Vleesfraude: paardenvlees is verkocht als rundvlees. Veroordeling voor het niet kunnen traceren van vlees en valsheid in geschrift.
/Rechtbank Amsterdam 28 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4545
Verdachte wordt beschuldigd van vleesfraude in 2012/2013. Verdachte zou paardenvlees het label rundvlees hebben gegeven. In dat kader zou hij er niet voor gezorgd hebben dat de partij paardenvlees constant traceerbaar was. Ook zou hij geschriften vals opgemaakt hebben en valse geschriften gebruikt hebben.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en verzoekt daarom hem daarvan vrij te spreken. Ten aanzien van feit 1 ontbreekt het opzet. Ten aanzien van alle feiten kan niet worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan door Naam bedrijf BV 1 gepleegde verboden gedragingen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, waarbij hij steeds feitelijk leiding heeft gegeven aan Naam bedrijf BV 1 De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
Hoe is deze zaak aan het licht gekomen?
Op 22 oktober 2013 is door persoon 2, een inspecteur van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), een controle uitgevoerd bij Naam bedrijf BV 2, gevestigd in plaats 1. De inspecteur zag tijdens de controle een partij vlees die een afwijkende kleur had en die onvoldoende verpakt was. Bij deze partij vlees was de nodige vriesbrand en uitdroging waarneembaar. Bij navraag bij Naam bedrijf BV 2 bleek dat de partij als rundvlees was ingeslagen op Naam van Naam bedrijf GmbH 1 en ook als rundvlees op de betreffende stukken stond ingeschreven. persoon 1 was de directeur van Naam bedrijf GmbH 1. Het betrof een partij van tien pallets. De productbeschrijving van alle pallets was ‘Frozen Beef Membrane Trimming 80% Lean’.
Vervolgens zijn er dertig monsters genomen om via DNA-onderzoek te achterhalen of sprake was van paardenvlees of van rundvlees. Van deze monsters bevatten er 29 paardenvlees en géén rundvlees. Eén van de monsters bevatte zowel paardenvlees als rundvlees.
Waar komt het ‘rundvlees’ bij Naam bedrijf BV 2 vandaan?
De partij ‘rundvlees’ die op 22 oktober 2013 is aangetroffen, is terug te voeren op een partij vers ingevroren rundervliessnippers die in december 2012 door Naam bedrijf BV 1 beheer is verkocht aan Naam bedrijf BV 3 (hierna: Naam bedrijf BV 3 ). Het inkoopcontract bevat als kenmerk kenmerk. Naam bedrijf BV 1 beheer is enig aandeelhouder en enig bestuurder van Naam bedrijf BV 1 verdachte is op zijn beurt enig aandeelhouder en enig bestuurder van Naam bedrijf BV 1 beheer.
Naam bedrijf BV 3 heeft de Naam firma de opdracht gegeven deze partij vlees te laden bij Naam bedrijf GmbH 2 in plaats 2 (Duitsland) en te lossen bij Naam bedrijf BV 4. Op de CMR van dit transport is Naam firma vermeld als opvolgende vervoerder. De oorspronkelijke vervoerder was Naam transportbedrijf. De chauffeur van Naam transportbedrijf, chauffeur, heeft – volgens de CMR – op 20 december 2012 een partij van vijftien pallets ‘frozen beef membrame trimming’ (nettogewicht 16.180 kg) gelost bij Naam bedrijf GmbH 2. De partij was afkomstig van Naam bedrijf BV 1 en de (oorspronkelijke) bestemming was Naam bedrijf BV 3.
Op 21 december 2012 is bij Naam bedrijf BV 4 een partij ‘frozen beef’ van 16.180 kg ingeslagen voor Naam bedrijf BV 3 die als herkomst heeft verdachte (CMR 1257450).
Op 8 oktober 2013 is er van Naam bedrijf BV 3 een partij ‘frozen beef membr. Trimming’ van 16.180 kg uitgeslagen. De bestemming is Naam bedrijf GmbH 3 en daarbij wordt vermeld CMR 044721. CMR 044721 bevat informatie over het transport op 8 oktober 2013, dat uitgevoerd wordt door een voertuig met kenteken kenteken en waarbij Naam bedrijf BV 2 als vervoerder staat vermeld. In een bon van Naam bedrijf BV 2 ten aanzien van Naam bedrijf GmbH 1 van 8 oktober 2013 staat dat een partij ‘Frozen Beef Membrane Trimming 80% Lean’, bestaande uit vijftien pallets is ingeslagen. De partij is gebracht door Naam bedrijf BV 2, door een voertuig met kenteken kenteken. Het daarbij vermelde referentienummer is 20201220592.
