betrekking tot notarissen ook eerder zowel tuchtrechtelijk als strafrechtelijk waren afgedaan.

Het hof stelt voorop bij zijn beoordeling dat uit de Memorie van Toelichting op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) volgt dat ter explicitering van de reikwijdte en versterking van het toezicht de mogelijkheid bestaat om naast een strafrechtelijke vervolging ook bestuursrechtelijk en/of tuchtrechtelijk te handhaven. De stelling van de verdediging dat uit de wetsgeschiedenis van de Wwft volgt dat bij overtreding van deze wet door notarissen primair via het tuchtrecht dient te worden opgetreden, deelt het hof niet. Beide sanctiestelsels sluiten volgens de Memorie van Toelichting de aanvullende rol die strafrechtelijke handhaving voor de naleving van deze wet kan betekenen niet uit. De aard en de ernst van de overtredingen kan een strafrechtelijke sanctie vergen, aldus de wetsgeschiedenis. Over de vraag of overtredingen in voorkomende gevallen bestuursrechtelijk of tuchtrechtelijk, dan wel strafrechtelijk moeten worden afgedaan, vindt in de praktijk overleg plaats tussen het Openbaar Ministerie en de toezichthouders (Kamerstukken II 2007/08, 31 238, nr. 3).

Het hof overweegt dat overeenkomstig de bedoeling van de wetgever overleg heeft plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de toezichthouders alvorens tot strafrechtelijke vervolging is overgegaan. De aard en de ernst van de overtreding hebben de officier van justitie doen besluiten de zaak aan te brengen bij de rechtbank. Hoewel het hof zich zeer wel had kunnen voorstellen dat de officier van justitie bij de vervolgingsbeslissing een andere afweging had gemaakt gelet op de verstrekkende consequenties van een strafrechtelijke veroordeling voor de verdachte in zijn ambt als notaris, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en weergegeven naar ’s hofs oordeel niet worden gesteld dat het instellen of voortzetten van de strafrechtelijke vervolging van de verdachte op de hiervoor genoemde gronden onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Bewijsvoering

Achtergrond: Wettelijke meldplicht ongebruikelijke transacties

Op grond van artikel 16, eerste lid, juncto artikel 1, sub 12, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft), zoals deze luidde van 1 augustus 2008 tot 1 januari 2013, is een notaris verplicht om een transactie binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. Voorts is in artikel 15, eerste lid, van de Wwft bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig per daarbij te onderscheiden categorieën transacties, indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Dit uitvoeringsbesluit en de daarbij behorende bijlage zijn sinds de invoering van de Wwft niet gewijzigd.

Bij ministeriële regeling, behorende bij de destijds geldende Wet melding ongebruikelijke transacties is per 1 januari 2002 een indicatorenlijst voor ongebruikelijke transacties opgesteld.2 Aan deze regeling is per 1 juni 2003 een bijlage toegevoegd in verband met het bij Algemene Maatregel van Bestuur brengen van werkzaamheden van onder meer notarissen onder de meldplicht. In de toelichting op deze regeling is bepaald dat voor onder meer notarissen twee objectieve en twee subjectieve indicatoren zijn vastgesteld aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of een transactie moet worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De eerste subjectieve indicator verplicht een notaris een transactie als ongebruikelijk te melden indien er bij hem een vermoeden is ontstaan van witwassen.3 Ook in de bijlage behorende bij voornoemd uitvoeringsbesluit bij de Wwft is een dergelijke subjectieve indicator opgenomen, inhoudende dat vermoedelijke witwastransacties transacties zijn waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen.4

In de toelichting op voornoemde op 1 juni 2003 in werking getreden ministeriële regeling is opgenomen dat het gaat om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar, op grond van zijn ervaring, vermoedt dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. Als hulpmiddel bij de subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen of er aanleiding is om de veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. De richtlijnen zijn geenszins uitputtend van karakter. In de praktijk zullen zich dan ook zeker andere situaties kunnen voordoen, waarin een vermoeden ontstaat dat een transactie te maken zou kunnen hebben met witwassen.

