Voldoende duidelijke feitelijke betekenis van de woorden “wederrechtelijk zich heeft toegeëigend”?
/Hoge Raad 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8253
Aan de verdachte is telastegelegd dat verdachte in de gemeente Appingedam, althans in het arrondissement Groningen, in elk geval in Nederland, in of omstreeks de periode van 10 juni 1983 tot en met 23 december 1985, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedragen (tot een totaalbedrag van f 51 .800,- of daaromtrent), in elk geval enig geldbedrag,- toebehorende aan de Stichting [A], althans aan een ander of anderen dan verdachte, welk geld verdachte, als administratief medewerker in dienstbetrekking werkzaam zijnde bij genoemde Stichting, door middel van bank-giro-overschrijvingsformulieren, welke waren voorzien van een handtekening van de penningmeester van het bestuur van die Stichting, liet overboeken naar bankrekening nr. [001], met betrekking tot welke bankrekening (ook) verdachte tekenbevoegdheid bezat, en welk geld verdachte aldus (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Middel
Blijkens uw uitspraak d.d. 13 januari 1987, nr. 80213, NJ 87/864 (m.n. ThWvV) dient in geval van verduistering de tenlastelegging een voldoende feitelijke omschrijving te bevatten van de wijze, waarop verdachte het goed onder zich heeft gekregen en kan niet volstaan worden met het gebruik van de enkele woorden anders dan door misdrijf.
In de tenlastelegging, zoals requirant die leest, wordt de feitelijke wijze van verkrijging beschreven.
In de lezing van de tenlastelegging, zoals door Rechtbank en Hof mogelijk wordt geacht, ontbreekt een dergelijke beschrijving.
Cm de tenlastelegging in laatstgenoemde zin te kunnen lezen, moet derhalve uitgegaan worden van een onjuist toeëigeningsbegrip, terwijl tevens in die lezing de essentieel te achten feitelijke omschrijving van de wijze van verkrijging ontbreekt.
Anders gezegd, in de lezing, zoals door Rechtbank en Hof mogelijk geacht, wordt geen omschrijving gegeven van de wijze van feitelijke verkrijging - daar waar een dergelijke omschrijving vereist is - maar wordt wel aangegeven op welke wijze de toeëigening plaatsgevonden zou hebben - daar waar een dergelijke 'omschrijving nu juist niet nodig is.
De lezing, zoals door Rechtbank en Hof mogelijk wordt geacht, levert derhalve een onduidelijk en onvolledig beeld op, terwijl de tenlastelegging, zoals requirant die begrijpt, nu juist wel duidelijkheid en volledigheid biedt.
Beoordeling Hoge Raad
Met betrekking tot de geldigheid van de telastelegging heeft de Rechtbank overwogen:
Aan de verdachte is, kort omschreven, ten laste gelegd dat hij geldbedragen, welke hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Uit deze tenlastelegging blijkt niet op welke wijze de verdachte zich de geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. De tenlastelegging is gelet op het bovenstaande onvoldoende feitelijk bepaald, en daarmee niet duidelijk.
Op grond van het hiervoor overwogene dient de dagvaarding nietig te worden verklaard.
Het Hof heeft deze gronden tot nietigverklaring van de dagvaarding in eerste aanleg aangevuld, daartoe overwegende:
Het hof vult de door de eerste rechter gebezigde gronden aan door achter de tweede zin toe te voegen:
Hierdoor is op geen enkele wijze duidelijk gemaakt, waarin het strafbaar gedrag zou hebben bestaan.
De telastelegging voldoet aan de vereisten van art. 261 Sv. Met name de daarin voorkomende woorden "wederrechtelijk zich heeft toegeëigend" hebben voldoende duidelijke feitelijke betekenis, te weten het zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over eens anders goed beschikken.
Lees hier de volledige uitspraak.