Verzuim aftrek voorarrest
/Hoge Raad 19 maart 2013, LJN BZ4478
Feiten
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte wegens poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De verdachte is op 19 mei 2008 in verzekering gesteld, dat de Officier van Justitie heeft op 21 mei 2008 gevorderd dat de verdachte in bewaring wordt gesteld. De RC heeft die vordering op die datum afgewezen. Het Hof heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 27, eerste lid, Sr.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
Middel
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 27, eerste lid, Sr.
Beoordeling Hoge Raad
Het middel klaagt terecht over het feit dat het Hof heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 27, eerste lid, Sr.
De Hoge Raad overweegt echter dat bij vernietiging van de bestreden uitspraak niet een voldoende in rechte te respecteren belang bestaat. Het verzuim vormt immers een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010 (LJN BJ7243, NJ 2012/248) en 12 juni 2012 (LJN BW1478, NJ 2012/490). Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare strafoplegging.
Maar ook indien zodanige herstelbeslissing achterwege blijft, bestaat bij vernietiging van de bestreden uitspraak waarin verzuimd is de aftrek van art. 27 Sr te bevelen onvoldoende in rechte te respecteren belang. Er is in zo een geval immers sprake van een voor eenieder evidente vergissing op grond waarvan die uitspraak verbeterd moet worden gelezen, en wel aldus dat de bedoelde aftrek is bevolen. Een redelijk handelend openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de strafoplegging is belast kan zich dan ook niet op het standpunt stellen dat de straf zonder die aftrek moet worden ten uitvoer gelegd. In het geval het gaat om een taakstraf als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr dient de aftrek te geschieden naar de gebruikelijke maatstaf van twee uren per dag. Indien, zoals in het onderhavige geval, de verdachte naast de taakstraf, is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, dient de tijd die door de veroordeelde is doorgebracht in de in art. 27, eerste lid, Sr bedoelde vrijheidsbenemende situaties in mindering te worden gebracht op de taakstraf.
Lees hier de volledige uitspraak.