Voordat de NVWA deze partij vlees op 22 oktober 2013 bij een controle tegenkomt, is een deel van deze partij (5 pallets) in opdracht van Naam bedrijf GmbH 1 uitgeslagen.
Overige aanwijzingen over de herkomst van het ‘rundvlees’
Tijdens de monsterneming zijn op de partij vlees palletkaarten, etiketten en stickers aangetroffen. Onder andere is een sticker aangetroffen van Naam bedrijf 3 met als ordernummer 76569 en onder vermelding van ‘ verdachte adres 2 ’. Ook is een sticker aangetroffen met de barcode barcode. Verder is een sticker aangetroffen met de tekst ‘tekst 1’. Op zes pallets zijn ovale stickers aangetroffen met de tekst ‘ tekst 2 ’. Het nummer ‘tekst 2 ’ behoort toe aan Naam bedrijf 1 (Duitsland).
Het ordernummer 76569 staat vermeld op CMR 9154011 en in de begeleidende informatie bij deze CMR. In deze begeleidende informatie staat ook de barcode barcode. CMR 9154011 heeft betrekking op een transport van 6 pallets ‘Aponevrosi Equino Cong’ op 19 december 2012. Het kenmerk is 321811. Naam bedrijf BV 1 is volgens de CMR de afzender. Het transport wordt verricht door chauffeur van Naam transportbedrijf. Omdat ‘equino’ in het Nederlands ‘paard’ betekent, heeft het transport kennelijk betrekking op een partij paardenvlees.
Het kenmerk ‘321811’ komt terug op een factuur van het Italiaanse bedrijf Naam bedrijf 2 met als datum 20 juni 2012. De bestemming van de ‘aponevrosi equino cong.’ is op dat moment Naam bedrijf BV 3.
Waar is het paardenvlees van Naam bedrijf 2 gebleven?
Naam bedrijf BV 3 kocht de partij paardenvlees op 12 juni 2012 en heeft de partij op diezelfde dag doorverkocht aan Naam bedrijf BV 1, onder contractnummer nummer. Op 2 juli 2012 is door Naam bedrijf 3 in plaats 3 de partij paardenvlees met kenmerk 321811 ingeslagen voor haar klant Naam bedrijf BV 1 Het transport van Naam bedrijf 2 naar Naam bedrijf 3 is uitgevoerd door Naam firma.
Op 18 december 2012 heeft verdachte een e-mailbericht aan Naam bedrijf 3 gestuurd dat hij morgen (19 december) alle zes de pallets van artikel 321811 wil komen laden. Op 19 december 2012 zijn de pallets door chauffeur van Naam transportbedrijf geladen bij Naam bedrijf 3.
Chauffeur die op 19 december 2012 zes pallets paardenvlees heeft geladen die van Naam bedrijf BV 1 zijn, is dezelfde chauffeur die op 20 december 2012 een partij rundvlees van Naam bedrijf BV 1 aflevert bij Naam bedrijf GmbH 2 ; een partij rundvlees die in werkelijkheid vrijwel alleen paardenvlees bleek te bevatten. Die partij ‘rundvlees’ bevatte bovendien stickers die verwijzen naar deze partij paardenvlees. Dit roept de vraag op wat er op 19 en 20 december 2012 met het vlees is gebeurd.
Wat is er op 19 en 20 december 2012 gebeurd?
