Verzoek ex artt. 89 en 591a Sv na vrijspraak in Passage-zaak: verzoek tot toekenning €1000 voor elke dag die in preventieve hechtenis is doorgebracht wordt afgewezen
/Gerechtshof Amsterdam 5 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:7
Voor verzoeker is met het vrijsprekende arrest van het hof op 29 juni 2017 een eind gekomen aan een zeer lange en voor hem bezwarende periode. Hij is verdachte geweest van betrokkenheid bij de moord op Van Maurik in 1993. De op deze moord betrekkelijke strafzaak is als het ware verzwolgen door het zogenoemde Liquidatieproces Passage. De bijzondere aard, de grote omvang en ook het verloop van dat proces – waarin de strafzaken tegen een groot aantal verdachten van betrokkenheid bij veel levensdelicten gelijktijdig zijn behandeld – hebben tot gevolg gehad dat (de behandeling van) de strafzaak op het leven van verzoeker (en dat van de zijnen) zeer zwaar heeft gedrukt.
Was met een meer kritisch oog, een meer onbevangen aanpak en een niet door het Passageproces vertroebelde blik naar verzoeker en zijn zaak gekeken, dan had hij kunnen blijven wat hij al vanaf het begin was: op zijn best een getuige.
De aard van de verdenking tegen verzoeker en het zijn van onderdeel van dat Passageproces hebben voor hem meegebracht dat hij door politie en justitie – in hun wens tot bewijsvergaring tegen andere verdachten – niet eerlijk is bejegend. In het licht van het soortelijk gewicht van dat Passageproces hebben niet alleen de in die zaak figurerende kroongetuigen, maar heeft ook verzoeker gerechtvaardigd kunnen vrezen voor de eigen veiligheid. Zijn proceshouding wordt door dat aspect mede verklaard.
De met het – voor verzoeker grillige – verloop van het Passageproces in twee feitelijke instanties gemoeide tijd – maar liefst 10 jaren – is bovendien gepaard gegaan met veel media-aandacht. De strafzaak heeft niet slechts in het gemoed van verzoeker maar ook in zijn sociale (gezins)leven diepe sporen achtergelaten, die tot op de dag van vandaag worden gevoeld. Daarnaast is verzoeker ook in zijn professionele leven geraakt door de verdenking. Dit alles maakt, dat waar het Passageproces als buitengewoon moet worden getypeerd, dat ook heeft te gelden voor de aan verzoeker toe te kennen schadevergoeding. Daarom kan in redelijkheid niet worden volstaan met de forfaitaire vergoedingen, en is een vergoeding van €1000 gerechtvaardigd, voor elke dag die door verzoeker in preventieve hechtenis is doorgebracht, in totaal 123 dagen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft de stellingen van verzoeker in zoverre weersproken dat de gevraagde vergoeding kan worden toegewezen tot de in de regel toegekende (forfaitaire) bedragen, zoals geldend ten tijde van de door verzoeker ondergane hechtenis. Daarbij heeft de advocaat-generaal gedifferentieerd naar de grondslag van toegepaste hechtenis – verzekering of voorlopige hechtenis – en voorts naar al dan niet toegepaste beperkende maatregelen. De beschadiging van verzoeker in zijn professionele leven is weliswaar gesteld, maar de voor een de forfaitaire bedragen overstijgende vergoeding nodige feitelijke onderbouwing ontbreekt. Voor toekenning van hogere bedragen bestaat derhalve geen grond, aldus de advocaat-generaal. In de visie van de advocaat-generaal komt het verzoek voor toewijzing tot het bedrag van €9.485 in aanmerking. Dit bedrag bestaat uit:
- inverzekeringstelling van 27 mei tot en met 30 mei 2008 (3 x €95)
- voorlopige hechtenis van 30 mei 2008 tot 22 augustus 2008 (84 x €70)
- beperkende maatregelen van 27 mei 2008 tot en met 19 juni 2008 (24 x €25)
- voorlopige hechtenis van 30 januari 2013 tot en met 5 maart 2013 (34 x €80).
De beoordeling van het verzoek
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden. Het hof is – met verzoeker en de advocaat-generaal – van oordeel dat alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van schadevergoeding.