In de toelichting op voornoemde ministeriële regeling is voorts opgenomen dat de richtlijnen onder andere vermeld staan in de voorlichtingsfolder die het ministerie van Financiën over de Algemene Maatregel van Bestuur inzake de meldingsplicht vrije beroepsgroepen zal uitgeven.5 Deze voorlichtingsfolder is als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal. In deze folder is een onderverdeling gemaakt in ‘algemene guidelines’ en in aanvulling daarop ‘specifieke guidelines’ per beroepsgroep en zijn diverse voorbeelden genoemd. Daarbij is vermeld dat de daarin genoemde aandachtsgebieden en de daaronder opgenomen voorbeelden geen uitputtend karakter dragen, zijn bedoeld om de aandacht te richten en zich in de praktijk zeker ook andere situaties kunnen voordoen.

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de ten laste gelegde transacties op de hoogte was van voornoemde voorlichtingsfolder.6 Anders dan de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard is niet alleen de specifieke guideline ‘I Notarissen’, maar zijn ook de ‘algemene guidelines’ op hem als notaris van toepassing.

De indicatoren die in de voorlichtingsfolder zijn genoemd en die voor deze zaak van belang zijn, worden hierna vermeld:

B Ongebruikelijke transacties m.b.t. de cliënt en diens

legitimatie

Voorbeeld 2 De cliënt maakt kennelijk gebruik van de diensten

van een stroman.

Voorbeeld 3 Het correspondentieadres wijkt af van het reguliere adres. Afwezigheid van een regulier adres van de

cliënt of door hem gebruikte entiteiten. Cliënt

wenst voor hem bestemde correspondentie op een niet

regulier adres te ontvangen.

D Ongebruikelijke transacties m.b.t. de dienstverlening of opdracht na aangaan van de betrekking

Voorbeeld 2 Transacties die door hun omvang, aard, frequentie

of uitvoering ongebruikelijk zijn.

E Ongebruikelijke transacties m.b.t. het financiële verkeer

Voorbeeld 3 Het betaalverkeer vertoont een ongebruikelijk patroon.

De gelden waarover de cliënt beschikt zijn afkomstig uit onduidelijke bronnen of de door de cliënt aangegeven bronnen zijn onwaarschijnlijk of onvoldoende gedocumenteerd.

De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit de guidelines niet voortvloeit dat de verdachte verplicht was om leningdocumentatie op te vragen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat in het geval de bron waaruit het geld afkomstig was onvoldoende is gedocumenteerd, dit aanleiding geeft om indicator E3 van toepassing te achten.

In de guidelines is voorts vermeld dat voor zover er door een beroepsorganisatie interne richtlijnen en indicatoren zijn opgesteld, deze ook als voorbeelden kunnen blijven dienen.

Vertrouwensnotarissen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie hebben in 2007 een checklist voor ABC, AB en BC transacties opgesteld in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties. Het bestuur van de KNB heeft deze lijst aanbevolen.

Escamplaan huisnummer te Den Haag

Ten aanzien van de Escamplaan huisnummer te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.

Op 18 februari 2009 passeerde de verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht Escamplaan huisnummer te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 89.000. Verkoper is Medeverdachte 7, wonende aan de Noorderbeekdwarsstraat huisnummer te Den Haag en koper is Medeverdachte 5, woonachtig aan de Ruysbroekstraat huisnummer te Den Haag. Koper werd middels een schriftelijke volmacht van 29 september 2004 vertegenwoordigd door Medeverdachte 2, wonende aan de Noorderbeekdwarsstraat huisnummer te Den Haag. Medeverdachte 2 is gehuwd met Medeverdachte 1. De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris. Medeverdachte 3 heeft op 18 februari 2009 € 103.069,60 overgemaakt op de bankrekening van naam notariskantoor ten behoeve van Escamplaan huisnummer.

De verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Medeverdachte 2 heeft deze transactie in samenspraak met Medeverdachte 1 op zijn kantoor aangedragen. Met de koper, Medeverdachte 5, heeft hij geen direct contact gehad. De volmacht van Medeverdachte 5 betrof een algehele volmacht voor alle rechtshandelingen. Aan Medeverdachte 5 is een brief verstuurd met daarin een verzoek om gegevens, zoals het telefoonnummer, e-mailadres en wijze van financiering. Daar is geen reactie op gekomen. Medeverdachte 7 heeft verteld dat hij het appartement op de veiling had aangekocht voor een veilingschuwe cliënt. De verdachte kende Medeverdachte 3 niet en hij heeft geen vragen gesteld over de herkomst van het op de bankrekening van de notaris gestorte geldbedrag. De verdachte heeft geen achterliggende leningdocumentatie opgevraagd. Volgens partijen was het niet nodig dat er hypothecaire zekerheid werd verstrekt voor de koopsom. Dat zou onderling worden geregeld. Op grond van informatie vernomen van makelaars en notarissen wist de verdachte ten tijde van de levering dat Medeverdachte 1 een bedenkelijke reputatie had. De verdachte wist dat Medeverdachte 1 bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.

Bewijsoverwegingen

De officier van justitie heeft ter terechtzitting overzichten uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de historische gegevens ten aanzien van de verblijfplaatsen van Medeverdachte 2, Medeverdachte 5 en Medeverdachte 7 overgelegd. Hieruit volgt dat Medeverdachte 2 per 15 januari 2009 en Medeverdachte 7 per 16 december 2008 een adres in het buitenland hadden en ten tijde van de levering van de Escamplaan huisnummer derhalve geen officieel adres in Nederland hadden. Van de koper, Medeverdachte 5, was zelfs in het geheel niets bekend in het GBA. Het verzoek om informatie betreffende de koper, dat de verdachte naar het adres van de koper stuurde, werd niet beantwoord. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake van een situatie als bedoeld in indicator B3 uit voornoemde indicatorenlijst.

De rechtbank acht voorts indicator D2 hier van toepassing is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door Medeverdachte 1, een bij de verdachte als bekendstaande huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven. De koper werd vertegenwoordigd door de vrouw van Medeverdachte 1. De volmacht die hieraan ten grondslag lag, was een algehele volmacht voor het verrichten van alle rechtshandelingen en ten tijde van de levering vierenhalfjaar oud. De verdachte heeft geen contact gehad met de koper. Zowel de verkoper als de gemachtigde van de koper zeiden op hetzelfde adres te wonen, zonder dat ze daar blijkens het GBA staan ingeschreven.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 aan de orde is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, een derde betaalt de koopsom zonder dat duidelijk is uit welke bron dit geld afkomstig is en deze bron is niet gedocumenteerd. Deze laatste indicator E3, komt ook voor in de checklist in het geval van ABC, AB en BC transacties. Het betrof hier een BC transactie waarbij de herkomst van de koopsom dubieus was. Dat de verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.

Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. De verdachte had op grond van deze omstandigheden de transactie als ongebruikelijk moeten aanmerken.


Stokroosstraat huisnummer te Den Haag

Ten aanzien van de Stokroosstraat huisnummer te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.

Op 30 november 2009 passeerde de verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht Stokroosstraat huisnummer te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 90.000 en is voldaan op de rekening van de notaris. Verkoper is Medeverdachte 8 en koper is Medeverdachte 1, gehuwd met Medeverdachte 2. De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning.

Op 1 december 2009 passeerde de verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht Stokroosstraat huisnummer te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 90.000. Verkoper is Medeverdachte 1, wonende aan de Noorderbeekdwarsstraat huisnummer te Den Haag en koper is Medeverdachte 5, woonachtig aan de Noorderbeekdwarsstraat huisnummer te Den Haag. Koper werd vertegenwoordigd door Medeverdachte 2, wonende aan de Noorderbeekdwarsstraat huisnummer te Den Haag, middels een schriftelijke volmacht van 29 september 2004. Medeverdachte 2 is gehuwd met Medeverdachte 1. De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris. In de akte van levering van de Escamplaan huisnummer te Den Haag, verleden op 18 februari 2009, is opgenomen dat dezelfde koper, Medeverdachte 5, zou gaan wonen op de Escamplaan. Medeverdachte 4 heeft op 27 november 2009 € 90.354,53 overgemaakt op de bankrekening van naam notariskantoor ten behoeve van de aankoop van de Stokroosstraat huisnummer.

De verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Medeverdachte 2 en Medeverdachte 1 hebben deze transacties en de koopaktes bij zijn kantoor aangeleverd. Medeverdachte 4 was geldschieter van Medeverdachte 5. De verdachte heeft aan Medeverdachte 2 gevraagd of zij wist van wie en waar het geld vandaan kwam en of zij de onderlinge schuldverhouding regelde, waarop Medeverdachte 2 positief antwoordde. Medeverdachte 5 had middels Medeverdachte 2 toestemming gegeven aan Medeverdachte 1 om het geleende bedrag in eerste instantie aan te wenden voor de aankoop alvorens te leveren aan Medeverdachte 5. De verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Met de koper, Medeverdachte 5, heeft de verdachte geen direct contact gehad. Aan Medeverdachte 5 is een brief verstuurd met daarin een verzoek om gegevens, zoals het telefoonnummer, e-mailadres en wijze van financiering. Daar is geen reactie op gekomen. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist de verdachte ten tijde van de levering dat Medeverdachte 1 een bedenkelijke reputatie had. De verdachte wist dat Medeverdachte 1 bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.

Bewijsoverwegingen

Er is sprake van een ABC transactie waarbij uiteindelijk Medeverdachte 5 het appartementsrecht kreeg geleverd, net als bij de levering van de Escamplaan. Ook bij deze ABC transactie zijn Medeverdachte 1 en Medeverdachte 2 degenen die de feitelijke betrokkenen waren bij de transactie: zij leverden de transacties en de koopovereenkomsten aan. Net als bij de levering van de Escamplaan heeft de verdachte geen contact gehad met de uiteindelijke koper Medeverdachte 5. Ook in dit geval werd de koopsom voor Medeverdachte 5 door een andere private partij voldaan, waarbij Medeverdachte 5 dit bedrag middels Medeverdachte 2 kennelijk eerst aan Medeverdachte 1 heeft uitgeleend om de eerste levering mee te financieren. Deze omstandigheden, in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte wist dat Medeverdachte 1 een bedenkelijke reputatie had, leidt tot het oordeel van de rechtbank dat Medeverdachte 5 kennelijk als stroman werd gebruikt. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank indicator B2 aan de orde.

Uit de akte van levering blijkt dat Medeverdachte 1, Medeverdachte 2 en Medeverdachte 5 allen op hetzelfde woonadres — Noorderbeekdwarsstraat huisnummer te Den Haag — zouden wonen. Uit de door de officier van justitie overgelegde overzichten uit het GBA ten aanzien van Medeverdachte 1, Medeverdachte 2 en Medeverdachte 5 volgt dat zij niet stonden in geschreven op het adres Noorderbeekdwarsstraat huisnummer te Den Haag. Medeverdachte 1 had per 4 september 2009 een adres in het buitenland, Medeverdachte 2 had per 30 juni 2009 een adres in het buitenland en over Medeverdachte 5 was in het geheel niets bekend in het GBA. Bovendien had Medeverdachte 5 op 18 februari 2009 eerder ook een appartementsrecht aan de Escamplaan huisnummer te Den Haag gekocht waarin zij zelf zou gaan wonen. De verdachte had ook deze akte gepasseerd. Medeverdachte 5 heeft opnieuw een appartementsrecht gekocht. Het adres Escamplaan huisnummer te Den Haag is niet als woonadres opgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorenstaande voorts indicator B3 van toepassing. De rechtbank is net als bij de levering van de Escamplaan ook bij deze levering van oordeel dat eveneens de indicatoren D2 (de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk) en E3 (de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd) aan de orde zijn. Aangezien deze situaties op zijn minst gelijk zijn aan de levering van de Escamplaan verwijst de rechtbank voor de motivering naar hetgeen zij reeds eerder ten aanzien van deze indicatoren heeft overwogen. Voor zover de levering van de Stokroosstraat huisnummer afwijkt van de levering van de Escamplaan, te weten de gestelde woonplaats van koper Medeverdachte 5 en de omstandigheid dat de door Medeverdachte 4 betaalde koopprijs door Medeverdachte 5 middels Medeverdachte 2 aan Medeverdachte 1 is geleend, zijn dit omstandigheden die het bestaan van de indicatoren verder bevestigen.

Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. De verdachte had op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk moeten aanmerken.


Reitzstraat huisnummer te Den Haag

Ten aanzien van de Reitzstraat huisnummer te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen — zoals genoemd in de voetnoten — als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.

Op 6 april 2010 passeerde de verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht Reitzstraat huisnummer te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 53.500. Verkoper is Medeverdachte 11 en koper is Medeverdachte 9, woonachtig in Suriname. Koper werd middels een schriftelijke volmacht vertegenwoordigd door Medeverdachte 6. De koper gaat het verkochte gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris. Medeverdachte 4 heeft op 6 april 2010 € 42.825,30 overgemaakt op de bankrekening van naam notariskantoor ten behoeve van de aankoop van de Reitzstraat huisnummer.

De verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Medeverdachte 1 heeft deze transactie en de koopakte bij mijn kantoor aangeleverd. Medeverdachte 4 heeft € 42.825,30 overgemaakt op de rekening van het notariskantoor. Daarnaast heeft de heer Medeverdachte 10 € 17.476,46 middels een notariskantoor overgemaakt. Aan Medeverdachte 10 is door Medeverdachte 9 een recht van hypotheek verstrekt. De verdachte heeft aan Medeverdachte 6 gevraagd of hij wist van wie de koopsom afkomstig was en of er nog zekerheid gesteld diende te worden, waarop Medeverdachte 6 antwoordde dat hij wist waar het geld vandaan kwam en dat er geen verdere hypotheek gevestigd hoefde te worden. De verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Hij heeft niet gevraagd hoe Medeverdachte 4 aan het geld kwam. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat Medeverdachte 1 een bedenkelijke reputatie had. De verdachte wist dat Medeverdachte 1 bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank is van oordeel dat indicator D2 van toepassing is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door Medeverdachte 1, waarvan de verdachte wist dat hij bekend stond als huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd gedeeltelijk betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven. Uit overzichten uit het GBA ten aanzien van Medeverdachte 6 en Medeverdachte 2 volgt dat zij halfbroer en halfzus zijn. De koper werd aldus vertegenwoordigd door de halfbroer van de vrouw van Medeverdachte 1. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator F3 van toepassing is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, derden betaalden de koopsom zonder dat duidelijk is uit welke bronnen dit geld afkomstig is en deze bronnen zijn niet gedocumenteerd. Medeverdachte 4 had bovendien ruim vier maanden eerder de aankoop van de Stokroosstraat huisnummer gefinancierd. Dat de verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.

Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. De verdachte had op grond van deze omstandigheden de transactie als ongebruikelijk moeten aanmerken.


Mathenesserweg huisnummer 1 en huisnummer 2 te Rotterdam

Ten aanzien van de Mathenesserweg huisnummer 1 en huisnummer 2 te Rotterdam kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen — zoals genoemd in de voetnoten — als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.

Op 20 mei 2010 passeerde de verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrechten Mathenesserweg huisnummer 1 en 13 te Rotterdam. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van de appartementen is € 135.000. Verkoper is Medeverdachte 12 en koper is Medeverdachte 9, woonachtig in Suriname. Koper werd middels een schriftelijke volmacht vertegenwoordigd door Medeverdachte 6. De koper heeft de koopsom voldaan aan de notaris. In de akte van levering van de Reitzstraat huisnummer te Den Haag, verleden op 6 april 2010 is opgenomen dat de koper, Medeverdachte 9 het appartement zelf zou gaan bewonen. Medeverdachte 13 heeft op 26 februari 2010 € 135.300 overgemaakt op de bankrekening van naam notariskantoor ten behoeve van een persoonlijke lening ten behoeve van de aankoop van de Mathenesserweg huisnummer 1 en huisnummer 2.

De verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Medeverdachte 1 en Medeverdachte 2 hebben deze transacties en de koopakte bij zijn kantoor aangeleverd. Medeverdachte 13 was geldschieter van Medeverdachte 9. De verdachte heeft aan de gevolmachtigde van Medeverdachte 9, Medeverdachte 6, gevraagd of hij wist waar het geld vandaan kwam en of het onderling werd geregeld, waarop Medeverdachte 6 bevestigend antwoordde. De verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist de verdachte ten tijde van de levering dat Medeverdachte 1 een bedenkelijke reputatie had. De verdachte wist dat Medeverdachte 1 bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.