Chauffeur is door de NVWA als getuige gehoord over zijn betrokkenheid bij deze transporten. Hij verklaarde daarover dat hij op 19 december 2012 telefonisch de opdracht kreeg om te laden bij verdachte op adres 2. Ter plaatse vernam hij dat hij bij Naam bedrijf 3 moet zijn. Hij dacht dat persoon 3 hem had verteld dat het om runderblokken ging. Persoon 3 had hem ook gezegd dat hij na het laden bij Naam bedrijf 3 ook moest laden in Duitsland. In Duitsland heeft hij ook runderblokken geladen en toen had hij in totaal veertien of vijftien pallets. Hij is vervolgens doorgereden naar een plaats ergens in het oosten. Het zou kunnen dat hij naar Naam bedrijf 4 ging, maar nadat hij het had nagekeken wist hij in elk geval zeker dat het op adres 3 was. Chauffeur arriveerde daar te laat en mocht niet meer lossen. Nadat hij daar had overnacht had hij de volgende dag (20 december) problemen met de temperatuur: zijn vracht was te warm geworden. Uiteindelijk kreeg hij telefonisch te horen dat hij moest lossen bij Naam bedrijf GmbH 2 in plaats 2 en dat heeft hij gedaan. In Duitsland, waar hij heeft bijgeladen, heeft chauffeur zelf een CMR opgemaakt. Van het Duitse bedrijf heeft hij ook een strook met stickers gekregen, ovale stickers met daarop een EEG-nummer. Chauffeur verklaarde de stickers niet zelf geplakt te hebben, maar bij Naam bedrijf GmbH 2 te hebben afgegeven. Over CMR 1257450 (DOC-551) verklaarde chauffeur dat in de ochtend van de 20ste iemand was gekomen die persoon 3 gebeld had. Diegene heeft deze CMR opgemaakt. Van die persoon kreeg hij ook het adres van Naam bedrijf GmbH 2 door.
De rechtbank leidt hieruit het volgende af. Op 19 december 2012 zijn zes pallets paardenvlees van Naam bedrijf BV 1 in plaats 3 geladen. In Duitsland zijn vervolgens negen pallets paardenvlees bijgeladen. Gezien de aangetroffen ovale stickers heeft chauffeur kennelijk bij Naam bedrijf 1 bijgeladen. Het totaal van vijftien pallets aan paardenvlees is vervolgens op 20 december 2012 uitgeladen bij Naam bedrijf GmbH 2 in Duitsland als ware het rundvlees. Vervolgens is de partij paardenvlees tot aan de controle door de NVWA administratief verwerkt als rundvlees.
Wat is er volgens verdachte en persoon 1 gebeurd?
Zowel verdachte als persoon 1 hebben een verklaring gegeven die erop neer komt dat zij niet wisten dat de partij vlees die als rundvlees bekend stond, in werkelijkheid paardenvlees was. Volgens zowel verdachte als persoon 1 was het de bedoeling dat op 19 december 2012 de partij paardenvlees van verdachte, ongeveer 5.500 kilogram, in Duitsland bij Naam bedrijf 1 zou worden uitgeladen. Vervolgens zou bij Naam bedrijf 1 een partij van in totaal ongeveer 16.000 kilogram rundvlees worden geladen. Die partij rundvlees zou verdachte verkopen aan Naam bedrijf BV 3. Verdachte had bij Naam bedrijf 1 geen rundvlees liggen. Het bedrijf waarvoor persoon 1 werkte, Naam bedrijf BV 5 (hierna: Naam bedrijf BV 5 ), had bij Naam bedrijf 1 nog wel een partij rundvlees liggen van ongeveer 5.500 kilogram. Die partij rundvlees zouden verdachte en persoon 1 omruilen met paardenvlees en daarnaast zou Naam bedrijf BV 5 nog 10.500 kilogram rundvlees bij Naam bedrijf 1 kopen en die doorverkopen aan verdachte. De aanschaf van het rundvlees en het waardeverschil tussen paard- en rundvlees zou verrekend worden met openstaande vorderingen van verdachte op Naam bedrijf BV 5. Verdachte heeft daarbij ook opgemerkt dat als hij Naam bedrijf BV 3 had willen ‘bedonderen’ hij geen rundvlees zou hebben bijgekocht voor €2,10 per kilo, maar paardenvlees voor €1,50 per kilo.
Ter onderbouwing van hun visie hebben verdachte en persoon 1 stukken overgelegd. verdachte heeft bij zijn tweede verhoor op 5 november 2015 een factuur van Naam bedrijf BV 5 aan Naam bedrijf BV 1 overgelegd (DOC-763). Deze factuur van 22 december 2012 met factuurnummer 2012078 heeft betrekking op een partij vliesvlees van 10.553 kilogram, die bij Naam bedrijf 1 lag opgeslagen. De kiloprijs van het vliesvlees is €2,10. Verdachte heeft verklaard dat hij aan de prijs van €2,10 per kilogram kan zien dat het rundvlees moet zijn geweest, omdat paardenvlees 40 à 50 cent goedkoper is.
