Verzoekschrift art. 530 Sv: Amsterdamse verdachte mag Tilburgse raadsman nemen

Rechtbank Amsterdam 6 mei 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3586

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van €9.816,11 voor de kosten van de raadsman voor rechtsbijstand en €280 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift en €550 indien een zitting plaatsvindt.

In zijn schriftelijke reactie van 10 februari 2020 en 29 april 2020 heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.

Verzoeker werd verdacht van twee gevallen schennis van de eerbaarheid hetgeen bij een veroordeling grote gevolgen voor hem zou hebben. Voorts heeft de hele zaak veel impact op het leven van verzoeker gehad, waardoor er veel contactmomenten tussen verzoeker en de advocaat zijn geweest. Hierbij is van belang dat het voor verzoeker de eerste keer betrof dat hij met het strafrecht in aanraking kwam. Deze contactmomenten hebben betrekking gehad op verschillende fasen in de procedure (verhoor, verzet tegen strafbeschikking en zitting bij de politierechter).

Ondanks dat het ging om een in omvang beperkt dossier, is het met name in dit soort zaken (zedenfeiten) belangrijk dat de verklaringen door de verdediging minutieus worden bestudeerd en met elkaar worden vergeleken om tegenstrijdigheden en onjuistheden te ontdekken.

Voorts stelt de officier van justitie ten onrechte dat vier uur (voor bestuderen stukken, opstellen concept verzetschrift en zittingsvoorbereiding) is gerekend voor dezelfde werkzaamheden. Het betreffen verschillende werkzaamheden. De stukken zijn bestudeerd voor het opstellen van het verzetschrift. Het verzetschrift is echter ingediend op 31 mei 2019, terwijl de zitting pas op 17 oktober 2019 plaatsvond. In de tussenliggende tijd heeft de strafzaak ook stilgelegen, zodat de raadsman voor de zitting weer de stukken in moest zien. Deze tijd brengt de raadsman uiteraard in rekening.

Daarnaast houdt zittingsvoorbereiding niet enkel in dat de raadsman de zitting gaat voorbereiden. Ook is cliënt per email geïnformeerd over wat er op zitting kan gebeuren enzovoort. Daarnaast heeft deze zaak veel met cliënt gedaan en had hij veel vragen. Derhalve is vier uur werk niet onevenredig veel.

Ten slotte is 00:45 uur tijd gerekend voor studie/onderzoek. Deze tijd is verricht voor jurisprudentieonderzoek om na te gaan of er voldoende wettig bewijs was.

De reiskosten van de raadsman zijn gemaakt ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de strafzaak. Op uitdrukkelijk verzoek van verzoeker is de raadsman aanwezig geweest bij het verhoor en de zitting bij de politierechter.

De correspondentie met aangeefster omtrent smaad en laster jegens verzoekers betreft een civielrechtelijke aangelegenheid. Deze posten kunnen worden verminderd.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verzocht de schadevergoeding te matigen.

Het betreft een eenvoudig dossier van 16 pagina’s. De raadsman heeft kosten gemaakt in het kader van de bestudering van de stukken (€450,42 voor 115 minuten op vijf verschillende momenten). Hierbij gaat het steeds om dezelfde stukken. Daarnaast is er ook nog voor studie/onderzoek 00:45 uur tijd gerekend, waarbij onduidelijk is waar deze tijd voor nodig is geweest. Het is niet redelijk en billijk om deze kosten voor de rekening van de Staat te laten komen, gelet op de omvang van het dossier en de aard en de inhoud van de zaak. Het Openbaar Ministerie verzoekt een derde van de gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen.

Tussen verzoeker en zijn raadsman zijn 81 contacten geweest. Het feit dat een strafzaak een grote impact heeft op een persoon is geen argument om in dit geval zo’n hoge schadevergoeding te vragen. Ook het gegeven dat klager een first offender is niet uniek en kan ook niet doorslaggevend zijn voor het geheel toekennen van de schadevergoeding.

