Verzoekschrift ex art. 591a Sv & daadwerkelijk geleden schade: zijn kosten voor rechtsbijstand daadwerkelijk ten laste van verzoekster gekomen indien de factuur nog niet is voldaan?
/Rechtbank Rotterdam 19 februari 2013, LJN BZ6002
Bij vonnis van de kantonrechter van dezelfde rechtbank is de verzoekster - op daartoe strekkende vordering van de officier van justitie - vrijgesproken van hetgeen haar in de strafzaak ten laste was gelegd.
Verzoekster heeft vervolgens een verzoekschrift ex artikel 591a Sv ingediend.
Het verzoek strekt tot het toekennen van:
- een bedrag van € 2.129,15 ter vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, inclusief 5% opslag voor kantoorkosten en 19% BTW, gemaakt ten behoeve van de noodzakelijke verdediging in de tegen verzoekster geëntameerde strafzaak;
- een bedrag van € 5,40 ter vergoeding van door de verzoekster in verband met zittingen gemaakte reiskosten;
- de forfaitaire vergoeding voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoek.
Ontvankelijkheid verzoekster
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis van de kantonrechter van 29 november 2011 op diezelfde datum onherroepelijk is geworden, aangezien het openbaar ministerie in die zaak vrijspraak heeft gevorderd en verzoekster vervolgens ook is vrijgesproken. Het verzoekschrift, dat op 1 maart 2012 is ingekomen, is daarom niet binnen de bij de wet gestelde termijn van drie maanden na het eindigen van de strafzaak ingediend. De officier van justitie tegen deze achtergrond bepleit dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.
De advocaat van de verzoekster heeft aangevoerd dat het OM zich in een eerder stadium niet tegen toewijzing van het gevraagde heeft verzet. Hij heeft zich nu niet kunnen voorbereiden op het gewijzigde standpunt officier van justitie, reden waarom de rechtbank dit standpunt buiten beschouwing moet laten.
Rechtbank: Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het OM, al dan niet door voortschrijdend inzicht, zijn standpunt omtrent de ontvankelijkheid van een op artikel 591a Sv gestoeld verzoek aanpast, zodat het verweer van de advocaat reeds om die reden moet worden verworpen. De rechtbank gaat ervan uit dat de advocaat hierop adequaat heeft kunnen reageren.
De kennelijk door de officier van justitie gehuldigde opvatting dat de enkele omstandigheid dat het OM in eerste aanleg vrijspraak heeft gevorderd, zonder meer in de weg staat aan zijn recht om hoger beroep in te stellen tegen een vrijsprekend vonnis, vindt echter geen steun in het recht (vgl. HR 26 oktober 2010, LJN BN4322). Waar het OM op de terechtzitting voorts geen afstand heeft gedaan van het recht hoger beroep in te stellen, is het vonnis van de kantonrechter van 29 november 2011 pas op 14 december 2011 onherroepelijk geworden. Op laatstgenoemde datum is de strafzaak derhalve geëindigd en de uit de artikelen 591a jo. 591, tweede lid, Sv voorvloeiende termijn van drie maanden aangevangen. Het verzoekschrift, dat op 1 maart 2013 bij de rechtbank is ingekomen, is dan ook tijdig ingediend.
De verzoekster kan in haar verzoek worden ontvangen.
Toewijsbaarheid verzoek
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts kosten en schade die de verzoekster als verdachte daadwerkelijk heeft geleden toewijsbaar zijn. Aangezien de advocaat van de verzoekster heeft meegedeeld dat de declaratie voor de verleende rechtsbijstand nog niet door de verzoekster is voldaan, is geen sprake van zuivere vermogensschade en heeft de verzoekster geen kosten voor rechtsbijstand in de zin van artikel 591a Sv gemaakt. Dit deel van het verzoek komt niet voor toewijzing in aanmerking. Wel kan een vergoeding voor de opgevoerde reiskosten en de forfaitaire vergoeding worden toegekend, aldus de officier.
De advocaat van de verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de geclaimde kosten voor rechtsbijstand geheel voor toewijzing in aanmerking komen. Tussen de advocaat en de verzoekster zijn er (standaard)afspraken gemaakt, inhoudende dat de declaratie, in afwachting van de beslissing op onderhavig verzoek, vooralsnog onbetaald wordt gelaten. Indien dit verzoek evenwel wordt afgewezen, zal de verzoekster alsnog de gehele declaratie dienen te voldoen. Er is sprake van een ‘keiharde vordering’, aldus de advocaat.
Kosten noodzakelijke verdediging strafzaak
De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat kosten voor rechtsbijstand op de voet van artikel 591a Sv slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze daadwerkelijk ten laste van de verzoekster zijn gekomen. De rechtbank verwerpt evenwel stelling van de officier dat de kosten voor rechtsbijstand niet daadwerkelijk ten laste van verzoekster zijn gekomen zolang zij de factuur van haar advocaat nog niet heeft voldaan.
Gebleken is immers dat de verzoekster een schuld aan haar advocaat heeft in de vorm van een betalingsverplichting. Een dergelijke schuld tast naar haar aard het vermogen van de cliënt van een advocaat in negatieve zin aan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontstaan van een betalingsverplichting krachtens een vooraf gemaakte afspraak tussen een advocaat en zijn cliënt reeds meebrengt dat de kosten voor rechtsbijstand daadwerkelijk ten laste van betrokken cliënt zijn gekomen. Naast een urenstaat, de declaratie(s) en een opgave van het uurtarief van de advocaat - zulks teneinde de betalingsverplichting te kunnen beoordelen - acht de rechtbank het in beginsel niet noodzakelijk dat dienaangaande nog andere informatie wordt verstrekt. Uitgaande van een reële betalingsverplichting behoeven de door de officier van justitie in openbare raadkamer opgeworpen vragen of de verzoekster ten tijde van de beoordeling van haar verzoek al aan haar betalingsverplichting had voldaan en welke afspraken omtrent de (termijnen van de) daadwerkelijke betaling zijn gemaakt dan ook geen beantwoording.
Er worden, mede in het licht van het voorgaande, gronden van billijkheid gezien om alle opgevoerde kosten voor de noodzakelijke verdediging van de tegen de verzoekster geëntameerde strafzaak voor vergoeding in aanmerking te brengen, in totaal € 2.129,16, inclusief 5% opslag voor kantoorkosten en 19% BTW.
Reiskosten verzoekster
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de behandelingen van de strafzaak op 11 augustus 2011, 1 september 2011 en 29 november 2011 geheel voor toewijzing in aanmerking komt; het gevraagde bedrag van 5,40 is zelfs lager dan de vergoeding waarop de verzoekster recht heeft op grond van het tarief als bedoeld in het op de Wet tarieven in strafzaken gestoelde artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, bestaande uit driemaal de kostprijs van een reis per openbaar vervoer van de woning van de verzoekster naar het gerechtsgebouw en vice versa.
Kosten voor juridische bijstand voor indienen en behandeling verzoekschrift
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om aan de verzoekster voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op de voet van artikel 591a Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van € 540 toe te kennen.
Resumerend zal aan de verzoekster op de voet van artikel 591a Sv een totale vergoeding van € 2.674,55 (€ 2.129,15 + € 5,40 + € 540,=) worden toegekend.
Lees hier de volledige uitspraak.