Het dossier bevat een overzicht van openstaande posten van debiteuren uit de administratie van Naam bedrijf BV 1 bij haar accountant. Hierin staat dat debiteur Naam bedrijf BV 5 per 31 12-2013 een openstaand bedrag heeft van in totaal €22.395,33. Dit openstaande bedrag is in het geheel opgebouwd in 2011.
Persoon 1 heeft bij zijn verhoor op 17 maart 2016 twee facturen overgelegd (DOC-858 en DOC-859). DOC-858 betreft een factuur van Naam bedrijf 1 aan Naam bedrijf BV 5 van 14 december 2012 met factuurnummer 2012216. De factuur heeft betrekking op een partij rindervliesfleisch van 10.553 kilogram en een prijs per kilogram van €2. DOC-859 betreft een factuur van Naam bedrijf BV 5 aan Naam bedrijf BV 1 met factuurnummer 2012078. Het betreft dezelfde factuur als de door verdachte verstrekte factuur, DOC-763, met dien verstande dat de BIC-code en de aanduiding voor kilogrammen anders zijn en dat op DOC-763 geen btw- en KvK-nummer staan vermeld. Via de raadsman van persoon 1 is daarnaast een ‘Lagerbestand’ overgelegd waaruit volgt dat Naam bedrijf BV 5 op 21 december 2012 5.615 kilogram paardenvlees (H-trimming, waarbij de H staat voor ‘horse’) bij Naam bedrijf 1 in voorraad had.
Hoe waardeert de rechtbank de lezing van verdachte en persoon 1?
De rechtbank gelooft de verklaringen van verdachte en persoon 1 niet. Daarvoor zijn de resultaten van belang die het onderzoek naar de door hen overgelegde documenten heeft opgeleverd.
Naam bedrijf 1 is als getuige gehoord bij de rechter-commissaris en bij dat verhoor is hem de factuur van zijn bedrijf (DOC-858) getoond. Naam bedrijf 1 herkent deze factuur niet en denkt dat deze factuur niet van zijn bedrijf is. Hij wijst erop dat zijn vrouw de zinsnede ‘herkunft 4x PL’ er nooit onder zou schrijven en dat het factuurnummer niet kan kloppen om dat dit nummer in december 2012 hoger zou moeten zijn dan 2012216.
Ook persoon 4, de eigenaar van Naam bedrijf BV 5, is over deze factuur gehoord. Persoon 4 verklaarde dat de factuur hem niet bekend voorkwam en dat hij zeker weet dat hij de factuur niet heeft betaald. Hij was wel degene die de betalingen deed bij Naam bedrijf BV 5. persoon 4 heeft verklaard ook geen aanmaningen of herinneringen van Naam bedrijf 1 te hebben ontvangen na 14 december 2012.
Medewerkers van de Informatie- en Opsporingsdienst van de NVWA hebben op 6 november 2015 een bezoek gebracht aan Naam bedrijf BV 5. Persoon 4 verklaarde tijdens dat bezoek dat hij factuur DOC 763 niet herkende en dat die factuur vermoedelijk door persoon 1 buiten de boekhouding is gehouden. De verbalisanten hebben vervolgens in de administratie van Naam bedrijf BV 5 naar verkoopfacturen gekeken. Het viel hen daarbij op dat de laatste factuur gedateerd was op 28 december 2012 en als factuurnummer 2012058 had, terwijl DOC-763 een eerdere factuurdatum had en een hoger factuurnummer. Ook bleek dat Naam bedrijf BV 1 een ander debiteurennummer had en dat het debiteurennummer op de factuur toebehoorde aan een ander bedrijf. Tot slot bleek dat het btw- en KvK-nummer ontbrak op DOC-763.
Ook de accountant van Naam bedrijf BV 1, persoon 5, is als getuige gehoord. persoon 5 verklaarde op 19 november 2015 dat de openstaande debiteurenpost op DOC-762 administratief niet is verrekend met factuur DOC-763.
De prijzen die bij de verschillende transacties worden gerekend wijzen er bovendien op dat Naam bedrijf BV 1 (verdachte) helemaal geen rundvlees dacht te kopen op de locatie bij Naam bedrijf 1. De kiloprijs die Naam bedrijf BV 5 aan Naam bedrijf BV 1 doorberekent is €2,10 per kilogram en zij verkoopt de partij door aan Naam bedrijf BV 3 voor €2 per kilogram. Dat zou betekenen dat de via Naam bedrijf BV 5 ingekochte partij rundvlees direct met verlies is doorverkocht aan Naam bedrijf BV 3. Voor deze verliesverkoop blijkt uit het dossier geen aannemelijke verklaring.
