Verzoek tegemoetkoming in de kosten voor rechtskundige hulp op basis van artikel 69a lid 1 Besluit algemene rechtspositie politie
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6831
Feiten
Na terugwijzing door de Hoge Raad is bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 17 september 2012 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en is verzoeker vrijgesproken van het hem onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt OM en verdediging
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de kosten van rechtsbijstand, nu het aannemelijk is dat die kosten niet op een andere manier vergoed zijn. Daarbij heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat de kosten die door raadsman van verzoeker in eerste aanleg, in rekening zijn gebracht maar gedeeltelijk zijn onderbouwd en dat de reistijd slechts voor de helft voor vergoeding in aanmerking komt. Voor het overige heeft de advocaat-generaal gepersisteerd bij het eerdere schriftelijke advies.
De raadsvrouw heeft gepersisteerd bij het verzoek en heeft daarbij – conform hetgeen in de door haar overgelegde pleitnotities is vermeld – aangevoerd dat verzoeker de kosten van rechtsbijstand niet vergoed heeft gekregen door zijn werkgever. Tevens heeft zij aangevoerd dat de kosten die verzoeker heeft gemaakt voor juridisch advies van naam wel degelijk betrekking hadden op de zaak van verzoeker. Verzoeker heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij heeft getracht de kosten van rechtskundige hulp vergoed te krijgen van zijn werkgever. Daarop is echter afwijzend beslist, tegen welke beslissing verzoeker naar zijn zeggen vruchteloos bezwaar heeft gemaakt. Hij kan deze beslissingen niet overleggen; wellicht bevinden ze zich in dossiers bij raadsman. De raadsvrouw heeft daarbij tevens een brief overgelegd van de politie afdeling HRM aan verzoeker, gedateerd 5 februari 2013, met als onderwerp ‘Uw verzoek om tegemoetkoming rechtskundige hulp’ (volgens verzoeker ingediend in het kader van het onderhavige verzoek, maar met gelijkluidende beslissing als op zijn eerdere verzoek in de strafzaak). Verzoeker heeft zelf nog aangevoerd dat de verklaring van de anonieme getuige in het belang van de waarheidsvinding is opgemaakt en dat derhalve de kosten die hij daarvoor heeft moeten maken voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.
Daarnaast heeft raadsman als voormalig raadsman van verzoeker aangevoerd dat hij de specificatie die betrekking heeft op de bij verzoeker voor rechtsbijstand in rekening gebrachte bedragen slechts gedeeltelijk kan overleggen wegens automatiseringsproblemen. De door raadsman in het dossier verrichte studietijd is derhalve niet in de specificatie betrokken. Bij brief van 2 augustus 2013 heeft raadsman het hof bericht dat de dossiers betreffende verzoeker reeds bleken opgeschoond en dat hij geen afwijzende beslissing (meer) heeft aangetroffen over de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aan verzoeker. Vervolgens is de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, maar daar heeft zij geen gebruik van gemaakt.
Beoordeling
Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman. Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Artikel 69a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) bepaalt dat indien een politieambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, het bevoegde gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent, tenzij hij naar het oordeel van het bevoegd gezag opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld of grof nalatig is geweest.
Tijdens de behandeling van het verzoek in raadkamer en ondersteund door voornoemde brief van 5 februari 2013 die door de raadsvrouw in raadkamer aan het hof is overgelegd, is voldoende gebleken dat verzoeker een verzoek heeft gedaan om een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp als bedoeld in artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie. Tevens acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat op dit verzoek afwijzend is beslist en dat aan verzoeker geen financiële tegemoetkoming in de kosten voor rechtskundige hulp is verstrekt, nu – als er al sprake zou zijn van een door verzoeker gepleegde onrechtmatige daad – deze door hem gepleegd zou zijn tijdens de uitoefening van de politietaak, zoals dat uitdrukkelijk in genoemde bepaling als voorwaarde voor vergoeding is opgenomen.
Naar het oordeel van het hof heeft verzoeker getracht om via de bepaling van artikel 69a BARP een tegemoetkoming te verkrijgen in de kosten voor rechtskundige hulp en heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn verzoek is afgewezen. Nu verzoeker geen vergoeding voor die door hem ten behoeve van de onderhavige strafzaak gemaakte kosten heeft ontvangen en overigens voldoende aannemelijk is dat hij die kosten heeft gemaakt is het onderhavige verzoek van verzoeker ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor toewijzing vatbaar.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman/raadsvrouw niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman/raadsvrouw en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman/raadsvrouw gedeclareerde tijd of het door hem/haar gehanteerde uurtarief.
Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Het hof zal daarom op gronden van billijkheid als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toekennen een bedrag van € 51.268,77 (inclusief BTW), zoals door de raadsvrouw in het verzoekschrift met specificatie (naar instantie en advocaat) is verzocht.
De gevraagde reiskosten van verzoeker voor de verhoren en voor het bijwonen van de behandelingen van de zaak door de rechtbank en het gerechtshof te Arnhem zijn eveneens voor toewijzing vatbaar. Toegewezen kan worden een bedrag van € 207,82.
Conclusie
Het hof kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 55.232,65 en gelast de tenuitvoerlegging daarvan.
Lees hier de volledige uitspraak.