Verzoeker heeft zich laten bijstaan door een in Tilburg gevestigde raadsman. De raadsman heeft zowel voor het politieverhoor als de politierechterzitting ruim 3,5 uur moeten reizen. Hoewel het de verzoeker vrij staat om zich te laten bijstaan door een advocaat van zijn keuzen, valt niet in te zien waarom verzoeker geen raadsman heeft gezocht die dichterbij bij het arrondissement waar de strafzaak zou plaatsvinden. Om die reden is het billijk dat een deel van de in de rekening gebrachte reiskosten en reistijd van de raadsman voor de rekening van verzoeker blijft (ECLI:NL:RBNNE:2017:3742; ECLI:NL:GHAMS:2016:5029).

De gemaakte kosten in het kader van correspondentie met aangeefster zijn niet onderbouwd, en het is niet redelijk en billijk als deze kosten voor de rekening van de Staat komen.

Ten slotte vraagt de verzoeker een vergoeding van €665,83 voor het opstellen van een verzetschrift. Het Openbaar Ministerie acht het billijk om de helft van de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen, gezien de omvang van het verzetschrift en de aard en inhoud van het dossier.

Beoordeling

Verzoeker is als verdachte aangemerkt van twee gevallen schennis van de eerbaarheid, gepleegd op 22 januari 2019 en 7 februari 2019. Op 28 februari 2019 is verzoeker gehoord. Vervolgens is op 22 mei 2019 een strafbeschikking opgelegd, waartegen verzoeker op 31 mei 2019 verzet heeft ingediend. De behandeling bij de politierechter vond plaats op 17 oktober 2019. Verzoeker is vrijgesproken.

Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.

Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

De strafzaak tegen verzoeker is op 1 november 2019 onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het verzoek is tijdig ingediend.

De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en de reiskosten van verzoeker. De opgegeven kosten van de raadsman worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie.

De rechtbank stelt voorop dat de declaratie van een raadsman een uitgangspunt is, dat door de rechtbank wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen gronden van billijkheid zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en, zo ja, tot welk bedrag. De rechtbank slaat daarbij onder meer acht op de omvang en de complexiteit van de onderliggende strafzaak. In het geval de rechtbank de gevraagde vergoeding, gelet op alle omstandigheden bovenmatig acht, kan dat een grond zijn om de gevraagde vergoeding te matigen, dan wel af te wijzen.

Verzoeker heeft zich laten bijstaan door een in Tilburg gevestigde raadsman. Uit de bij de stukken gevoegde urenverantwoording blijkt dat de raadsman voor het politieverhoor 3,5 uren heeft moeten reizen en voor de zitting bij de politierechter 3,5 uren.

Het is de vrije keuze van een verdachte om een raadsman te kiezen en de reiskosten, gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd, worden – tenzij deze onredelijk hoog voorkomen – integraal vergoed. Gelet op de gegeven toelichting omtrent de advocaatkeuze komen de gemaakte kosten de rechtbank niet onredelijk hoog voor. Nu van dit laatste niet is gebleken, ziet de rechtbank geen reden om de vergoeding terzake te beperken.

De rechtbank acht het billijk om de volledige reiskosten van de raadsman voor vergoeding in aanmerking te laten komen.

Voor wat betreft de overige in rekening gebrachte uren (24 uur en 10 minuten) door de raadsman overweegt de rechtbank dat de raadsman bovenmatig veel tijd heeft besteed aan een relatief eenvoudige zaak met een dossier van geringe omvang. Nu het gaat om een verdenking die verzoeker zal hebben aangegrepen en nu het de eerste keer was dat hij op deze manier met justitie in aanraking kwam, zijn een behoorlijk aantal contactmomenten en werkzaamheden om verzoeker hierbij te adviseren niet onredelijk. De in rekening gebrachte werkzaamheden zijn echter, ook indachtig het voorgaande, wel bovenmatig te noemen. De rechtbank acht het billijk om hiervan de helft, te weten 12 uur en 5 minuten voor vergoeding in aanmerking te laten komen.

Hierbij kent de rechtbank geen vergoeding toe voor de kosten met betrekking tot de correspondentie met de aangeefsters, omdat onvoldoende onderbouwd is waarom deze kosten zijn gemaakt in het kader van de strafzaak.

De rechtbank zal voor het opmaken en indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen en daarbij, gelet op de uitgebreide schriftelijke uitwisseling van standpunten nu wegens de uitbraak van het coronavirus is afgezien van een mondelinge behandeling, uitgaan van het bedrag van €550.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^