Tot slot is van belang dat tijdens het onderzoek geen onderbouwing is aangetroffen voor de ruil tussen Naam bedrijf BV 1 (verdachte) en Naam bedrijf BV 5 ( persoon 1 ) van 5.500 kilogram paardenvlees voor 5.500 kilogram rundvlees. Persoon 1 en verdachte hebben hiervan ook geen documenten overgelegd.
De rechtbank trekt hieruit de volgende conclusies. Het onderzoek heeft geen steun opgeleverd voor de stelling dat persoon 1 10.500 kilogram rundvlees heeft gekocht bij Naam bedrijf 1 en dat hij dit rundvlees heeft doorverkocht naar Naam bedrijf BV 1 De factuur die Naam bedrijf 1 hiervoor zou hebben verstuurd klopt volgens Naam bedrijf 1 niet en persoon 4 van Naam bedrijf BV 5 kent de factuur van Naam bedrijf 1 en de factuur die Naam bedrijf BV 5 aan Naam bedrijf BV 1 zou hebben verstuurd niet. Ook voor de gestelde verrekening is in de administratie van Naam bedrijf BV 1 geen steun gevonden.
De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat Naam bedrijf BV 1 (verdachte) en persoon 1 opzettelijk hebben samengewerkt om een partij paardenvlees door te kunnen verkopen als rundvlees. Ten aanzien van Naam bedrijf BV 1 is daarbij van belang dat de gedragingen van verdachte in het kader van de vleeshandel in redelijkheid aan Naam bedrijf BV 1 kunnen worden toegerekend, nu die gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon zijn verricht. De omstandigheid dat de aan Naam bedrijf BV 1 toegerekende gedragingen (hoofdzakelijk) bestaan uit gedragingen die actief door verdachte zijn verricht, maakt dat ook verdachte als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is voor de door Naam bedrijf BV 1 gepleegde strafbare feiten.
Wat betekent dit voor de tenlastelegging?
Feit 1 (primair)
Onder 1 is ten laste gelegd dat niet is voldaan aan voorschriften van de levensmiddelenwetgeving. In het bijzonder is ten laste gelegd dat
zes pallets paardenvlees niet in alle stadia van de productie, verwerking en distributie traceerbaar waren;
Naam bedrijf BV 1 niet beschikte over systemen en procedures waarmee vastgesteld kon worden aan welke bedrijven Naam bedrijf BV 1 haar producten heeft geleverd; en
zes pallets paardenvlees niet adequaat geëtiketteerd waren of niet gekenmerkt waren door relevante documentatie en informatie.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat de zes pallets paardenvlees met kenmerk 321811 aan het eind niet meer getraceerd kon worden. Ook blijkt dat uit de systemen/procedures bij Naam bedrijf BV 1 niet vastgesteld kan worden aan wie het paardenvlees is geleverd.