In de sleutel van deze op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering gevoerde procedure komt louter de schade die verzoeker ten gevolge van preventieve hechtenis heeft geleden voor vergoeding in aanmerking. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Door en namens verzoeker is met juistheid gesteld dat het Passageproces als een geheel trekken vertoont van een buitengewoon strafproces, waarvan de strafzaak tegen verzoeker als gewezen verdachte deel heeft uitgemaakt. Het is ook in enige mate invoelbaar dat de strafzaak en het verloop daarvan op het leven van verzoeker een onuitwisbare indruk zullen hebben gemaakt. De oorzaken daarvan kunnen in elk geval worden gevonden in de omvang en de lange duur van de berechting in twee feitelijke instanties, als ook in het verloop daarvan. Zo is verzoeker, na toepassing van preventieve hechtenis (ruwweg vanaf eind mei 2008 tot en met eind augustus 2008) en nadat de officier van justitie in zijn strafzaak tot vrijspraak had gerekwireerd door de rechtbank in januari 2013 tot langdurige gevangenisstraf veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan moord. Omdat de rechtbank bij dat veroordelende vonnis ook zijn gevangenneming heeft bevolen is verzoeker vanaf eind januari 2013 andermaal in hechtenis genomen. Vervolgens heeft het hof begin maart 2013 de voorlopige hechtenis geschorst, waarna het met de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep is begonnen. Tijdens die behandeling heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring en de oplegging van gevangenisstraf. Het hof heeft verzoeker in juni 2017 uiteindelijk vrijgesproken.
Met het voorgaande is echter niet gegeven dat het aan het hof vrijstaat om te treden buiten de strafvorderlijke oevers, zoals deze in het voorgaande zijn benoemd en voorop zijn gesteld, wat er overigens zij van de verwijten die door verzoeker zijn gemaakt aan het adres van politie en justitie.
De vaststelling van de schadevergoeding
Het is in het algemeen denkbaar, dat toekenning van de ingevolge afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geldende normbedragen voor vergoeding van de door ondergane preventieve hechtenis geleden schade in het voorkomende geval niet toereikend is.
Waar het gaat om gestelde vermogensschade is dan een genoegzame onderbouwing nodig. In casu heeft verzoeker getracht die onderbouwing te verschaffen, doch naar het oordeel van het hof is hij daarin niet geslaagd. Wat door derden aan het papier is toevertrouwd is daarvoor te vaag, speculatief, te weinig feitelijk en biedt onvoldoende houvast.
Waar het gaat om geleden immateriële schade geldt in wezen hetzelfde. Wanneer de onderbouwing van het verzoek in aanmerking wordt genomen lijkt verzoeker uit het oog te hebben verloren dat niet ter toets staat wat de gevolgen van de strafzaak voor hem zijn geweest; het is slechts de tegen hem toegepaste preventieve hechtenis die in deze procedure bij de beoordeling van de omvang van geleden schade tot uitgangspunt genomen dient te worden. Het is voorstelbaar dat de tweede periode van voorlopige hechtenis (door de rechtbank bevolen bij gelegenheid van het veroordelend vonnis) de verzoeker zwaar zal zijn gevallen, mede in aanmerking nemend dat de officier van justitie nog tot zijn vrijspraak had gerekwireerd. Daar staat echter tegenover dat het hof ondanks het gegeven van het veroordelende vonnis die periode voor hem sterk heeft bekort, door reeds voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep in maart 2013 de bevolen voorlopige hechtenis te schorsen. Het hof heeft bij die beslissing tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis overwegingen gewijd aan onder meer het procesverloop in eerste aanleg, het gegeven dat verzoeker zijn berechting in eerste aanleg grotendeels in vrijheid heeft kunnen ondergaan daaronder begrepen.
Al met al ziet het hof in wat ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd geen toereikende grond voor toekenning van hogere dagvergoedingen dan de ten tijde van de ondergane hechtenis geldende normbedragen. Dit betekent dat het hof het verzoek in zoverre zal afwijzen. Indien en voor zover verzoeker heeft bedoeld dat de grondslag van zijn gestelde schade ook ligt in (het verloop van) de behandeling van zijn strafzaak, als onderdeel van dat Passageproces, zal hij zijn vordering bij de burgerlijke rechter hebben aan te brengen.
Verzoeker is op 27 mei 2008 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – betrokkenheid bij moord. De op 30 mei 2008 bevolen voorlopige hechtenis van verzoeker is op 22 augustus 2008 opgeheven. De rechtbank Amsterdam heeft op 29 januari 2013 - in het veroordelend vonnis - de gevangenneming van verzoeker bevolen. De tenuitvoerlegging daarvan is op 30 januari 2013 aangevangen. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 4 maart 2013 zijn voorlopige hechtenis met ingang van 5 maart 2013 geschorst. verzoeker heeft van 27 mei 2008 tot 19 juni 2008 zijn detentie in beperkingen doorgebracht.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis als volgt:
€9.410 bestaande uit:
- inverzekeringstelling van 27 mei t/m 30 mei 2008 (3 x €95)
- voorlopige hechtenis van 30 mei 2008 tot 22 augustus 2008 (84 x €70)
- beperkende maatregelen van 30 mei 2008 tot en met 19 juni 2008 (21 x €25)
- voorlopige hechtenis van 30 januari 2013 tot en met 5 maart 2013 (34 x €80).
Lees hier de volledige uitspraak.