Verweer uitkeringsfraude verworpen
/Gerechtshof Amsterdam 4 november 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4572
Het hof acht, evenals de politierechter, bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode een uitkering ontvangen, zonder aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) door te geven dat zij in die periode een vermogen had, bestaande uit onroerend goed en een voertuig, dat zij was getrouwd en dat zij voor langere tijd in Marokko verbleef. Door die gegevens niet door te geven aan DWI heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden.
De stelling van de verdachte dat zij niet wist of vermoedde dat zij deze gegevens aan DWI dan wel de Sociale Dienst te Amsterdam (SD) moest verstrekken, acht het hof niet geloofwaardig. Het hof overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat de bijstandsuitkering als laatste vangnet fungeert voor een ieder die niet bij machte is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Dat van degene die een beroep op die uitkering doet wordt verwacht dat hij of zij inzage geeft in zijn of haar financiële positie, is evident. Te meer daar het vanzelf spreekt dat veranderingen in de financiële positie van degene die een uitkering ontvangt, door het vergaren van een vermogen dan wel door een huwelijk, gevolgen hebben voor de vaststelling van het recht op verstrekking dan wel voor de hoogte en duur van die verstrekking. Het vorenstaande geldt evenzeer ten aanzien van het door verdachte niet opgegeven verblijf in het buitenland.
Het hof betrekt daarbij de verklaring van de verdachte dat het haar bekend was dat zij vermogen in Nederland aan DWI moest opgeven, en haar verklaring dat zij heeft nagelaten toestemming te vragen aan DWI om naar het buitenland te gaan.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand en een taakstraf van 240 uren, bij niet naar behoren verricht, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen.
Het hof is, met de politierechter, van oordeel dat het langdurig misbruik maken van de sociale voorzieningen een ernstig feit oplevert waarop met de oplegging van een gevangenisstraf dient te worden gereageerd. Het hof acht het, gelet op het huidige verblijf in het buitenland van de verdachte niet opportuun de verdachte, zoals de politierechter heeft gedaan, tevens een taakstraf op te leggen. Gelet daarop acht het hof een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 2 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.