Verdachte en Naam bedrijf BV 1 wilden dit ook niet, omdat zij dit paardenvlees als rundvlees wilden doorverkopen. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat Naam bedrijf BV 1 opzettelijk in strijd met deze voorschriften heeft gehandeld en dat verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat het paardenvlees niet goed was geëtiketteerd en voorzien was van verkeerde informatie. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat deze onjuiste etiketten of informatie op de pallets door of namens Naam bedrijf BV 1 zijn aangebracht. Aangenomen moet worden dat voor 19 december 2012 de pallets geen verwijzingen bevatten naar rundvlees, omdat de partij vlees toen nog bekend stond als paardenvlees. Vanaf 21 december 2012 is de partij vlees niet meer onder het bereik van verdachte of Naam bedrijf BV 1 Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat de onjuiste etiketten en informatie in die korte tussenliggende periode zijn aangebracht. Verdachte en Naam bedrijf BV 1 zullen daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2 (primair)
Onder 2 is ten laste gelegd dat Naam bedrijf BV 1 twee geschriften valselijk zou hebben opgemaakt of zou hebben vervalst (DOC 551 en DOC-822) en dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
DOC-551 is de CMR die chauffeur op 20 december 2012 in de ochtend heeft ontvangen. Volgens deze CMR werden er 15 pallets ‘frozen beef membrame trimming’ op 20 december 2012 vervoerd. De afzender van de goederen is Naam bedrijf BV 1 en de CMR is namens Naam bedrijf BV 1 ondertekend. Op basis van het dossier kan niet met zekerheid worden vastgesteld door wie deze handtekening is gezet. Vast staat echter dat deze CMR is ondertekend en deze ondertekening kan wat de rechtbank betreft aan Naam bedrijf BV 1 worden toegerekend. Deze CMR en de ondertekening daarvan van is van belang voor de uitvoering van het plan van Naam bedrijf BV 1 om de partij paardenvlees uiteindelijk als rundvlees te kunnen verkopen. Dat Naam bedrijf BV 1 dit plan had, komt omdat verdachte dit plan had. De omstandigheid dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte uiteindelijk zelf de CMR heeft ondertekend, staat daarom niet in de weg aan de bewezenverklaring dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van dit geschrift door Naam bedrijf BV 1
DOC-822 is een ‘Certificate of Authenticity Beef Meat’ en is gedateerd op 1 maart 2013. Dit certificaat houdt onder meer de volgende verklaring van verdachte namens Naam bedrijf BV 1 in:
“Certify that all our deliveries of beef meat to society Naam bedrijf BV 6 were exclusively of bovine origin and contained no meat (or trace of meat) from animals of other species (Equine, pigs, …), according to specifications loads that we signed.”
Verdachte heeft verklaard dat hij DOC-822 heeft ondertekend.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat Naam bedrijf BV 1 weldegelijk paardenvlees heeft geleverd terwijl toegezegd was dat rundvlees geleverd zou worden. Dit maakt dat DOC-822 vals is.
Feit 3 (primair)
Onder 3 is ten laste gelegd dat Naam bedrijf BV 1 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften (DOC-228, DOC-551, DOC-763 en DOC-822), waaraan verdachte feitelijk leiding zou hebben gegeven.
DOC-763 is de factuur die Naam bedrijf BV 5 aan Naam bedrijf BV 1 heeft verstrekt en waarmee wordt gesuggereerd dat Naam bedrijf BV 1 rundvlees van Naam bedrijf BV 5 heeft gekocht, terwijl het in werkelijkheid om paardenvlees ging. Van deze factuur is gebruik gemaakt, doordat verdachte deze factuur tijdens zijn verhoor heeft overgelegd aan de verbalisanten.
De rechtbank heeft bij het bespreken van feit 2 al uiteen gezet dat DOC-551 en DOC-822 valse geschriften zijn. Van DOC-551 is gebruik gemaakt doordat die aan chauffeur is verstrekt, zodat deze CMR een transport van Naam bedrijf BV 1 kon begeleiden. DOC-822 is gebruikt doordat deze verklaring is verstrekt aan Naam bedrijf BV 3. DOC-822 is op 29 september 2015 medewerkers van de NVWA aangetroffen in de administratie van Naam bedrijf BV 3.
De rechtbank vindt daarom bewezen dat van de valse geschriften DOC-551, DOC-763 en DOC-822 opzettelijk gebruik is gemaakt en dat gebruik maken aan Naam bedrijf BV 1 is toe te rekenen en dat verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Bij DOC-228 ligt dit anders. DOC-228 betreft een inkoopcontract waarbij Naam bedrijf BV 3 rundvlees koopt van Naam bedrijf BV 1 beheer Uit het dossier blijkt niet dat Naam bedrijf BV 3 wist dat paardenvlees is gekocht van Naam bedrijf BV 1 beheer in plaats van rundvlees. Dit door Naam bedrijf BV 3 opgestelde document is niet aan te merken als een opzettelijk vals (door Naam bedrijf BV 3 ) opgemaakt geschrift. Het betreft een overeenkomst die Naam bedrijf BV 1 opzettelijk niet is nagekomen. Omdat geen sprake is van een vals geschrift kan Naam bedrijf BV 1 daar als zodanig ook geen gebruik van hebben gemaakt. verdachte en Naam bedrijf BV 1 zullen van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 3 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Feit 1 (primair):
voor de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012: feitelijk leidinggeven aan overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 19 van de Landbouwwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 oktober 2013: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
Feit 2: feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 3: feitelijk leidinggeven aan opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
een taakstraf van 120 uur
een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.