Bewijsoverwegingen

De koper Medeverdachte 9 had anderhalve maand eerder ook een appartement aan de Reitzstraat huisnummer te Den Haag gekocht waarin zij zelf zou gaan wonen. De verdachte heeft deze akte gepasseerd. Nu Medeverdachte 9 weer een appartement heeft gekocht en stelde daar te willen gaan wonen en niet woonachtig te zijn in de Reitzstraat huisnummer te Den Haag, maar in Suriname, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van indicator B3: het correspondentieadres wijkt af van het werkelijke adres.

De rechtbank is eveneens van oordeel dat indicator D2 aan de orde is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door Medeverdachte 1, waarvan de verdachte wist dat hij bekend stond als een huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 van toepassing is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, een derde heeft de koopsom betaald zonder dat duidelijk is uit welke bronnen dit geld afkomstig is en deze bronnen zijn niet gedocumenteerd. Dat de verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.

Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. De verdachte had op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk moeten aanmerken.

Algeheel oordeel van de rechtbank ten aanzien van de transacties

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op de verdachte de plicht rustte om van deze transacties melding te maken bij het meldpunt. Niet alleen de enkele transacties op zichzelf beschouwd hadden aanleiding moeten geven om deze aan te merken als ongebruikelijk, maar ook in onderlinge samenhang bezien, waarbij hetzelfde patroon steeds als ongebruikelijk had moeten worden aangemerkt. Immers, de bij de verdachte als dubieus bekendstaande Medeverdachte 1 heeft deze transacties steeds aangebracht waarbij de koper middels volmacht werd vertegenwoordigd door zijn vrouw of de halfbroer van zijn vrouw en waarbij de koopprijs door een derde werd voldaan zonder dat daar hypothecaire zekerheid tegenover stond.

Onbetwist staat vast dat de verdachte ten aanzien van deze ongebruikelijke transacties geen melding bij het meldpunt heeft gedaan.

(Voorwaardelijk) opzet

Anders dan de rechtbank overweegt het hof met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet het navolgende. De verdachte was bekend met de verplichting die op hem als notaris rustte om ongebruikelijke transacties te melden bij het meldpunt. De verdachte had, in aanmerking genomen dat hij wist dat zijn hem bekende cliënt Medeverdachte 1 een bedenkelijke reputatie had, en in verdachtes eigen bewoordingen “berucht” was, voorzichtigheid moeten betrachten. De verdachte was er eveneens van op de hoogte dat deze Medeverdachte 1 zich in voorkomende gevallen middels een volmacht door zijn vrouw Medeverdachte 2h liet vertegenwoordigen. Door niettemin transacties – waarbij zowel koper als verkoper waren terug te leiden tot Medeverdachte 1 en waarbij gebruik werd gemaakt van stromannen – telkens niet te melden, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard niet te voldoen aan de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme neergelegde meldplicht. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met (minst genomen voorwaardelijk) opzet.

Bewezenverklaring

  • opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

Het hof stelt vast dat de verdachte meermalen in zijn hoedanigheid van notaris heeft nagelaten om ongebruikelijke transacties te melden bij het daartoe bestemde meldpunt.

Dit heeft ertoe geleid dat de verdachte uiteindelijk zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk is vervolgd. De verdachte heeft zich hierdoor begrijpelijkerwijs gedwongen gezien om zijn ambt als notaris neer te leggen, hetgeen op zijn beurt aanzienlijke financiële en andere gevolgen met zich heeft gebracht. Deze gevolgen waren waarschijnlijk uitgebleven dan wel veel minder ingrijpend geweest, indien enkel voor een – in casu meer voor de hand liggende - tuchtrechtelijke afdoening van de verdachte als first offender was gekozen.

Gelet op de ouderdom van de zaak, maar vooral vanwege de immense persoonlijke en zakelijke gevolgen waar de verdachte thans nog altijd zeer groot nadeel van ondervindt, is het hof van oordeel dat geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.

Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^