Verweer betreffende procedure voor vervolgingsbeslissing t.a.v. fiscaal delict en draagkracht bij oplegging geldboete

Hoge Raad 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1980

Het cassatieberoep richt zich tegen een arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2014 waarbij de Verdachte wegens valsheid in geschrift (meermalen gepleegd) en niet-ambtelijke corruptie (meermalen gepleegd) is veroordeeld.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad doet de zaak af onder verwijzing naar art. 80a RO.

Conclusie AG

Eerste middel

Het eerste middel bevat de klacht dat het hof niet althans “niet met redenen omkleed” het verweer heeft verworpen “dat het OM op straffe van niet-ontvankelijkheid gehouden was te motiveren waarom de procedure voor het nemen van de vervolgingsbeslissing voor het fiscaal delict niet is gevolgd zoals neergelegd in de ATV-richtlijnen.”

Conclusie AG

Bij de bespreking van dit middel heeft de Verdachte geen in rechte te respecteren belang omdat de Verdachte van het onder 1 ten laste gelegde “fiscaal delict” is vrijgesproken en het middel klaarblijkelijk geen betrekking heeft op de vervolgingsbeslissing ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. In zoverre wijs ik er ten overvloede op dat in de toelichting op het middel slechts een klein deel van de overwegingen van het hof wordt weergegeven en dat een reactie van het hof op het verweer is opgenomen in et resterende deel daarvan. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.

Tweede middel

In het tweede middel wordt geklaagd dat het hof bij het opleggen van de geldboete geen rekening heeft gehouden met de draagkracht van de Verdachte dan wel de strafoplegging niet naar de eisen van de wet met redenen heeft omkleed.

Conclusie AG

Het middel berust op een selectieve lezing van het arrest waarin het hof niet alleen heeft overwogen dat het hof bij de vaststelling van de geldboete “rekening heeft gehouden met de financiële draagkracht van de Verdachte” maar ook overweegt dat hij in het bijzonder heeft gelet op “de hoogte van de geldbedragen, te weten in totaal €760.628, die Verdachte in verband met die ‘niet-ambtelijke omkoping’ heeft ontvangen”.

Voor zover in het middel wordt gesteld dat de draagkracht van Verdachte ter zitting van het hof niet aan de orde is geweest, mist het feitelijke grondslag. Dit is wel aan de orde geweest, maar van de zijde van de Verdachte en zijn raadsman is het hof hieromtrent maar zeer summiere informatie verstrekt. Ter terechtzitting van het hof is over de draagkracht van de Verdachte niet meer aangevoerd dan door Verdachte zelf naar aanleiding van vragen van het hof over zijn Persoonlijke omstandigheden en draagkracht zoals vermeld in het proces-verbaal van de zitting van 4 februari 2014, p. 12:

"Als je op mijn Naam zoekt in de zoekmachine van Google dan kom je verschillende stukken tegen over deze zaak. Ik kom daardoor nu moeilijk aan de bak. Ik heb op dit moment geen werk. Ik ben nu bezig met een transactie van onroerend goed. Ik ontvang alleen mijn pensioen en AOW-uitkering, waarop beslag ligt. Dat beslag houdt verband met een dreigende claim van de fiscus en een claim van de accountant ten bedrage van €150.000,=."

en in de pleitnota die is overgelegd op dezelfde zitting op p. 19:

"De strafzaak heeft zijn leven beheerst. Werk kon hij niet meer vinden en hij had maar beperkte inkomsten. Datgene wat hij had moest hij aan rechtshulp In de straf- en fiscale zaak besteden"

Bovendien blijkt uit deze informatie niet dat Verdachte niet over vermogen beschikte, er wordt slechts gerept over inkomen.

Hetgeen thans in cassatie als toelichting op het middel over de draagkracht wordt aangevoerd is ten overstaan van het hof niet naar voren gebracht en daarop kan in cassatie geen acht op worden geslagen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^